Op 26 maart 2014 heeft de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, vonnis gewezen in de zaak tussen Bollegraaf Recycling Machinery B.V. en Bosch Rexroth B.V. Bollegraaf had Bosch gedagvaard op grond van wanprestatie, met als doel schadevergoeding te verkrijgen voor een bedrag van € 337.192,18 en € 26.747,58, gerelateerd aan ondeugdelijke cilinders die door Bosch waren geleverd. De procedure kende een aantal belangrijke data, waaronder een tussenvonnis op 24 juli 2013 en een comparitie op 12 maart 2014. Bollegraaf had verzuimd om de zaak tijdig in te schrijven ter rolle op de aangezegde data, wat leidde tot een verweer van Bosch dat Bollegraaf niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in haar vorderingen op basis van artikel 125 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank overwoog dat Bollegraaf niet binnen de gestelde termijn een geldig herstelexploot had uitgebracht, waardoor de aanhangigheid van het geding was vervallen. Bollegraaf's beroep op proceseconomie en de stelling dat Bosch misbruik van recht maakte, werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank verklaarde Bollegraaf niet-ontvankelijk in haar vorderingen en veroordeelde haar in de proceskosten, die aan de zijde van Bosch werden begroot op € 3.577,00. De eis in reconventie van Bosch werd als voorwaardelijk beschouwd en behoeft geen verdere behandeling. Het vonnis werd openbaar uitgesproken door mr. M. Rietveld.