ECLI:NL:RBOBR:2015:2653

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2015
Publicatiedatum
6 mei 2015
Zaaknummer
14_1880
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overgang naar een LFNP-functie na 1 januari 2012 zonder wettelijke grondslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een politieambtenaar, en de korpschef van politie. Eiser was in beroep gegaan tegen een besluit van de korpschef waarin de functie-overgang naar een LFNP-functie per 1 januari 2012 werd vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de korpschef in redelijkheid kon komen tot een analoge toepassing van de Regeling 'overgang naar een LFNP-functie' en de bijbehorende transponeringstabel. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit, waarin zijn functie per 1 oktober 2012 werd vastgesteld op die van Assistent Beveiliging B (schaal 5). De rechtbank volgde eiser niet in zijn argumenten en verwees naar eerdere uitspraken waarin werd geoordeeld dat de bevoegdheid van de korpschef gebaseerd kon worden op het Mandaatbesluit Politie januari 2014. De rechtbank concludeerde dat de Regeling geen bepalingen bevatte die op de overgang na 1 januari 2012 van toepassing waren, maar dat de korpschef in redelijkheid had kunnen besluiten tot een analoge toepassing. Eiser had ook een beroep gedaan op de hardheidsclausule, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet van toepassing was in dit geval. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/1880

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 mei 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. W.J. Dammingh),
en

de korpschef van politie, verweerder,

(gemachtigden: mr. P.J.C. Garrels, mr. F.W.J. van der Steen en R.M.M. Paulssen).

Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de functie waar eiser in het kader van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) per 1 januari 2012 naar over gaat bepaald op de functie van Generalist GGP (schaal 7). Omdat na 31 december 2011 nog sprake is geweest van formele wijzigingen, is per 1 oktober 2012 de LFNP-functie bepaald op die van Assistent Beveiliging B (schaal 5).
Bij besluit van 25 april 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2015. Partijen zijn verschenen bij hun respectieve gemachtigden.

Overwegingen

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Bij besluit van 24 oktober 2011 is de uitgangspositie van eiser bepaald op de korpsfunctie van Medewerker Basispolitiezorg A. Dit betreft een functie in schaal 7. Bij besluit van 17 februari 2012 is eisers uitgangspositie per 31 december 2011 niet aangevuld. Tegen deze besluiten heeft eiser geen rechtsmiddel aangewend. Bij besluit van 23 oktober 2012 is eiser met ingang van 1 oktober 2012 geplaatst in de korpsfunctie van Medewerker AVP, dienstonderdeel Arrestantenzorg-vervoer-parkettaken (schaal 5). Daarbij is bepaald dat eiser zijn persoonlijke schaal 7 blijft behouden. Tevens is vermeld dat deze functie na de overgang van korpsfuncties naar LFNP-functies wordt gewijzigd naar de meest vergelijkbare LFNP-functie overeenkomstig de transponeringstabel. Tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmiddel aangewend.
Eiser voert aan dat de directeur Human Resource Management (HRM), drs. D.H. Oldenhof, niet bevoegd is tot het nemen van het bestreden besluit.
3. De rechtbank volgt eiser hierin niet en wijst daarbij op haar uitspraak van 9 januari 2015 (ECLI:NL:RBOBR:2015:59). Hierin heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank geoordeeld dat voormelde bevoegdheid kan worden gebaseerd op (onder meer) artikel 5.1., eerste lid, van het ‘Mandaatbesluit Politie januari 2014’. Daarbij heeft zij aangenomen dat aangelegenheden met betrekking tot het LFNP tot het werkterrein behoren van de directeur HRM. De rechtbank ziet in deze zaak geen reden voor een ander oordeel.
4. In voormelde uitspraak van 9 januari 2015 heeft deze rechtbank verder geoordeeld dat de zogenoemde transponeringstabel een algemeen verbindend voorschrift (avv) is en dat geen sprake is van ernstige feilen op grond waarvan deze avv niet kan worden toegepast. De rechtbank verwijst hier - kortheidshalve - naar 3.2 tot en met 3.6 van die uitspraak.
5. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de juistheid van het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de overgang naar een LFNP-functie per
1 januari 2012 niet in geschil. Partijen houdt verdeeld de vraag of verweerder aan de overgang per 1 oktober 2012 de Regeling ‘overgang naar een LFNP-functie’ (Regeling) en bijbehorende transponeringstabel ten grondslag heeft mogen leggen.
6. De rechtbank stelt voorop dat, nu de Regeling geen bepalingen bevat die zien op de overgang in de periode op en na 1 januari 2012, de Regeling op die gevallen niet rechtstreeks van toepassing is. Indien een korpsfunctie van een individuele politieambtenaar na 1 januari 2012 evenwel formeel is gewijzigd, is verweerder gehouden die gewijzigde korpsfunctie - met toepassing van de hem in artikel 6, tweede lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) gegeven bevoegdheid - alsnog in te passen in een LFNP-functie. Met de invoering met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012 van de Regeling vaststelling LFNP kan verweerder vanaf die datum immers enkel nog LFNP-functies hanteren.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het kader van de invulling van zijn bevoegdheid tot inpassing van een korpsfunctie in een LFNP-functie in redelijkheid kunnen komen tot een analoge toepassing van de Regeling en bijbehorende transponeringstabel. Uit een oogpunt van goed werkgeverschap en algemene beginselen van behoorlijk bestuur is het niet verdedigbaar dat een korpsfunctie die vóór 1 januari 2012 aan de hand van de Regeling en bijbehorende transponeringstabel is gematcht in een bepaalde LFNP-functie, op en na die datum - met voorbijgaan aan de in artikel 3 van de Regeling voorgeschreven wijze van organieke matching - ingepast zou worden in een andere LFNP-functie.
8. Aan het voorgaande doet niet af dat bij wijzigingen van de korpsfunctie die plaatsvonden op en na 1 januari 2012, voor politieambtenaren niet langer de mogelijkheid van functieonderhoud op grond van de Tijdelijke regeling functieonderhoud politie (Stcrt. 2012, 3097) openstond. Voor zover een politieambtenaar zich met een op en na
1 januari 2012 op hem van toepassing verklaarde functiebeschrijving niet kon verenigen, stond voor hem de mogelijkheid van bezwaar en beroep open.
9. Zoals ter zitting is bevestigd, betwist eiser niet de (technische) juistheid van de overgang naar de LFNP-functie van Assistent Beveiliging B. Eiser doet wel een beroep op de hardheidsclausule en wijst daarbij op de met hem gemaakte afspraken. Eiser stelt dat hij in verband met een intern en strafrechtelijk onderzoek is geplaatst op de functie Medewerker APV (schaal 5) en dat hem, naast de garantie op zijn persoonlijke schaal 7, is toegezegd dat hij recht blijft hebben op de uitbetaling van OVW-periodieken.
10. Naar het oordeel van de rechtbank noodzaken deze beroepsgronden niet tot een analoge toepassing van de hardheidsclausule zoals neergelegd in artikel 5, vierde lid, van de Regeling. De thans aangevochten besluitvorming ziet uitsluitend op de overgang van de betreffende schaal 5-korpsfunctie naar een LFNP-functie met vergelijkbare schaal per 1 oktober 2012. Persoonlijke afspraken die met een individuele politieambtenaar zijn gemaakt, spelen bij de matching geen rol en kunnen niet alsnog betekenis krijgen door het toepassen van de hardheidsclausule. De hardheidsclausule kan er in dit geval derhalve niet toe leiden dat eiser overgaat naar een andere LFNP-functie dan op grond van zijn korpsfunctie is aangewezen. Dit laat onverlet dat eiser zich - zoals ter zitting door verweerder ook is aangegeven - tot het bevoegd gezag kan wenden met het verzoek de in zijn optiek gemaakte afspraken in het kader van de komende reorganisatie gestand te doen. De beroepsgronden falen.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.J.M. Weyers, voorzitter, en mr. Y.S. Klerk en
mr. I.S. Peskens, leden, in aanwezigheid van mr. P.A.M. Laro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.