In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een onroerende zaak te Nieuwleusen, beroep ingesteld tegen de vastgestelde WOZ-waarde van hun woning en de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding. De heffingsambtenaar van de gemeente Dalfsen had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 250.000,-- per waardepeildatum 1 januari 2013, met een daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelasting van € 265,--. Na bezwaar werd de WOZ-waarde verlaagd naar € 238.000,-- en werd een proceskostenvergoeding van € 235,-- toegekend. Eisers waren van mening dat de WOZ-waarde nog te hoog was en stelden dat de waarde herleid kon worden tot € 195.000,--, onderbouwd door een taxatierapport van hun gemachtigde. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 november 2014, waarbij eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde en de verweerder, G. Knol, bijgestaan door taxateur K.G. Troost, aanwezig was.
De rechtbank oordeelde dat de verweerder voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog was. De rechtbank benadrukte dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op basis van de prijs die door de meestbiedende koper zou worden betaald. De rechtbank verwierp de argumenten van eisers over de te hoge WOZ-waarde en de proceskostenvergoeding, waarbij werd opgemerkt dat de vermenging van functies van de gemachtigde en deskundige een vergoeding voor het taxatierapport in de weg stond. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, en is openbaar uitgesproken.