ECLI:NL:RBNNE:2025:4187

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
LEE 24/1895 en 24/1896
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van twee woningen en de toekenning van bezwaarkostenvergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 30 september 2025, worden de beroepen van eiser tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Midden-Groningen behandeld. De zaak betreft de WOZ-waarde van twee woningen voor het belastingjaar 2023. Eiser, eigenaar van beide woningen, betwist de vastgestelde WOZ-waarden en stelt dat de heffingsambtenaar de waarde van de aangebouwde woonruimte onterecht hoger heeft gewaardeerd dan de rest van de woonruimte. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk maakt dat de WOZ-waarde van de tweede woning niet te hoog is vastgesteld en verlaagt deze met € 3.000. Tevens kent de rechtbank een kostenvergoeding toe aan eiser voor de door hem ingeschakelde rechtsbijstand en deskundige. De rechtbank stelt de bezwaarkostenvergoeding opnieuw vast, waarbij het hoge tarief wordt toegepast in lijn met een recent arrest van de Hoge Raad. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar voor de bezwaarkostenvergoeding en stelt deze vast op € 947,66 per bezwaar. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 24/1895 en 24/1896
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 30 september 2025 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: H.A. Huizinga),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Midden-Groningen, de heffingsambtenaar

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 14 februari 2024.
Zaaknummer 24/1895
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres 1] (woning 1) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 138.000 (de beschikking).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de waarde van de woning verlaagd naar € 126.000.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Zaaknummer 24/1896
1.4.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres 2] (woning 2) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 138.000 (de beschikking).
1.5.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de waarde van de woning verlaagd naar € 124.000.
1.6.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Beide zaaknummers
1.7.
De aanslagen en de beschikkingen zijn onder nummer [nummer] opgelegd op 25 februari 2023.
1.8.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, bijgestaan door J. Schokker (taxateur) en de gemachtigden van de heffingsambtenaar.
1.9.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Feiten

2.1.
Eiser is eigenaar van beide woningen. Hij verhuurt de woningen.
2.2.
Woning 1 is een tussenwoning met vrijstaande berging, tuin en ondergrond. De woning is gebouwd in 1963, heeft een gebruiksoppervlakte van circa 68 m2 en is gelegen op een kavel van 154 m2. De vrijstaande berging heeft een gebruiksoppervlakte 8 m2.
2.3.
Woning 2 is een tussenwoning met een aanbouw, een vrijstaande berging, tuin en ondergrond. De woning is gebouwd in 1963, heeft een gebruiksoppervlakte van circa 74 m2 en is gelegen op een kavel van 145 m2. De vrijstaande berging heeft een gebruiksoppervlakte 8 m2.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de heffingsambtenaar de waarde van de woningen van eiser op de waardepeildatum niet hoger heeft vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De rechtbank doet dat aan de hand van de door eiser aangevoerde beroepsgronden.
3.2.
De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak verder ook of de heffingsambtenaar de proceskosten voor bezwaar op het juiste bedrag heeft vastgesteld.
De vastgestelde waarde
4. Voor de beoordeling van het beroep is het bepaalde in artikel 17, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van belang. Daarin staat dat de waarde van een onroerende zaak wordt bepaald op de waarde die aan die onroerende zaak moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding”. [1]
5. De heffingsambtenaar moet, in het licht van wat eiseres heeft aangevoerd, aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar hierin niet geslaagd. Hieronder licht de rechtbank dit oordeel toe.
Standpunten eiser
6. Eiser voert het volgende aan:
  • Woning 1 en woning 2 zijn identiek. Uit de matrices die de heffingsambtenaar heeft overgelegd volgt ook dat ze volledig vergelijkbaar zijn. Voor woning 1 wordt door de heffingsambtenaar echter met een prijs per m2 gebruiksoppervlakte van € 1.359 gerekend terwijl voor woning 2 wordt gerekend met € 1.334 per m2. Omdat het identieke woningen zijn moet voor woning 1 ook gerekend worden met € 1.334 per m2. De waarde van woning 1 moet daarom nog met € 2.000 verminderd worden.
  • Woning 2 heeft een aanbouw van 6 m2. Die aanbouw is blijkens de door de heffingsambtenaar overgelegde matrix gewaardeerde voor € 1.500 per m2. Er is geen reden om voor de aanbouw een hoger bedrag per m2 gebruiksoppervlakte te rekenen dan voor de rest van de woning. Gebruikelijk wordt aangebouwde woonruimte juist lager gewaardeerd. De waarde van woning 2 moet daarom met € 3.000 verminderd worden.
Standpunten heffingsambtenaar
7. De heffingsambtenaar stelt dat het verschil tussen de waardering per m2 van de woningen komt doordat de onroerende zaken niet geheel identiek zijn. De percelen verschillen iets, woning 2 heeft een aanbouw en er is sprake van aardbevingsschade. Er moet gekeken worden naar de waarde van het geheel, niet naar de waarde van enkel de opstal. De onroerende zaken zijn als geheel niet identiek, aldus de heffingsambtenaar.
Overwegingen rechtbank
8. Ten aanzien van woning 1 overweegt de rechtbank als volgt. De prijs per m2 gebruiksoppervlakte zoals weergegeven in de door de heffingsambtenaar overgelegde matrices is de uitkomst van een rekenkundige bewerking. Van de getaxeerde waarde wordt de waarde van de kavel, de bijgebouwen en overige posten zoals aardbevingsschade afgetrokken. Het resterende bedrag wordt gedeeld door de gebruiksoppervlakte om zo tot een prijs per m2 te komen. Omdat de woningen niet een identiek kavel hebben, woning 2 over aangebouwde woonruimte beschikt en aardbevingsschade heeft, zijn de in de matrices weergegeven prijzen per m2 verschillend. Dat doet verder niets af aan de juistheid van die cijfers. Hetgeen eiser stelt doet aldus niet af aan de waardering. Voor zover eiser heeft bedoeld zich te beroepen op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat die grond ook niet slaagt omdat vaststaat dat de onroerende zaken als geheel niet volledig identiek zijn.
9. Ten aanzien van woning 2 overweegt de rechtbank als volgt. Het is de rechtbank bekend dat aangebouwde woonruimte doorgaans lager wordt gewaardeerd dan de rest van het gebruiksoppervlakte van een woning. De heffingsambtenaar heeft hetgeen eiser hierover ter zitting heeft gesteld ook niet betwist. Omdat de heffingsambtenaar verder geen verklaring heeft gegeven voor de door hem gestelde hogere waardering van de aangebouwde woonruimte bij woning 2, maakt hij naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk dat de waarde van woning 2 niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank zal de vastgestelde waarde daarom met € 3.000 verminderen.
Kostenvergoeding in bezwaar
10. Tegelijk met het doen van uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar aan eiser een bezwaarkostenvergoeding toegekend van totaal € 1079,56. Die vergoeding zag op drie gegrond verklaarde bezwaren en is als volgt berekend.
11. Voor door een derde verleende rechtsbijstand is € 310 toegekend (voor het bezwaarschrift en de hoorzitting beide 1 punt toegekend met een puntwaarde van € 310 en een wegingsfactor 0,5). Voor de taxatierapporten is per gegrond bezwaar € 256,52 toegekend (4 uur à € 53 + 21% btw).
Standpunten eiser
12. Eiser stelt dat de heffingsambtenaar bij het berekenen van de bezwaarkostenvergoeding uit had moeten gaan van wegingsfactor 1 in plaats van 0,5. Verder stelt eiser dat ten onrechte geen vergoeding is toegekend voor de door hem naar de hoorzitting meegenomen deskundige.
Standpunten heffingsambtenaar
13. De heffingsambtenaar stelt dat terecht is uitgegaan van wegingsfactor 0,5. Daartoe wijst hij op door hemzelf vastgesteld beleid inzake proceskostenvergoedingen. [2] Dat geen vergoeding is toegekend voor de aanwezigheid van de deskundige is volgens de heffingsambtenaar in lijn met artikel 8 van zijn beleidsregel.
Overwegingen rechtbank
14. De rechtbank overweegt dat de rechter de beslissing van het bestuursorgaan over de wegingsfactor zelfstandig kan toetsen, met toepassing van de regels die op grond van artikel 7:15, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn gesteld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de bij dat besluit behorende Bijlage. [3] De rechter is niet gebonden aan het oordeel van het bestuursorgaan en kan de juistheid van het oordeel van het bestuursorgaan met betrekking tot deze factor volledig toetsen. Ook is de rechter niet gebonden aan beleidsregels die het bestuursorgaan ter zake heeft vastgesteld.
15. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval wegingsfactor 1,0 in overeenstemming is met het belang en de ingewikkeldheid van de zaak. Daarbij betrekt de rechtbank het feit dat het bezwaarschrift voldoende op de zaak van eiser was toegesneden en op inhoudelijke gronden gegrond is verklaard.
16. Ten aanzien van het verzoek om een vergoeding voor het inschakelen van de deskundige overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft een deskundige (taxateur) meegebracht naar de hoorzitting. Eiser heeft daarvoor in bezwaar een vergoeding verzocht van € 44,14 inclusief btw. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar aan eiser ten onrechte geen vergoeding toekend voor het inschakelen van de deskundige. De rechtbank zal de verzochte vergoeding daarom alsnog toekennen.
17. De rechtbank zal het besluit van de heffingsambtenaar over de bezwaarkostenvergoeding vernietigen voor zover die ziet op de woning 1 en woning 2, en de kostenvergoeding opnieuw vaststellen. Omdat de rechtbank de kostenvergoeding voor het bezwaar opnieuw vaststelt, zal zij in lijn met het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024 het hoge tarief toepassen. [4] Daarbij gelden de tarieven ten tijde van het doen van uitspraak door de rechtbank. [5] De rechtbank gaat daarbij uit van samenhang tussen beide zaken. De rechtbank zal de bezwaarkostenvergoeding derhalve vaststellen op totaal € 1.895,32 (voor het bezwaarschrift en de hoorzitting beide 1 punt met een puntwaarde van € 647 en een wegingsfactor 1,0, voor de taxatierapporten 4 uur à € 53 + 21% btw = € 256,52 per taxatierapport en € 44,14 per zaak voor het inschakelen van de deskundige). In beide zaken zal de helft van deze vergoeding toegekend worden.

Conclusie en gevolgen

18. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. De vastgestelde waarde van woning 1 blijft ongewijzigd. De waarde van woning 2 vermindert de rechtbank tot € 121.000. De bezwaarkostenvergoeding stelt de rechtbank opnieuw vast op € 947,66 per bezwaar.
19. Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoedingen betalen. Deze proceskostenvergoeding voor beroepsmatige rechtsbijstand bedraagt € 1.814 (2 x € 907) omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. De rechtbank gaat hierbij uit van samenhang tussen de twee zaken waar deze uitspraak op ziet.
20. Eiser heeft verder een deskundige (taxateur) meegebracht naar de zitting van de rechtbank. Eiser heeft ook daarvoor een kostenvergoeding verzocht van € 44,14 inclusief btw. Voor de aanwezigheid van de deskundige kent de rechtbank op grond van artikel 1, onderdeel b, van het Bpb een vergoeding toe. Op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van het Bpb geldt voor de hoogte van de kosten van een deskundige het te vergoeden bedrag volgens de Wet tarieven in strafzaken. De hoogte van de vergoeding is te vinden in artikel 6 van het Besluit tarieven strafzaken. Daarin is bepaald dat sinds 1 januari 2025 een tarief geldt van ten hoogste € 162,63 per uur. De rechtbank acht het bedrag van de gevraagde vergoeding voor het bijwonen van de zitting van de rechtbank, mede gelet op de reistijd en het aantal zaken dat achtereenvolgens behandeld wordt, allerzins redelijk. Voor het inschakelen van de deskundige kent de rechtbank daarom een vergoeding van € 44,14 toe. De rechtbank zal dat enkel doen in zaaknummer 24/1896. Omdat het beroep in zaaknummer 24/1895 enkel gegrond is door het vernietigen van de bezwaarkostenbeslissing ziet de rechtbank daar geen aanleiding voor het toekennen van een vergoeding voor de deskundige.
21. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de heffingsambtenaar veroordelen tot het betalen van totaal € 497,64 aan proceskostenvergoeding voor de beroepsprocedures (in zaaknummer 24/1895 € 907 en in zaaknummer 24/1896 € 951,14 (= € 907 + € 44,14)).
22. De rechtbank merkt volledigheidshalve nog op dat artikel 30a, tweede lid, van de Wet WOZ wat betreft de bezwaar- en beroepsfase geen toepassing vindt, omdat de aanslagen en de beschikkingen zijn opgelegd vóór 1 januari 2024 [6] .

Beslissing

De rechtbank:
Zaaknummer 24/1895
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover die ziet op de bezwaarkostenvergoeding toegekend ter zake van woning 1;
  • stelt de bezwaarkostenvergoeding vast op € 947,66;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats komt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51 aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 907 aan proceskosten voor de beroepsfase aan eiser.
Zaaknummer 24/1896
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover die ziet op woning 2;
  • vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde van woning 2 tot een bedrag van € 121.000;
  • stelt de bezwaarkostenvergoeding vast op € 947,66;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats komt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51 aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 951,14 (= € 907 + € 44,14) aan proceskosten voor de beroepsfase aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 september 2025.
de griffier is verhinderd
om te tekenen
w.g. rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 43-44
2.Beleidsregel proceskosten “Toepassing wegingsfactoren en taxatietarieven fiscale beschikkingen Midden-Groningen 2023, 1e wijziging”.
3.Hoge Raad 18 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:915, r.o. 3.3.3.
4.Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
5.Hoge Raad 17 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1203.
6.Artikel IV, aanhef en onderdeel a, van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm, Stb. 2023, 507