Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Op 19 april 2013 heeft eiser verweerder verzocht hem in te schrijven voor de specialisatie Jeugdzaken en tevens te worden ingeschreven voor het jeugdstrafpiketrooster. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser ingeschreven voor de specialisatie Jeugdrecht, maar geweigerd hem in te schrijven voor het piketrooster, omdat hij reeds ingeschreven staat voor het vreemdelingenpiketrooster, het strafpiketrooster en het AC-rooster.
2. Verweerder legt aan het bestreden besluit – kort gezegd – ten grondslag dat hij bevoegd is om voorwaarden te stellen met betrekking tot deskundigheid van de ingeschreven advocaat op bepaalde rechtsgebieden. Gelet op de aan verweerder opgedragen taak ter zake van het stellen van voorwaarden die de kwaliteit van de door de overheid gefinancierde bijstand bevorderen, kan volgens verweerder niet worden gezegd dat hij door het aantal piketten waaraan een advocaat kan deelnemen te beperken, op onredelijke of willekeurig wijze invulling heeft gegeven aan artikel 15 van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb).
3. Ingevolge artikel 14 van de Wrb moeten advocaten die rechtsbijstand in de zin van de wet willen verlenen, zich daarvoor bij verweerder inschrijven. Zij moeten voldoen aan de in artikel 15 van de Wrb bedoelde voorwaarden. Verweerder kan regels stellen met betrekking tot deze voorwaarden.
4. Ingevolge artikel 15, van de Wrb kunnen de te stellen regels betrekking hebben op:
a) het minimum en het maximum aantal zaken waarvoor een advocaat jaarlijks zal worden toegevoegd;
b) de deskundigheid van de advocaat op bepaalde rechtsgebieden;
c) de organisatie van het kantoor waar de advocaat werkzaam is; en
d) de verslaglegging door de advocaat omtrent de door hem verleende rechtsbijstand.
5. Verweerder heeft de te stellen regels uitgewerkt in de Inschrijvingsvoorwaarden advocatuur 2013 (hierna: de Inschrijvingsvoorwaarden).
6. Ingevolge artikel 1, onder g, van de Inschrijvingsvoorwaarden, worden advocaten voor maximaal drie roostergebieden uit onderstaande lijst ingeschreven.
1. rooster strafpiket / rooster Wots-overleveringspiket Amsterdam;
2. rooster minderjarigenstrafpiket;
3. rooster psychiatrisch patiëntenpiket;
4. rooster vreemdelingenpiket.
7. Ingevolge artikel 1, onder h, van de Inschrijvingsvoorwaarden worden advocaten die staan ingeschreven op het beschikbaarheidsrooster aanmeldcentrum asielzoekers (“het AC-rooster”) naast die inschrijving op het AC-rooster ingeschreven op maximaal 2 piketten.
8. Eiser stelt zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt dat de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) ziet op de inschrijvingsvoorwaarden van een maximum aantal toevoegingen en dat daaruit niet blijkt dat alle inschrijvingsvoorwaarden algemeen verbindende voorschriften zijn. De inschrijvingsvoorwaarden als genoemd in artikel 1 onder g en h kunnen volgens eiser niet gezien worden als algemeen verbindende voorschriften. Subsidiair stelt eiser dat de beperking van het aantal piketroosters waaraan deelgenomen kan worden, zoals deze nu is geregeld, niet past binnen verweerders bevoegdheid op grond van de artikelen 14 en 15 van de Wrb, danwel reeds elders in de regels (de Inschrijvingvoorwaarden) afdoende is geregeld.
9. Verweerder stelt dat de inschrijvingsvoorwaarden moeten worden beschouwd als algemeen verbindende voorschriften. Verweerder heeft besloten tot het beperken van het aantal piketten nadat hij signalen had ontvangen over de toenemende belangstelling van advocaten om op de roosters te komen, terwijl affiniteit met het desbetreffende rechtsgebied niet altijd even groot was en de kwaliteit zorgelijk. Dat roosters eenvoudig kunnen worden samengesteld, is een overweging van bijkomende aard, maar het is niet de belangrijkste reden geweest.
10. Zoals deze rechtbank eerder in zijn uitspraak van 21 mei 2014 (SHE 13/5837) heeft overwogen moeten de door verweerder gehanteerde inschrijvingsvoorwaarden worden beschouwd als algemeen verbindende voorschriften. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie de uitspraak van 20 juli 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT9708). In deze uitspraak oordeelt de Afdeling dat geen rechtsregel eraan in de weg staat – gelijk de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 16 mei 1986 (ECLI:NL:HR:1986:AC9354) – dat de rechter kan oordelen dat een dergelijk niet door de formele wetgever gegeven voorschrift onverbindend en in verband daarmee de vaststelling en uitvoering daarvan onrechtmatig is op de grond dat sprake is van willekeur in dier voege dat het desbetreffende overheidsorgaan, in aanmerking genomen de belangen die aan dit orgaan ten tijde van de totstandbrenging van de Inschrijvingsvoorwaarden bekend waren of behoorden te zijn, in redelijkheid niet tot het desbetreffende voorschrift is kunnen komen. Daarbij heeft de rechter niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend, naar eigen inzicht vast te stellen, terwijl zowel de aard van de wetgevende functie als de positie van de rechter in ons staatsbestel, zoals deze mede in artikel 11 Wet Algemene Bepalingen tot uiting komt, meebrengen dat hij ook overigens bij deze toetsing terughoudendheid moet betrachten. 11. De rechtbank overweegt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om verweerder een ruime mate van bevoegdheid te laten om inschrijvingsvoorwaarden te formuleren (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO5216). Gelet daarop is zij gehouden terughoudend te toetsen in onderhavig geschil. 12. De rechtbank stelt vast dat de door eiser in beroep aangevoerde gronden zich in wezen richten tot de vaststelling, totstandkoming en inhoud van een algemeen verbindend voorschrift, namelijk de Inschrijvingsvoorwaarden.
13. Gelet op de aan verweerder opgedragen taak ter zake het stellen van voorwaarden die de kwaliteit van de door de overheid gefinancierde rechtsbijstand bevorderen, kan niet worden gesteld dat door het aantal piketten waaraan een advocaat kan deelnemen te beperken, verweerder op onredelijke of willekeurige wijze invulling heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 15 van de Wrb. Van strijd met een of meer regels van geschreven of ongeschreven recht is niet gebleken. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot de Inschrijvingsvoorwaarden.
14. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in overeenstemming is met artikel 1, onder g en h, van de Inschrijvingsvoorwaarden. In de Inschrijvingsvoorwaarden is niet voorzien in een afwijkingsmogelijkheid
15. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder op goede gronden eisers deelname aan het jeugdstrafpiketrooster heeft geweigerd, omdat eiser niet op meer dan drie roostergebieden ingeschreven kan staan.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.