ECLI:NL:RBNNE:2025:4904

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2025
Publicatiedatum
2 december 2025
Zaaknummer
18/221761-25
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor meerdere vermogensdelicten met ISD-maatregel

Op 4 december 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan vier vermogensdelicten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren. De zaak betreft onder andere een winkeldiefstal van tandpasta en verduistering van een bestelauto, waarbij de verdachte de auto had geleend maar deze niet terugbracht. Daarnaast zijn er meerdere inbraken en helingen aan de orde, waarbij de verdachte goederen heeft verworven die van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De officier van justitie had een ISD-maatregel gevorderd, gezien de recidive en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen, rekening houdend met de verslavingsproblematiek van de verdachte en het risico op recidive. De rechtbank heeft ook beslissingen genomen over vorderingen van benadeelde partijen, waarbij sommige vorderingen niet-ontvankelijk zijn verklaard en andere zijn toegewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door zijn advocaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/221761-25
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 18/232877-25
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/013169-24, 18/181944-22, 18/317554-20 en 21/001431-23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 december 2025 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] , zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 november 2025. Verdachte is niet verschenen; wel is verschenen mr. M.J. Flach, advocaat te Groningen, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Potijk.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 18/221761-25
hij op of omstreeks 8 augustus 2025 te Groningen een of meer verpakkingen met tandpasta, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Kruidvat, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Parketnummer 18/232877-25
1
hij op of omstreeks 22 november 2024 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen opzettelijk een bestelauto (kenteken: [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als bruiklener, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2
hij op of omstreeks 4 januari 2025 te Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een koffiezetapparaat (merk: Sage) en/of een boormachine (merk: Parkside), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 27 december 2024 tot en met 4 januari 2025 te Groningen, in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, te weten een woonboot, gelegen aan [adres] , alwaar hij, verdachte, zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond,
  • een koffiezetapparaat (merk: Sage) en/of
  • een boormachine (merk: Parkside) en/of
  • een of meer televisies (merk: Samsung) en/of
  • een airfryer (merk: Philips) en/of
  • een bestekset,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
3
hij op of omstreeks 14 februari 2025 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer goederen van zijn gading, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan het [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming,
  • zich naar het [slachtoffer 3] heeft begeven en/of
  • een raam van dat pand heeft geforceerd en/of
  • ( vervolgens) dat pand heeft betreden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 februari 2025 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk een raam en/of een voedselautomaat, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan het [slachtoffer 3] , toebehoorde heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 18/221761-25
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de ten laste gelegde winkeldiefstal.
Parketnummer 18/232877-25
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
Parketnummer 18/221761-25
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde winkeldiefstal gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Parketnummer 18/232877-25
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde bepleit dat verdachte zich de bestelauto niet wederrechtelijk heeft toegeëigend omdat aangever [slachtoffer 1] wist dat verdachte zijn auto in bezit had. Bovendien is verdachte op 12 december 2024 aangehouden in deze bestelauto en volgens hem zat aangever [slachtoffer 1] op dat moment naast hem. Aangever heeft verklaard dat in deze periode al sprake was van verduistering maar verdachte is op dat moment niet opgepakt. Verdachte heeft gelet op het voornoemde zich de bestelauto niet wederrechtelijk toegeëigend en dient daarom vrijgesproken te worden van de verduistering.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat het procesdossier onvoldoende bewijs bevat om tot een veroordeling van de woninginbraak te komen, hetgeen subsidiair ten laste is gelegd. De verdenking voor de primair ten laste gelegde heling berust met name op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte heeft echter een ander scenario, namelijk dat hij er onterecht bij wordt gelapt door medeverdachte en de inkoper van het [pandjeshuis] . Het wettig bewijs is aanwezig, maar de overtuiging ontbreekt en daarom zal verdachte moeten worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde heling.
Voor wat betreft het onder 3 primair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat verdachte gepoogd heeft om iets weg te nemen en verdachte daarom moet worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot diefstal. Met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde vernieling heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/221761-25
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 8 augustus 2025, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2025212823 d.d. 8 augustus 2025, inhoudend de verklaring van [naam 1] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 8 augustus 2025, opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verdachte [verdachte] .
Parketnummer 18/232877-25
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Feit 1
1.
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 23 december 2024, opgenomen op pagina 16 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2025017453
d.d. 3 september 2025, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 21 november 2024 was ik thuis bij mijn vader te [plaats] . Omstreeks 12.00 uur, stond [verdachte] bij ons voor de deur. (). We moesten nog wat boodschappen hebben en [verdachte] bood aan om deze boodschappen te doen. Hij zei ook dat hij mijn kapotte koplamp zou kunnen repareren. Mijn vader heeft [verdachte] vervolgens nog geld voor de boodschappen meegegeven. [verdachte] is omstreeks 17.00 uur vertrokken. Ik hoorde hem nog zeggen: "tot zo". Na ongeveer 20 minuten werd mijn vader gebeld door [naam 2] . [naam 2] zei dat [verdachte] met de auto bij hem was geweest en dat hij dit verdacht vond.
De auto betreft een Grijze Peugeot Partner met het kenteken: [kenteken 1] . Deze staat op naam van mijn bedrijf: [bedrijf 1] B.V. Nadat [verdachte] de auto heeft meegenomen heb ik hem nooit meer gezien.
2. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 1 april 2025 opgenomen op pagina 42 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 3] :
[naam 3] verklaarde dat hij [verdachte] al heel lang kent. Nu was [verdachte] bij hen langs gekomen. [naam 3] had [verdachte] 20 euro gegeven om boodschappen te doen. [verdachte] had de auto van zijn zoon meegenomen. Daar moesten namelijk nog enkele reparaties aan gebeuren. Dat zou [verdachte] ook doen. Even later werd [naam 3] gebeld door [naam 2] . [naam 2] vertelde hem dat [verdachte] in de auto bij hem was langs gekomen.
3. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 januari 2025 opgenomen op pagina 89 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] :
Op 6 januari waren wij, verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] , belast met de noodhulpsurveillance. Wij kregen de melding om te gaan naar [adres] . Melder vertelde dat zij bij de Jumbo was geweest in verband met camerabeelden. Ter plaatse troffen wij het voertuig voorzien van kenteken [kenteken 2] . Uit de gegevens van de Rijksdienst van het wegverkeer bleek dat dit voertuig stond gesignaleerd als gestolen.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor vermelde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte een bestelauto die aan een ander toebehoorde, anders dan door een misdrijf, onder zich heeft gehad. De vraag die voor ligt is of sprake is geweest van wederrechtelijke toe-eigening.
De rechtbank overweegt dat verdachte de ten laste gelegde bestelauto onder zich heeft gekregen door die auto op 21 november 2024 te lenen van aangever [slachtoffer 1] . Verdachte heeft vervolgens de bestelauto onder zich gehouden en niet, zoals was afgesproken, teruggebracht. Aangever [slachtoffer 1] heeft tevergeefs gepoogd om meermalen telefonisch contact met verdachte op te nemen. De bestelauto is uiteindelijk op 6 januari 2025 aangetroffen in Groningen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte als heer en meester over de bestelauto is gaan beschikken en er daarmee sprake is geweest van wederrechtelijke toe-eigening. De verduistering kan daarom wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Het scenario dat namens verdachte naar voren is gebracht, namelijk dat aangever [slachtoffer 1] op de hoogte was van het feit dat verdachte de bestelauto in zijn bezit had, vindt geen steun in het dossier. Het
verweer wordt daarom verworpen.

Feit 2

1.
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 5 januari 2025, opgenomen op pagina 29 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2025017453 d.d. 3 september 2025, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 27 december 2024 gingen wij op vakantie. Toen wij vertrokken deed ik de voordeur van onze woonboot aan [adres] op slot. Op 5 januari 2025 kwamen wij thuis. Ik zag dat het hek voor aan de weg open was. Ik zag dat het raam rechts van de voordeur kapot was. Mijn vriend heeft de voordeur open gedaan en toen zagen we dat onze woonboot compleet overhoop gehaald was. De goederen die gestolen zijn de volgende:
- Een koffiezetapparaat van het merk Sage.
2. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 april 2025, opgenomen op pagina 77 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op 25 maart 2025 had aangever [slachtoffer 2] de politie gebeld met de mededeling dat zij haar koffiemachine had aangetroffen bij [pandjeshuis] te Groningen. De genoemde koffiemachine was weggenomen uit haar woning. Ik had vastgesteld dat op 4 januari 2025 bij [pandjeshuis] te Groningen een Sage Barista express is ingekocht voor 50 euro. Ik zag dat de Sage is aangeboden door [medeverdachte] geboren op [geboortedatum] 1973. Ik zag dat het product is ingekocht door [inkoper ] .
3. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 april 2025, opgenomen op pagina 83 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Uit het Opkoopregister DOR bleek dat de genoemde goederen op 04/01/2025 door [pandjeshuis] waren ingekocht door dhr [inkoper ] . Desgevraagd verklaarde [inkoper ] dat de koffiemachine en de boormachine waren aangeboden door een man die vergezeld werd door [medeverdachte] . Deze man had geen legitimatiebewijs kunnen tonen waarna [medeverdachte] zich heeft gelegitimeerd.
4. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 april 2025, opgenomen op pagina 130 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van medeverdachte [medeverdachte] :
V: Over welke [verdachte] hebben we het dan?
A. [verdachte] .
V: Met welke spullen kwam [verdachte] naar jou toe. A: Onder meer een koffiezetapparaat.
V: Wat wilde [verdachte] met die spullen?
A: Hij wilde de spullen inleveren en hier geld voor vragen. V: Wat zou jij ervoor krijgen?
A: Ik zou dan een tientje krijgen.
V: Heeft [verdachte] verteld hoe hij aan die spullen is gekomen? A: Ja, dit waren spullen van zijn oma die overleden was.
V: Op 4 januari 2025 ben jij aan de [adres] te Groningen geweest. Daar is [pandjeshuis] gevestigd. Is dat juist?
A: Ja.
V: Er zijn toen goederen ingenomen, waaronder een koffiemachine van Sage. Wat kun jij daar over verklaren?
A: [verdachte] had een heel verhaal dat het van zijn oma was. Ik heb erbij gestaan. Toen vroeg de man een ID-kaart aan [verdachte] , die had hij niet en toen heb ik mijn ID-kaart laten zien.
Bewijsoverweging
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. De rechtbank overweegt daartoe dat gebleken is dat de bij [pandjeshuis] aangetroffen koffiemachine afkomstig is van misdrijf, te weten een inbraak in een woonboot. Verdachte is een aantal dagen na deze inbraak in het bezit van dit gestolen voorwerp. Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] volgt verder dat verdachte over de herkomst van het koffiezetapparaat een leugenachtige verklaring heeft afgelegd. Bovendien heeft verdachte zelf geen legitimatie getoond bij het pandjeshuis, waardoor hij niet te traceren is, en heeft hij een deel van de opbrengst overgedragen aan medeverdachte [medeverdachte] . Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het koffiezetapparaat wist dat dit voorwerp uit misdrijf afkomstig was en dat hij op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans moet hebben aanvaard dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Omdat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] het koffiezetapparaat heeft verkocht is sprake van zowel voorhanden hebben als overdragen. Tevens is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het medeplegen van de opzetheling nu er tussen verdachte en medeverdachte een nauwe en bewuste samenwerking heeft bestaan.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van de opzetheling ten aanzien van tenlastegelegde boormachine, nu niet is gebleken dat dit goed van misdrijf afkomstig is.

Feit 3

1.
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 februari 2025, opgenomen op pagina 20 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2025017453

d.d. 3 september 2025, inhoudend als verklaring van [naam 4] :

Plaats delict : [adres] ( [slachtoffer 3] ) Pleegdatum/tijd : 14 februari 2025
Ik kreeg een inbraak melding. Ik zag dat er een raam aan de voorzijde van het pand was opengebroken dan wel vernield. Tevens is er in het pand een snoepautomaat vernield dan wel open gebroken.
2. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 2 mei 2025, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 4] :
Ik ben werkzaam als beveiliger. Ik kreeg een alarmmelding binnen, omstreeks 01:00 uur. Ik ben gelijk richting de locatie aan de [adres] gaan rijden. De eigenaar van het pand is de school het [slachtoffer 3] .
Toen ik aankwam op de locatie zag ik dat er een ruit vernield was, naast een toegangsdeur. Tevens was er binnen een snoep/drink automaat vernield. Hier was de ruit van kapot. De verdachte moest eerst een gang
door en kwam dan uit in de kantine. Daar stond de automaat in de hoek.
3. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 25 april 2025 opgenomen op pagina 100 en 101 van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 5] :
U vraagt mij wat ik kan verklaren over hetgeen ik gehoord en gezien heb in de nacht van 24 februari 2025 (
de rechtbank leest: 14 februari 2025), omstreeks 01:00 uur.
Ik werd wakker doordat ik glasgerinkel hoorde. Ik zag een man in de richting van [bedrijf 2] weglopen. Toen zag ik dat diezelfde man weer tevoorschijn kwam. De man liep naar een raam van het [slachtoffer 3] . Ik zag dat de man het kozijn vastpakte en met zijn voet tegen de ruit stond te trappen. Ik zag dat de man een beweging maakte alsof hij pijn aan zijn hand had. Ik zag namelijk dat de man een schuddende beweging maakt met zijn hand alsof hij zijn hand verwond had. Ik zag toen dat de man door het raam de school binnen ging.
4. ​
​Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal ontvangen DNA-sporendrager t.b.v. DNA-kit
d.d. 14 februari 2025 opgenomen op pagina 155 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van [naam 6] :
Op 18 maart 2025 ontving ik een DNA-kit met daarin een sporendrager die op 14 februari 2025 was veiliggesteld tijdens het onderzoek ingevolge de inbraak op het adres [adres] ( [slachtoffer 3] ).

Sporenlijst

Het in de onderstaande sporenlijst vermelde sporenmateriaal werd veiliggesteld en gewaarmerkt.
Spoornummer : PL0100-20250393557-101193 SIN : AAOK4950ONL
Spoortype : Biologisch Spooromschrijving : Bloed
Plaats veiligstellen : Op stukjes glas uit dna-kit
5.
Rapport Forensisch DNA-onderzoek van eurofins, opgemaakt door dr. P.J. Herbergs, NRGD-geregistreerd forensisch DNA-deskundige, van 11 april 2025, opgenomen op pagina 159 e.v.:
Interpretatie DNA-resultaten
Bemonstering
DNA-profiel
Mogelijke donor van DNA
Op stukjes glas uit DNA-kit AAOK4950NL
Enkelvoudig DNA-profiel van een man waarvan de frequentie van voorkomen kleiner is dan één op één miljard.
[verdachte]
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt dat op basis van de bewijsmiddelen wordt vastgesteld dat verdachte de persoon is geweest die het raam van het [slachtoffer 3] heeft geforceerd, vervolgens naar binnen is gegaan en
schade heeft toegebracht aan een snoepautomaat.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte verrichte feitelijke handelingen zoals hiervoor beschreven naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden geduid als een begin van uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf. De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is vermeld van oordeel dat sprake is van een gekwalificeerde poging tot diefstal waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder parketnummer 18/221761-25 ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/232877-25 onder 1, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer 18/221761-25
hij op 8 augustus 2025 te Groningen verpakkingen met tandpasta, die aan Kruidvat toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Parketnummer 18/232877-25
1. ​
hij op 22 november 2024 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, opzettelijk een bestelauto (kenteken: [kenteken 1] ), toebehorende aan [slachtoffer 1] , en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als bruiklener, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2. primair
hij op 4 januari 2025 te Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, een koffiezetapparaat (merk: Sage), voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
3. primair
hij op 14 februari 2025 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een of meer goederen van zijn gading, die geheel of ten dele aan het [slachtoffer 3] toebehoorde(n), weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak en inklimming,
  • zich naar het [slachtoffer 3] heeft begeven en
  • een raam van dat pand heeft geforceerd en
  • ( vervolgens) dat pand heeft betreden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Parketnummer 18/221761-25
diefstal
Parketnummer 18/232877-25
1. verduistering;
2.
primair. opzetheling door twee of meer verenigde personen;
3.
primair. poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummer 18/221761-25 ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/232877-25 onder 1, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) als bedoeld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat verdachte openstaat voor een nieuwe ISD-maatregel. Verdachte heeft aangegeven dat hij ten tijde van de vorige ISD-maatregel veel heeft gehad aan de plaatsing in de [instelling] .
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte
zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een viertal vermogensdelicten. De rechtbank leidt uit het aantal bewezen verklaarde feiten af dat verdachte geen enkel respect heeft voor het eigendomsrecht van de slachtoffers. Deze feiten leiden tot overlast en financiële schade voor de slachtoffers. Feiten als de onderhavige brengen daarnaast niet alleen bij de slachtoffers, maar ook bij de samenleving als geheel gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Door zijn handelen heeft verdachte anderen financiële schade berokkend en enkel gedacht aan zijn eigen financiële gewin, vermoedelijk om zijn drugsverslaving te bekostigen.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsadvies van 4 november 2025. Uit voornoemd advies blijkt dat verdachte kampt met ernstige verslavingsproblematiek en dat hij vermogensdelicten pleegt om zijn verslaving te kunnen onderhouden. Binnen eerdere reclasseringstoezichten zijn verschillende ambulante maar ook klinische trajecten - zeven opnames in totaal - ingezet om hem te behandelen en het risico op recidive te verminderen. Sinds mei 2023, na een eerdere ISD-maatregel in 2014, is verdachte opnieuw op de Groningse veelplegerlijst geplaatst en is gepoogd om verdachte te begeleiden bij reclasseringstoezichten in het kader van meerdere voorwaardelijke veroordelingen.
Verdachte heeft toen aangegeven dat hij wil blijven gebruiken en niet meer wilde meewerken aan klinische behandelingen. De risicofactoren zijn op vrijwel alle leefgebieden aanwezig, waarbij de eerder genoemde ernstige middelenproblematiek op de voorgrond staat. Zolang verdachte middelen blijft gebruiken en zijn maatschappelijke situatie niet verbetert, is een nieuw strafbaar feit slechts een kwestie van tijd. De reclassering schat het risico op recidive dan ook als hoog in. De reclassering acht een langdurige opname in een kliniek voor forensische verslavingszorg, met een hoger beveiligingsniveau, geïndiceerd. Binnen een klinisch traject kan verdachte gestabiliseerd worden op het gebied van middelengebruik en kan hij doorstromen naar een passend vervolgtraject. Een ISD-maatregel is naar het oordeel van de reclassering een laatste mogelijkheid om de maatschappij te ontlasten en om verdachte in een strakker justitieel kader te behandelen en de kans op recidive te beïnvloeden. Van alle kaders die in het verleden met verdachte zijn doorlopen, blijkt dat het ISD-kader het meest effectief is gebleken.
[reclasseringsmedewerker] , reclasseringswerker, heeft voornoemd advies ter terechtzitting bevestigd en heeft toegelicht dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij openstaat voor een nieuwe ISD-maatregel en een behandeling bij de [instelling] .
De straf
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan zowel de wettelijke vereisten die in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van een ISD-maatregel zijn gesteld als aan de richtlijnen die het Openbaar Ministerie hanteert voor het vorderen van de ISD-maatregel. Verdachte voldoet derhalve aan de definitie van een stelselmatige dader als bedoeld in de Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers. Bewezenverklaard is immers dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het plegen van deze strafbare feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf. Bovendien is het in onderhavig vonnis bewezen en strafbaar verklaarde begaan ná tenuitvoerlegging van voornoemde straffen. Voorts zag verdachte over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit. Ook blijkt uit
het reclasseringsadvies van 4 november 2025 dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de reclassering dat oplegging van een ISD-maatregel is aangewezen. Verdachte heeft de afgelopen jaren veel strafbare feiten gepleegd en blijft met politie en justitie in aanraking komen. De tot op heden opgelegde straffen, alsmede de tot op heden ondernomen reclasseringstoezichten in het kader van voorwaardelijk opgelegde straffen hebben niet geleid tot het doen stoppen van voortdurende recidive door verdachte. Verdachte heeft zich in het verleden niet aan de bijzondere voorwaarden gehouden en heeft bovendien meermaals niet willen meewerken aan reclasseringstoezicht. Gelet op het hoge recidiverisico en de weinig meewerkende houding van verdachte tijdens eerdere reclasseringstoezichten ziet de reclassering thans geen mogelijkheden het risico op recidive te beperken middels een reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank acht de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel geboden ter beveiliging van de maatschappij en ter beëindiging van de recidive door verdachte. Gelet op de problematiek van verdachte op alle leefgebieden en de tijd die nodig zal zijn om voornoemde problematiek te doen keren en tot gedragsverandering te komen, is de rechtbank van oordeel dat de ISD-maatregel moet worden opgelegd voor de duur van twee jaren.

Benadeelde partij

Parketnummer 18/232877-25
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 2] , tot een bedrag van 869,48 ter zake van materiële schade en 700,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 3] , vertegenwoordigd door [Vertegenwoordiger van slachtoffer 3] , tot een bedrag van 746,38 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft met betrekking tot benadeelde partij [slachtoffer 2] aangevoerd dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu de schade die is opgevoerd volgt uit de woninginbraak en niet uit de primair ten laste gelegde heling. Dit zou anders kunnen zijn als er een nauw verband bestaat tussen de heling en de opgelopen schade, maar die situatie is in het onderhavige geval niet aan de orde.
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 3] is ingediend door [Vertegenwoordiger van slachtoffer 3] , maar een schriftelijke volmacht ontbreekt en daarom moet de vordering niet-ontvankelijk verklaard worden. Desondanks is het gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad wel mogelijk om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor het gehele bedrag, ook al wordt er geen schade toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu zij vrijspraak heeft bepleit. Bovendien bestaat er geen causaal verband tussen hetgeen verdachte wordt verweten en de gevorderde schade.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zij bepleit dat er bij de vordering geen machtiging is gevoegd en daarom niet-ontvankelijkheid moet volgen.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank overweegt dat een benadeelde partij in het strafproces vergoeding kan vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden als sprake is van rechtstreekse schade. Er moet dan voldoende verband bestaan tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de geleden schade. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend voor de beantwoording van de vraag of de schade van een benadeelde partij die verband houdt met een benadeling door diefstal kan worden toegerekend aan de heler van bij die diefstal buitgemaakte goederen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet is gebleken dat voldoende verband bestaat tussen de schade die de benadeelde partij vordert en de bewezen verklaarde opzetheling. De gestelde schade vloeit namelijk rechtstreeks voort uit de woninginbraak. Zoals hiervoor is overwogen en beslist, zal de verdachte worden veroordeeld voor de onder parketnummer 18/232877-25 onder 2 primair ten laste gelegde opzetheling. De rechtbank kan niet vaststellen dat de verdachte een wezenlijke rol bij de diefstal heeft gespeeld. Dat maakt dat hij in dit geval niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de bij en door de desbetreffende woninginbraak ontstane schade.
Gelet op het vorenstaande verklaart de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering. De benadeelde partij kan de vordering nog aanbrengen bij de burgerlijke rechter in een civiele procedure.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
Zowel de officier van justitie als de verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een volmacht ontbreekt en dat daarom de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ingevolge het bepaalde in art. 51c, tweede lid (oud), Sv kan de benadeelde partij zich doen vertegenwoordigen, onder meer door een daartoe bij bijzondere volmacht door haar schriftelijk gemachtigde. Die bepaling strekt zich ook uit tot de voeging door middel van de opgave als bedoeld in art. 51g, eerste lid (oud), Sv.1 Een dergelijke volmacht is echter niet vereist indien de benadeelde partij een rechtspersoon is en het voegingsformulier is ondertekend door een persoon die optreedt namens de rechtspersoon.2
De rechtbank stelt vast dat de vordering van de benadeelde partij is ondertekend door [Vertegenwoordiger van slachtoffer 3] . Dit is ook de persoon aan wie het wensenformulier en de oproeping voor de zitting zijn toegezonden. Aan de orde is dan ook de interne vertegenwoordigingsbevoegdheid. Een machtiging zoals bedoeld in art. 51c lid 3 Sv is dan niet nodig, want deze persoon is geen (buitenstaande) derde. In dergelijke gevallen volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad dat al snel kan worden aangenomen dat die persoon bevoegd is namens de rechtspersoon de vordering in te dienen (en haar ter zitting te vertegenwoordigen). Dit alles geldt te meer indien de verdediging niet (concreet) heeft onderbouwd wat er mis is met de (interne) bevoegdheid van deze persoon tot vertegenwoordiging van de benadeelde partij.
Nu het verweer dat deze persoon onbevoegd is om de rechtspersoon te vertegenwoordigen niet nader is onderbouwd, zal de rechtbank dit verweer passeren.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/232877-25 onder 3 primair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen exclusief btw omdat de benadeelde partij als bedrijf de btw kan verrekenen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2025.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

Parketnummer 18/013169-24
Bij onherroepelijk vonnis d.d. 14 maart 2024 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van 360 dagen, waarvan 279 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Op 21 november 2024 heeft de politierechter een gedeelte van de voorwaardelijke veroordeling ten uitvoer gelegd, te weten 29 dagen gevangenisstraf. De proeftijd is ingegaan op 14 maart 2024.
Parketnummer 18/181944-22
Bij onherroepelijk vonnis d.d. 22 september 2023 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 6 oktober 2023.
Parketnummer 18/317554-20
Bij onherroepelijk vonnis d.d. 22 december 2020 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 5 januari 2021.
Parketnummer 21/001431-23
Bij onherroepelijk arrest d.d. 29 juni 2023 van de meervoudige kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, te Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 13 juli 2023.
Bij alle hiervoor vermelde voorwaardelijk opgelegde straffen is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet wenselijk is dat verdachte na de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel alsnog de voorwaardelijke straffen zou moeten ondergaan en er verschillende reclasseringstoezichten door elkaar heen lopen. Zij heeft daarom gevorderd om de bijzondere voorwaarden, en dus ook de reclasseringstoezichten, die bij de voorwaardelijke straffen zijn opgelegd te laten vervallen en de vorderingen voor het overige af te wijzen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat zij zich kan vinden in het voorstel van de officier van justitie. Zij heeft in aanvulling daarop nog gewezen op de mogelijkheid om de proeftijden te schrappen en de vorderingen van de voorwaardelijke straffen af te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
Door het plegen van de bewezen verklaarde feiten heeft de verdachte de aan de hiervoor vermelde onherroepelijke vonnissen en arrest verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke opgelegde straffen worden gelast. De rechtbank is echter van oordeel dat daarvan moet worden afgezien nu een ISD-maatregel wordt opgelegd en het niet opportuun is dat de verdachte na het ISD-traject alsnog deze straffen moet ondergaan. In aanvulling daarop zal de rechtbank bepalen dat de bijzondere voorwaarden bij de voorwaardelijke veroordelingen met parketnummers 18/013169-24, 18/317554-20 en 21/001431-23 zullen worden geschrapt. De rechtbank overweegt daartoe dat het onwenselijk is dat verdachte na afloop van de ISD-maatregel onder toezicht komt te staan van verschillende instanties. Bij de voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 18/181944-22 zijn geen bijzondere voorwaarden opgelegd.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 38m, 38n, 45, 47, 57, 63, 310, 311, 321 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder parketnummer 18/221761-25 ten laste gelegde en het onder parketnummer 18/232877-25 onder 1, 2 primair en 3 primair bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Benadeelde partij [slachtoffer 2] ten aanzien van parketnummer 18/232877-25; feit 2 primair
Verklaart de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat benadeelde partij [slachtoffer 2] haar eigen proceskosten draagt.
Benadeelde partij [slachtoffer 3] ten aanzien van parketnummer 18/232877-25; feit 3 primair
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van 616,84 en veroordeelt verdachte om aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 februari 2025 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 3] aan de Staat te betalen een bedrag van
616,84(zegge: zeshonderdzestien euro en vierentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2025 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 14 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/013169-24
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 14 maart 2024.
De rechtbank heft op de bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd bij dit vonnis.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/181944-22
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 22 september 2023.
De rechtbank heft op de bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd bij dit vonnis.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/317554-20
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 22 december 2020.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 21/001431-23
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij arrest van de meervoudige kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, van 29 juni 2023.
De rechtbank heft op de bijzondere voorwaarden die zijn opgelegd bij dit arrest.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Veenstra , voorzitter, mr. M.M. Spooren en
mr. A. Dijkstra, rechters, bijgestaan door mr. M.W. ten Brinke, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 december 2025.
Mrs. Spooren en Dijkstra zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1. HR 5 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5371, NJ 2003/593
2 HR 16 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3043, NJ 2005/45 en HR 30 oktober 2018,