In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als gespecialiseerd medewerker C binnen het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP), en de korpschef van politie. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van zijn functie en de overgang naar een LFNP-functie, waarbij hij stelde dat de match met de functie binnen het domein Ondersteuning niet correct was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit van 8 januari 2014, waarin de functie van eiser werd toegekend, niet onterecht was. Eiser had eerder geen rechtsmiddel ingesteld tegen de uitgangspositie die door de korpschef was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de programmadirecteur HRM bevoegd was om het bestreden besluit te nemen en dat de transponeringstabel als een algemeen verbindend voorschrift kan worden toegepast. Eiser voerde aan dat zijn functie had moeten worden gematcht binnen het domein Uitvoering, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een onhoudbare match. De rechtbank concludeerde dat de werkzaamheden van eiser vooral bijdroegen aan een effectieve politieorganisatie en niet direct aan operationele politietaken. De rechtbank verwierp ook het beroep op de hardheidsclausule, omdat de opleidings- en ervaringsvereisten geen bepalende factor waren voor de keuze van het domein. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.