ECLI:NL:RBOBR:2014:6881

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2014
Publicatiedatum
13 november 2014
Zaaknummer
AWB - 14 _ 1999
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering deelname aan jeugdstrafpiketrooster op basis van inschrijvingsvoorwaarden advocatuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 november 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het bestuur van de raad voor rechtsbijstand. De eiser had verzocht om inschrijving voor het jeugdstrafpiketrooster, maar zijn verzoek werd afgewezen omdat hij al voor twee andere piketten was ingeschreven. De rechtbank overweegt dat de Inschrijvingsvoorwaarden advocatuur 2013 als algemeen verbindend voorschrift moeten worden beschouwd, wat betekent dat de rechtbank terughoudend moet toetsen. De verweerder heeft geen onredelijke of willekeurige invulling gegeven aan zijn bevoegdheid om regels te stellen op basis van artikel 15 van de Wet op de rechtsbijstand. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 19 april 2013 had verzocht om inschrijving voor de specialisatie Jeugdzaken en het jeugdstrafpiketrooster. Het primaire besluit van 8 juli 2013 weigerde deze inschrijving, en het bestreden besluit van 6 mei 2014 verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond. De rechtbank heeft de feiten die door partijen niet betwist zijn als vaststaand aangenomen en heeft de relevante wetgeving en jurisprudentie in overweging genomen.

De rechtbank concludeert dat de inschrijvingsvoorwaarden, die het aantal piketten beperken, niet in strijd zijn met de wet en dat de verweerder op goede gronden de deelname van de eiser aan het jeugdstrafpiketrooster heeft geweigerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 14/1999

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Wijnstra).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de deelname van eiser aan het jeugdstrafpiketrooster per 1 juli 2013 geweigerd.
Bij besluit van 6 mei 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2014. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Op 19 april 2013 heeft eiser verweerder verzocht hem in te schrijven voor de specialisatie Jeugdzaken en tevens te worden ingeschreven voor het jeugdstrafpiketrooster. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser ingeschreven voor de specialisatie Jeugdrecht, maar geweigerd hem in te schrijven voor het piketrooster, omdat hij reeds ingeschreven staat voor het vreemdelingenpiketrooster, het strafpiketrooster en het AC-rooster.
2. Verweerder legt aan het bestreden besluit – kort gezegd – ten grondslag dat hij bevoegd is om voorwaarden te stellen met betrekking tot deskundigheid van de ingeschreven advocaat op bepaalde rechtsgebieden. Gelet op de aan verweerder opgedragen taak ter zake van het stellen van voorwaarden die de kwaliteit van de door de overheid gefinancierde bijstand bevorderen, kan volgens verweerder niet worden gezegd dat hij door het aantal piketten waaraan een advocaat kan deelnemen te beperken, op onredelijke of willekeurig wijze invulling heeft gegeven aan artikel 15 van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb).
3. Ingevolge artikel 14 van de Wrb moeten advocaten die rechtsbijstand in de zin van de wet willen verlenen, zich daarvoor bij verweerder inschrijven. Zij moeten voldoen aan de in artikel 15 van de Wrb bedoelde voorwaarden. Verweerder kan regels stellen met betrekking tot deze voorwaarden.
4. Ingevolge artikel 15, van de Wrb kunnen de te stellen regels betrekking hebben op:
a) het minimum en het maximum aantal zaken waarvoor een advocaat jaarlijks zal worden toegevoegd;
b) de deskundigheid van de advocaat op bepaalde rechtsgebieden;
c) de organisatie van het kantoor waar de advocaat werkzaam is; en
d) de verslaglegging door de advocaat omtrent de door hem verleende rechtsbijstand.
5. Verweerder heeft de te stellen regels uitgewerkt in de Inschrijvingsvoorwaarden advocatuur 2013 (hierna: de Inschrijvingsvoorwaarden).
6. Ingevolge artikel 1, onder g, van de Inschrijvingsvoorwaarden, worden advocaten voor maximaal drie roostergebieden uit onderstaande lijst ingeschreven.
1. rooster strafpiket / rooster Wots-overleveringspiket Amsterdam;
2. rooster minderjarigenstrafpiket;
3. rooster psychiatrisch patiëntenpiket;
4. rooster vreemdelingenpiket.
7. Ingevolge artikel 1, onder h, van de Inschrijvingsvoorwaarden worden advocaten die staan ingeschreven op het beschikbaarheidsrooster aanmeldcentrum asielzoekers (“het AC-rooster”) naast die inschrijving op het AC-rooster ingeschreven op maximaal 2 piketten.
8. Eiser stelt zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt dat de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) ziet op de inschrijvingsvoorwaarden van een maximum aantal toevoegingen en dat daaruit niet blijkt dat alle inschrijvingsvoorwaarden algemeen verbindende voorschriften zijn. De inschrijvingsvoorwaarden als genoemd in artikel 1 onder g en h kunnen volgens eiser niet gezien worden als algemeen verbindende voorschriften. Subsidiair stelt eiser dat de beperking van het aantal piketroosters waaraan deelgenomen kan worden, zoals deze nu is geregeld, niet past binnen verweerders bevoegdheid op grond van de artikelen 14 en 15 van de Wrb, danwel reeds elders in de regels (de Inschrijvingvoorwaarden) afdoende is geregeld.
9. Verweerder stelt dat de inschrijvingsvoorwaarden moeten worden beschouwd als algemeen verbindende voorschriften. Verweerder heeft besloten tot het beperken van het aantal piketten nadat hij signalen had ontvangen over de toenemende belangstelling van advocaten om op de roosters te komen, terwijl affiniteit met het desbetreffende rechtsgebied niet altijd even groot was en de kwaliteit zorgelijk. Dat roosters eenvoudig kunnen worden samengesteld, is een overweging van bijkomende aard, maar het is niet de belangrijkste reden geweest.
10. Zoals deze rechtbank eerder in zijn uitspraak van 21 mei 2014 (SHE 13/5837) heeft overwogen moeten de door verweerder gehanteerde inschrijvingsvoorwaarden worden beschouwd als algemeen verbindende voorschriften. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie de uitspraak van 20 juli 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT9708). In deze uitspraak oordeelt de Afdeling dat geen rechtsregel eraan in de weg staat – gelijk de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 16 mei 1986 (ECLI:NL:HR:1986:AC9354) – dat de rechter kan oordelen dat een dergelijk niet door de formele wetgever gegeven voorschrift onverbindend en in verband daarmee de vaststelling en uitvoering daarvan onrechtmatig is op de grond dat sprake is van willekeur in dier voege dat het desbetreffende overheidsorgaan, in aanmerking genomen de belangen die aan dit orgaan ten tijde van de totstandbrenging van de Inschrijvingsvoorwaarden bekend waren of behoorden te zijn, in redelijkheid niet tot het desbetreffende voorschrift is kunnen komen. Daarbij heeft de rechter niet tot taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen moet worden toegekend, naar eigen inzicht vast te stellen, terwijl zowel de aard van de wetgevende functie als de positie van de rechter in ons staatsbestel, zoals deze mede in artikel 11 Wet Algemene Bepalingen tot uiting komt, meebrengen dat hij ook overigens bij deze toetsing terughoudendheid moet betrachten.
11. De rechtbank overweegt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om verweerder een ruime mate van bevoegdheid te laten om inschrijvingsvoorwaarden te formuleren (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO5216). Gelet daarop is zij gehouden terughoudend te toetsen in onderhavig geschil.
12. De rechtbank stelt vast dat de door eiser in beroep aangevoerde gronden zich in wezen richten tot de vaststelling, totstandkoming en inhoud van een algemeen verbindend voorschrift, namelijk de Inschrijvingsvoorwaarden.
13. Gelet op de aan verweerder opgedragen taak ter zake het stellen van voorwaarden die de kwaliteit van de door de overheid gefinancierde rechtsbijstand bevorderen, kan niet worden gesteld dat door het aantal piketten waaraan een advocaat kan deelnemen te beperken, verweerder op onredelijke of willekeurige wijze invulling heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 15 van de Wrb. Van strijd met een of meer regels van geschreven of ongeschreven recht is niet gebleken. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot de Inschrijvingsvoorwaarden.
14. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in overeenstemming is met artikel 1, onder g en h, van de Inschrijvingsvoorwaarden. In de Inschrijvingsvoorwaarden is niet voorzien in een afwijkingsmogelijkheid
15. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder op goede gronden eisers deelname aan het jeugdstrafpiketrooster heeft geweigerd, omdat eiser niet op meer dan drie roostergebieden ingeschreven kan staan.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.D. Streefkerk, rechter, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.