ECLI:NL:RBOBR:2015:2620

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
14_2134
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en overgang naar een functie binnen het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie met betrekking tot de korpsfunctie Onderzoeker/bewerker Veiligheidsonderzoeken

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als gespecialiseerd medewerker C binnen het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP), en de korpschef van politie. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van zijn functie en de overgang naar een LFNP-functie, waarbij hij stelde dat de match met de functie binnen het domein Ondersteuning niet correct was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit van 8 januari 2014, waarin de functie van eiser werd toegekend, niet onterecht was. Eiser had eerder geen rechtsmiddel ingesteld tegen de uitgangspositie die door de korpschef was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de programmadirecteur HRM bevoegd was om het bestreden besluit te nemen en dat de transponeringstabel als een algemeen verbindend voorschrift kan worden toegepast. Eiser voerde aan dat zijn functie had moeten worden gematcht binnen het domein Uitvoering, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een onhoudbare match. De rechtbank concludeerde dat de werkzaamheden van eiser vooral bijdroegen aan een effectieve politieorganisatie en niet direct aan operationele politietaken. De rechtbank verwierp ook het beroep op de hardheidsclausule, omdat de opleidings- en ervaringsvereisten geen bepalende factor waren voor de keuze van het domein. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/2134

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 mei 2015 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. W.J. Dammingh),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigden: mr. P.J.C. Garrels, mr. F.W.J. van der Steen en R.M.M. Paulssen).

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser de functie van gespecialiseerd medewerker C (schaal 9) toegekend binnen het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Bij dit besluit heeft verweerder verzocht de brief van 16 december 2013 waarin een verkeerde uitgangspositie stond vermeld, te vernietigen.
Bij besluit van 28 mei 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. T.A. van Helvoort, een kantoorgenoot van eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Bij besluit van 21 november 2011
heeft verweerder de uitgangspositie van eiser voor de overgang naar een LFNP-functie vastgesteld op de korpsfunctie ‘Onderzoeker/bewerker Veiligheidsonderzoeken en Onderzoeker Betrouwbaarheidsonderzoeken’
.Het betreft hier een functie in schaal 9. Eiser heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel ingesteld. Op 26 maart 2012 is een aanvullend besluit uitgangspositie genomen. Hierin is besloten dat eisers uitgangspositie niet wordt aangevuld met specifieke werkzaamheden.
2. Het bestreden besluit gaat over de toekenning en overgang naar een functie uit het LFNP.
3. Eiser voert aan dat programmadirecteur HRM, R.E. Kuil, niet bevoegd is tot het nemen van het bestreden besluit. De rechtbank volgt eiser hierin niet en wijst daarbij op haar uitspraak van 9 januari 2015 (ECLI:NL:RBOBR:2015:59). Hierin heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank allereerst overwogen dat voormelde bevoegdheid toekomt aan de directeur Human Resource Management (HRM), drs. D.H. Oldenhof, nu aangelegenheden met betrekking tot de overgang naar het LFNP tot haar werkterrein behoren. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat door de directeur HRM ondermandaat is verleend aan de programmadirecteur HRM. Gelet hierop heeft de rechtbank geoordeeld dat het besluit op bezwaar bevoegd is genomen. De rechtbank ziet in deze zaak geen reden voor een ander oordeel.
4. In voormelde uitspraak van 9 januari 2015 heeft deze rechtbank verder geoordeeld dat de zogenoemde transponeringstabel een algemeen verbindend voorschrift (avv) is en dat geen sprake is van ernstig feilen op grond waarvan deze avv niet kan worden toegepast. De rechtbank verwijst hier – kortheidshalve - naar 3.2 tot en met 3.6 van die uitspraak.
5. Eiser voert aan dat zijn korpsfunctie had moeten worden gematcht binnen het domein Uitvoering in plaats van het domein Ondersteuning. Volgens eiser had hem de LFNP functie Operationeel Specialist A (schaal 10) moeten worden toegewezen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is van een apert onhoudbare match naar een functie binnen het domein Ondersteuning geen sprake.
7. In bijlage 1 van de Beleidsregel Instructie organieke matching (onderdeel D, stap 5) staan de definities van deze domeinen. Het domein Uitvoering levert een directe bijdrage aan operationele politietaken, en staat daarmee in rechtstreeks verband met de handhaving van de rechtsorde (criminaliteitsbestrijding), de openbare orde en veiligheid en/of leefbaarheid in de samenleving. Het domein Ondersteuning levert een bijdrage aan een effectief en efficiënt werkende politieorganisatie, terwijl tegelijkertijd geen of een beperkte directe bijdrage wordt geleverd aan operationele politietaken en daarmee niet in rechtstreeks of onvoldoende verband staat met de handhaving van de rechtsorde (criminaliteitsbestrijding), de openbare orde en veiligheid en/of leefbaarheid in de samenleving.
8. De werkzaamheden in de uitgangspositie richten zich – met name – op het verrichten van veiligheidsonderzoeken onder verantwoordelijkheid van de AIVD ten aanzien van personeelsleden en andere personen die een vertrouwensfunctie (gaan) verrichten binnen het korps en op het verrichten van betrouwbaarheidsonderzoeken onder verantwoordelijkheid van de korpsbeheerder (thans: korpschef) ten aanzien van nieuw personeel dan wel extern personeel.
9. De rechtbank stelt vast dat de werkzaamheden in de korpsfunctie met name betrekking hebben op het verrichten van onderzoek naar de eigen (toekomstige) medewerkers van de politie. In die zin is van een directe bijdrage aan operationele politietaken naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Veeleer is sprake van werkzaamheden die een bijdrage leveren aan een effectief en efficiënt werkende politieorganisatie. Dat het verrichten van veiligheidsonderzoeken wettelijk aan de politie is opgedragen, doet hier niet aan af. De rechtbank acht verweerders keuze voor het domein Ondersteuning dan ook niet onbegrijpelijk.
10. Met betrekking tot eisers standpunt dat voor zijn functie een politieopleiding en ruime ervaring in het politievak zijn vereist, overweegt de rechtbank dat functievereisten geen rol spelen bij de keuze van het domein. Daarbij zijn alleen de beschrijving van taken en doel van eisers korpsfunctie bepalend. Om dezelfde reden kent de rechtbank evenmin betekenis toe aan het feit dat eisers korpsfunctie is getypeerd als een executieve functie.
11. De rechtbank komt vervolgens toe aan de vraag of verweerder toepassing had moeten
geven aan de in artikel 5, vierde lid, van de Regeling opgenomen hardheidsclausule. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat de hardheidsclausule naar aard en bewoordingen ziet op onbillijkheden van overwegende aard in individuele gevallen en op bijzondere situaties die de regelgever bij het tot stand brengen van de regeling niet heeft voorzien. Eiser wijst in dit verband op de aanbeveling die is gedaan door de ambtenaren die eiser in de bezwaarfase hebben gesproken. Deze aanbeveling houdt in dat de LFNP-matching correct lijkt, maar dat verweerder nader moet bezien of de voor de functie Veiligheidsonderzoeker vereiste politiediploma en ruime ervaring, reden kan zijn om eisers korpsfunctie in het domein Uitvoering te matchen. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt deze aanbeveling geen toepassing van de hardheidsclausule. Zoals reeds hierboven is overwogen zijn de betreffende opleidings- en ervaringsvereisten geen bepalende factor bij het te kiezen domein.
12. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat in het kader van deze procedure geen ruimte bestaat om het aantal punten voor Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW) dat aan een LFNP-functie is toegekend, ter discussie te stellen. De toekenning van OVW-punten aan LFNP-functies is de uitkomst van besprekingen in het kader van de CAO politie 2012-2014 en is als zodanig in een avv neergelegd.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.S. Klerk, voorzitter, en mr. E.J.J.M. Weyers en
mr. I.S. Peskens, leden, in aanwezigheid van mr. P.A.M. Laro, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.