ECLI:NL:RBOBR:2014:1414

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
C/01/254496
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake wanprestatie tussen Bollegraaf Recycling Machinery B.V. en Bosch Rexroth B.V.

Op 26 maart 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, vonnis gewezen in de zaak tussen Bollegraaf Recycling Machinery B.V. en Bosch Rexroth B.V. Bollegraaf had Bosch gedagvaard op grond van wanprestatie, met als doel schadevergoeding te verkrijgen voor een bedrag van € 337.192,18 en € 26.747,58, gerelateerd aan ondeugdelijke cilinders die door Bosch waren geleverd. De procedure kende een aantal belangrijke data, waaronder een tussenvonnis op 24 juli 2013 en een comparitie op 12 maart 2014. Bollegraaf had verzuimd om de zaak tijdig in te schrijven ter rolle op de aangezegde data, wat leidde tot een verweer van Bosch dat Bollegraaf niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in haar vorderingen op basis van artikel 125 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank overwoog dat Bollegraaf niet binnen de gestelde termijn een geldig herstelexploot had uitgebracht, waardoor de aanhangigheid van het geding was vervallen. Bollegraaf's beroep op proceseconomie en de stelling dat Bosch misbruik van recht maakte, werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank verklaarde Bollegraaf niet-ontvankelijk in haar vorderingen en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de zijde van Bosch werden begroot op € 3.577,00. De eis in reconventie van Bosch werd als voorwaardelijk beschouwd en behoeft geen verdere behandeling. Het vonnis werd openbaar uitgesproken door mr. M. Rietveld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/254496 / HA ZA 12-922
Vonnis van 26 maart 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOLLEGRAAF RECYCLING MACHINERY B.V.,
gevestigd te Appingdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P-P.J.M. Bruens te Groningen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOSCH REXROTH B.V.,
gevestigd te Boxtel,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. L.P. Schuttelaar te ’s-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna Bollegraaf en Bosch genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 juli 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 maart 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling

in conventie

2.1.
Bollegraaf heeft Bosch - kort gezegd - op 17 april 2012 op de grondslag van wanprestatie gedagvaard teneinde schadevergoeding te verkrijgen (na eiswijziging) groot
€ 337.192,18 en € 26.747,58 ter zake van door Bosch geleverde en gesteld ondeugdelijke cilinders.
2.2.
In voornoemde dagvaarding heeft Bollegraaf als datum voor inschrijving ter rolle 2 mei 2012 aangezegd. Op 19 april 2012 heeft Bollegraaf een exploot aan Bosch uitgebracht waarin zij schrijft dat zij Bosch abusievelijk tegen een zittingsdatum op korte termijn heeft opgeroepen, terwijl zij de voorkeur geeft aan een zittingsdatum verder in de toekomst. In dit exploot wordt als zittingsdatum 10 oktober 2012 aangezegd.
2.3.
Bollegraaf heeft verzuimd de zaak op 2 mei 2012 en 10 oktober 2012 bij deze rechtbank ter rolle in te schrijven. Op 17 oktober 2012 brengt zij vervolgens een nieuw exploot uit aan Bosch, waarin Bosch wordt opgeroepen voor de zittingsdatum van 31 oktober 2012. Op deze laatste datum heeft Bollegraaf de zaak ingeschreven op de rol van deze rechtbank.
2.4.
Bosch voert naast inhoudelijke verweren primair het verweer dat de rechtbank Bollegraaf niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen op grond van artikel 125 lid 5 Rv. Bollegraaf heeft zich hiertegen gemotiveerd verzet.
2.5.
De rechtbank overweegt als volgt. In de dagvaarding is aan Bosch de datum van 2 mei 2012 aangezegd. Op die dag is de zaak niet ter rolle ingeschreven. Dat betekent dat uit hoofde van naar huidig recht artikel 125 lid 5 Rv [1] de aanhangigheid van het geding in beginsel vervalt, tenzij Bollegraaf binnen twee weken na 2 mei 2012 alsnog een geldig herstelexploot zou hebben uitgebracht. Vast staat dat dat niet is gebeurd. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan het herstelexploot van 19 april 2012 - uitgebracht vóór in plaats van na de bij dagvaarding aangezegde datum van inschrijving van de zaak ter rolle - niet worden gebruikt om de roldatum ‘op te schuiven’ en kwalificeert dit dan ook niet als een geldig herstelexploot in de zin van artikel 125 lid 5 Rv, nu dit exploot ook niet (mede) strekte tot herstel van gebreken in het exploot van dagvaarding zoals bedoeld in artikel 120 lid 2 Rv. [2] Nu als uitgangspunt geldt dat niet-tijdige inschrijving ter rolle in geval van voortprocederen op tegenspraak zoals in casu leidt tot niet-ontvankelijkheid van de vordering waarop de dagvaarding betrekking had, zal de rechtbank Bollegraaf niet- ontvankelijk verklaren in haar vorderingen. [3]
2.6.
De rechtbank merkt hierover nog op dat ook indien het exploot van 19 april 2012 wel zou zijn uitgebracht na de roldatum van 2 mei 2012 (en dus wel zou hebben te gelden als een herstelexploot zoals bedoeld in artikel 125 lid 5 Rv), dit nog steeds zou hebben geleid tot verval van aanhangigheid, nu de zaak ook op de in dat exploot aangezegde roldatum van 10 oktober 2012 niet is ingeschreven en aan een dergelijk exploot daarom geen enkel gevolg dient te worden verbonden. [4]
2.7.
Bollegraaf heeft nog een beroep gedaan op het gezichtspunt van proceseconomie en gesteld dat Bosch haar recht om zich op dit verweer te beroepen misbruikt omdat tussen partijen overleg heeft plaatsgevonden omtrent het tijdstip waarop het geding aanhangig zou worden, dit in verband met de uitkomsten van een voorlopig deskundigenonderzoek. De rechtbank verwerpt deze standpunten van Bollegraaf. Van al dan niet stilzwijgende toestemming van Bosch voor het op een latere roldatum plaatsen van de zaak is niet gebleken. Dat tussen partijen voor dagvaarding overleg omtrent de wenselijkheid van een latere datum voor inschrijving van de zaak zou hebben plaatsgevonden (Bosch heeft dit betwist) is onvoldoende om misbruik van recht aan te nemen. Bosch heeft als iedere gedaagde immers een belang om (in ieder geval vooralsnog) gevrijwaard te blijven van de aanspraken van Bollegraaf middels het voeren van dit verweer. Bovendien kan Bollegraaf als haar stellingen omtrent artikel 3:316 BW moeten worden gevolgd, haar aanspraken nog immer te gelde maken door het opnieuw uitbrengen van een dagvaarding. De rechtbank overweegt daarbij nog dat Bollegraaf ook in dit geding haar omissie eenvoudigweg zelf had kunnen herstellen door nog een herstelexploot uit te brengen en wel binnen veertien dagen na 2 mei 2012 en de zaak vervolgens daadwerkelijk op de in dat exploot aangezegde roldatum in te schrijven ter rolle. Het herstelexploot van 19 april 2012 is namelijk zonder rechtsgevolg gebleven, zoals hiervoor al overwogen. [5]
2.8.
Bollegraaf zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Bosch worden begroot op:
- griffierecht € 1.789,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.577,00
in reconventie
2.9.
De eis in reconventie is voorwaardelijk ingesteld. Uit de beslissing in conventie vloeit voort dat de voorwaarde niet is vervuld, zodat op de vordering in reconventie geen beslissing hoeft te worden gegeven.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
verklaart Bollegraaf niet-ontvankelijk in haar vorderingen,
3.2.
veroordeelt Bollegraaf in de proceskosten, aan de zijde van Bosch tot op heden begroot op € 3.577,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt Bollegraaf in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Bollegraaf niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.4.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.5.
verstaat dat de vordering geen behandeling behoeft.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2014.

Voetnoten

1.Per 1 juli 2012 werd het al bestaande artikel 125 lid 4 Rv ongewijzigd vernummerd tot lid 5.
2.Hoge Raad 15 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9112 en 26 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2246.
3.Onder meer: Hoge Raad 12 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9439.
4.Vergelijk: Hoge Raad 17 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1063.
5.Vergelijk: Hoge Raad 8 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3835.