1.De rechtbank neemt de volgende feiten als vaststaand aan.
1.1In het bestuursakkoord 2003-2007 van de provincie Noord-Brabant staat dat de revitalisering van het landelijk gebied tot doel heeft het landelijk gebied in Brabant in 2015 ecologisch, economisch en sociaal in balans te brengen. De provincie geeft daarbij voorrang aan onder meer de volgende beleidsuitgangspunten (-) de uitplaatsing van de intensieve veehouderij in de extensiveringsgebieden gekoppeld aan de inplaatsing en de ontwikkeling van de intensieve veehouderij op duurzame locaties, (-) economische ontwikkeling en behoud van de leefbaarheid in het landelijk gebied en (-) de realisering van de ecologische hoofdstructuur en herstel en bescherming van het landschap.
1.2In de VIV 2005 staat het volgende:
“(…)
overwegende dat het bestuur van de provincie Noord-Brabant door middel van de uitvoering van reconstructieplannen en gebiedsplannen een integrale revitalisering van het landelijk gebied in de provincie Noord-Brabant wil realiseren,
dat hierbij een belangrijk accent ligt op de bescherming en herstel van natuur-, landschaps- en milieuwaarden in gebieden die gesitueerd zijn in of in de directe omgeving van de Ecologische Hoofdstructuur, de Groene Hoofdstructuur, recreatie of bewoning en dat in deze kwetsbare gebieden in de reconstructie- en gebiedsplannen veelal extensiveringsgebieden zijn aangewezen, waar (onder meer) als beleidsdoel wordt nagestreefd dat de intensieve veehouderij in deze gebieden wordt afgebouwd,
het beëindigen van de intensieve veehouderij in deze kwetsbare gebieden kan worden bevorderd door het aankopen door de provincie van de bedrijven, veelal gelegen in extensiveringsgebied en van ondernemers die voldoende economisch perspectief hebben, en op een andere wel geschikte locatie een nieuw en levensvatbaar bedrijf wensen op te zetten,
dat het gewenst is om de aan ons college toekomende bestuursbevoegdheid, ter zake van de afbouw van intensieve veehouderij in de extensiveringsgebieden, in te zetten door middel van deze beleidsregeling “Verplaatsing Intensieve Veehouderijen 2005”,
dat Provinciale Staten bij de vaststelling van het bestuursakkoord 2003-2007 voor dit doel gelden beschikbaar hebben gesteld.
(…)”
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de VIV 2005 hanteert verweerder als grondslag voor de uitvoering van de VIV 2005 zijn bevoegdheid om overeenkomsten naar burgerlijk recht te sluiten met andere partijen, die blijkens aanmelding voor deelname, hun wil en bereidheid daartoe aan verweerder hebben gegeven. Onder overeenkomst wordt blijkens de VIV 2005 verstaan een rechtshandeling naar burgerlijk recht waarbij twee partijen, aan de ene zijde de aanmelder en aan de andere zijde de provincie Noord-Brabant, zich op basis van wilsovereenstemming verbinden om een intensieve veehouderij te verplaatsen van de ene locatie, de uitplaatsingslocatie, naar een andere, de inplaatsingslocatie, waarbij de bedrijfsgebouwen en gronden op de uitplaatsingslocatie tegen betaling van een aankoopprijs aan de aanmelder worden aangekocht door de provincie Noord-Brabant. De steun wordt verleend met inachtneming van artikel 6 van de verordening (artikel 2, tweede lid, van de VIV 2005). In de VIV 2005 is verder bepaald wie voor deelname in aanmerking komt (artikel 4), dat verweerder de aanmelders in staat stelt tot deelname aan het project door middel van het aanbieden van een koopovereenkomst (artikel 7), dat verweerder voor het doen van een aanbod tot aankoop een modelovereenkomst hanteert (artikel 10) en dat in deze modelovereenkomst de elementen zijn uitgewerkt zoals weergegeven in artikel 10, tweede lid, van de VIV 2005. In artikel 10, tweede lid, aanhef en onder f, van de VIV 2005 is bepaald dat de koopsom, bestaande uit een vergoeding voor de gebouwen, de waarde van ondergrond en erf en de vergoeding voor het slopen van de bedrijfsgebouwen wordt berekend zoals aangegeven in bijlage 4 behorende bij de VIV 2005.
1.3Eiseres exploiteerde ten tijde van belang een intensieve veehouderij. Het bedrijf van eiseres was gelegen op de locatie Provinciale weg 9 /11 te Someren (bestaande locatie) en is verplaatst naar een vervangende locatie. De bestaande locatie was gelegen in een extensiveringsgebied; de vervangende locatie niet.
1.4Eiseres heeft zich in 2005 aangemeld voor deelname aan de VIV 2005.
1.5Bij brief van 11 oktober 2005 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat haar bedrijf is geselecteerd voor deelname aan de VIV 2005. Daarbij heeft verweerder eiseres erop gewezen dat op 27 september 2005 weliswaar een nieuwe beleidsregel is vastgesteld, maar dat voor eiseres de VIV 2005 van kracht blijft, met uitzondering van de vergoedingssystematiek.
1.6In een in opdracht van verweerder uitgebracht concept-taxatierapport van 1 mei 2006 is de taxatiewaarde van het bedrijf bepaald, waarbij is uitgegaan van een uiterlijk in 2009 gerealiseerde verplaatsing. Tevens is in dit conceptrapport aangegeven welke getaxeerde waarden gelden indien de verplaatsing in 2010, 2011 of 2012 zou plaatsvinden.
1.7Bij brief van 4 september 2006 heeft verweerder het definitieve taxatierapport van
25 juli 2006 aan eiseres gezonden, waarin is vermeld dat bij gerealiseerde verplaatsing in 2009 of eerder de totale waarde van de bedrijfsgebouwen afgerond € 1.419.986,- bedraagt.
1.8In november 2006 hebben partijen een koopovereenkomst en een ingebruikgevingsovereenkomst gesloten. In de aanhef van de koopovereenkomst is vermeld dat deze overeenkomst wordt aangegaan in het kader van het provinciale project Verplaatsing Intensieve Veehouderij conform de VIV 2005. In de koopovereenkomst is onder meer bepaald dat de koop en verkoop geschiedt voor de totale koopsom van € 1.502.323,50, bestaande uit € 1.419.986,- voor de bedrijfsgebouwen en € 82.337,50 voor de gronden, dat de vergoeding voor de sloopkosten € 170.975,- bedraagt, dat verkoper het recht van gratis voortgezet gebruik van het verkochte heeft tot het tijdstip van feitelijke levering (artikel 2) en dat verkoper uiterlijk op 31 december 2007 over een door de provincie in potentie geschikt beoordeelde vervangende locatie voor zijn bedrijf dient te beschikken dan wel verplichtingen te zijn aangegaan op een dergelijke locatie (artikel 14).
1.9Op 13 maart 2008 is ter uitvoering van de koopovereenkomst geleverd. In de akte van levering is bepaald dat de koopprijs € 1.419.986,- bedraagt voor de bedrijfsgebouwen en
€ 82.337,50 voor de gronden.
1.1Bij brief van 9 januari 2009 heeft verweerder het verzoek van eiseres tot uitstel van verplaatsing van het bedrijf tot 1 juli 2011 ingewilligd. Verweerder heeft in die brief tevens opgemerkt dat indien het verplaatsingstraject later wordt afgerond dan in de koopovereenkomst is vermeld, dit leidt tot een aanpassing van de vergoeding voor de verplaatsingskosten waarvoor eiseres in aanmerking komt.
1.11In de verklaring van eindoplevering van 16 januari 2013 staat dat verweerder heeft vastgesteld dat de exploitatie van het bedrijf op de bestaande locatie was beëindigd en dat het in exploitatie zijn van een nieuw fokzeugen en vleesvarkensbedrijf op de vervangende locatie op 23 juli 2012 is geconstateerd.
1.12Bij brief van 12 februari 2013 heeft verweerder ten behoeve van eiseres de vergoeding vastgesteld in het kader van de VIV 2005. In deze brief staat dat verweerder de verplaatsing van het bedrijf van eiseres van de bestaande locatie naar de vervangende locatie hebben beoordeeld aan de hand van de voorwaarden in de koopovereenkomst en dat verweerder van oordeel is dat het bedrijf van eiser overeenkomstig de voorwaarden in de overeenkomst is verplaatst. Voorts staat in de brief het volgende:
“(…)
Dit betreft in uw geval de uitbetaling van het restantbedrag van de koopsom voor de bedrijfsgebouwen en de sloopvergoeding. Aangezien het hier gaat om een verplaatsing naar een nieuwe locatie bedraagt de vergoeding 100% van de gecorrigeerde vervangingswaarde voor de gebouwen. De gecorrigeerde vervangingswaarde in het taxatierapport bedraagt € 1.419.986 bij een verplaatsing in 2009, de vergoeding bedraagt gelet op het feit dat de verplaatsing is gerealiseerd in 2012 € 1.241.853. (…)
Restantbedrag grond en vergoeding gebouwen € 573.028,75
Sloopvergoeding € 203.460,00
Teruglevering grond (in mindering gebracht) - € 82.337,50
Te ontvangen bedrag € 694.151,25.
De betaling van de subsidie verplaatsingskosten heeft plaatsgevonden middels onze brief van 18 december 2012 (…).”
1.13Op 13 mei 2013 zijn partijen gehoord door de Hoor- en adviescommissie voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften. Deze commissie heeft verweerder geadviseerd bij advies van 20 juni 2013.