ECLI:NL:RBNNE:2025:3782

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
LEE 24/2685
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek wegens misbruik van recht en partijdigheid adviescommissie

Op 5 september 2025 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldambt. De eiser had een verzoek ingediend om het verwijderen van een reclamebord bij het monument ‘Ongebroken’ in Nieuw-Beerta, omdat hij overlast ervoer. Het college heeft dit verzoek op 3 oktober 2023 afgewezen, met als argument dat er geen reclamebord aanwezig was. De adviescommissie heeft geadviseerd dat de eiser geen belanghebbende was, omdat het bord inmiddels was verwijderd en er geen bekende overtreder was. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat er onvoldoende bewijs was voor misbruik van recht. De rechtbank oordeelde dat de eiser recht had om zijn verzoek in te dienen, ondanks dat hij veel procedures had lopen. De rechtbank concludeerde dat het college niet voldoende zwaarwichtige gronden had aangevoerd om aan te nemen dat de eiser misbruik maakte van zijn rechten. De rechtbank heeft ook de partijdigheid van de secretaris van de adviescommissie beoordeeld, maar oordeelde dat dit niet in strijd was met de wet. De uitspraak betekent dat de eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/2685

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldambt, het college
(gemachtigde: mr. S.J. Zoer).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van het handhavingsverzoek van eiser vanwege de overlast die hij ervaart van de plaatsing van een driehoeksbord met reclame (het reclamebord) aan de lantaarnpaal bij het monument ‘Ongebroken’ aan de Hoofdweg in Nieuw-Beerta. Hij is het niet eens met de afwijzing van zijn verzoek. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van het handhavingsverzoek.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Procesverloop

2. Op 30 mei 2023 heeft eiser het college verzocht om het reclamebord te verwijderen. Daarnaast heeft hij het college verzocht om preventieve maatregelen te nemen zodat herhaling wordt voorkomen.
2.1.
Bij besluit van 3 oktober 2023 heef het college het handhavingsverzoek van eiser afgewezen. Hiertoe heeft het college overwogen dat uit een controle is gebleken dat er geen reclamebord aanwezig is.
2.2.
De adviescommissie bezwaarschriften, kamer algemene zaken (de adviescommissie) heeft op 9 april 2024 geadviseerd. In dit advies geeft de adviescommissie aan dat eiser geen belanghebbende is bij de beoordeling van zijn verzoek. Het reclamebord is namelijk inmiddels verwijderd. Voor zover het handhavingsverzoek ziet op het voorkomen van herhaling oordeelt de adviescommissie verder dat er niet één partij is die steeds het reclamebord heeft geplaatst. Voor het opleggen van een last is wel vereist dat er een bekende overtreder is. Ten slotte geeft de adviescommissie aan dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat er op korte termijn een overtreding zal plaatsvinden.
2.3.
Het college heeft het bezwaar van eiser – onder overneming van het advies van de adviescommissie – ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Misbruik van recht
3. In het verweerschrift en op de zitting heeft het college de rechtbank verzocht om paal en perk te stellen aan het lasterlijke gedrag van eiser en om in de uitspraak duidelijk te maken dat zijn praktijken als querulant wangedrag en misbruik van recht dienen te worden bezien. Op de zitting heeft het college hieraan toegevoegd dat eiser veel bezwaar- en beroepsprocedures heeft of had lopen, dat hij veel klachten indient en dat een jurist van de gemeente 80% van zijn tijd kwijt is aan procedures van eiser.
4. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] kan op grond van artikel 3:13, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (het BW) degene aan wie een bevoegdheid toekomt, deze niet inroepen voor zover hij deze misbruikt. Op grond van het tweede lid kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of ingeval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Op grond van artikel 3:15 van het BW vindt artikel 3:13 toepassing buiten het vermogensrecht voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daar niet tegen verzet. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014 [2] , brengen deze artikelen met zich dat de bevoegdheid om een bestuursrechtelijk rechtsmiddel in te stellen, niet kan worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich daarom tegen inhoudelijke behandeling van een bestuursrechtelijk rechtsmiddel dat misbruik van recht omvat en bieden dan ook een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig rechtsmiddel.
4.1.
Een min of meer overmatig beroep op door de overheid geboden faciliteiten levert in het algemeen op zichzelf nog geen misbruik van recht op. Elk beroep op die faciliteiten brengt immers kosten met zich voor de overheid en benadeelt de overheid in zoverre. Het enkele feit dat een verzoeker een geschil heeft met een bestuursorgaan is nog geen grond om aan te nemen dat sprake is van misbruik. Wel kan het aantal malen dat een bepaald recht of een bepaalde bevoegdheid wordt aangewend, in combinatie met andere omstandigheden bijdragen aan de conclusie dat sprake is van misbruik van recht. [3]
4.2.
Gelet op het hierboven geschetste toetsingskader kan de bestuursrechter slechts onder bijzondere – zwaarwichtige – omstandigheden tot het oordeel komen dat een aangewend rechtsmiddel misbruik van recht oplevert.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college niet voldoende zwaarwichtige gronden aangevoerd waaruit kan blijken dat de bevoegdheid om beroep aan te tekenen zó evident is aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, dat eiser die bevoegdheid niet mag uitoefenen. Niet ontkend kan worden dat hij veel verzoeken indient en dat dit ongetwijfeld een groot beslag legt op de capaciteiten van het college. Echter procedeert hij met name over situaties in zijn directe woonomgeving en over zaken waar hij als burger gewoon tegen op mag en kan komen. Dat geldt ook voor deze zaak. Hierbij maakt hij gebruik van de gebruikelijke rechtsmiddelen. Daarbij komt dat het college in het verleden wel eens procedurele steken heeft laten vallen waardoor eiser bijvoorbeeld een “beroep niet tijdig” moest indienen. Ook speelt mee dat in de zaak eiser maanden heeft moeten wachten voordat een toezichthouder de situatie ter plaatse ging bekijken, toen het reclamebord al was verwijderd. Niet is gebleken dat eiser de vele procedures alleen start om, zoals het college meent, zand in de gemeentelijke machine te strooien. Het college heeft zijn standpunt dat sprake is van misbruik van recht onvoldoende gemotiveerd. Daarom wordt de hoge lat voor het kunnen aannemen van misbruik van recht in deze zaak niet gehaald.
4.4.
Nu de rechtbank geen aanleiding ziet om misbruik van recht aan te nemen en daaraan consequenties te verbinden, zal zij overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van deze zaak.
Handhavingsverzoek gericht tegen het verwijderen van het reclamebord.
5. De rechtbank stelt vast dat – zoals ter zitting door eiser is bevestigd – het beroep niet is gericht tegen het standpunt van het college dat eiser geen procesbelang meer heeft bij zijn verzoek om het reclamebord te laten verwijderen. Dit onderdeel zal zij dan ook niet bespreken.
Het verzoek om preventieve handhaving
6. Eiser heeft het college verzocht om preventief te gaan handhaven, nu de overtredingen (het plaatsen van reclameborden in de nabijheid van het monument) zich blijven voordoen en incidentele handhavingsverzoeken geen direct resultaat opleveren.
7. Volgens artikel 5:7 van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) kan ook een herstelsanctie worden opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt. Zoals de Afdeling heeft overwogen volgt uit deze bepaling dat een besluit tot het opleggen van een preventieve last onder dwangsom slechts kan worden genomen als zich een gevaar voordoet van een overtreding van een concreet bij of krachtens de wet gesteld voorschrift die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden. [4]
7.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat er in het verleden op meerdere momenten reclameborden aan de lantaarnpaal bij het monument aan de Hoofdweg in Nieuw-Beerta zijn geplaatst. Ook is het niet uitgesloten dat in de toekomst wederom op deze locatie reclameborden zullen worden geplaatst. Hierbij betrekt de rechtbank dat ook na het handhavingsverzoek van eiser van 30 mei 2023 nog nieuwe reclameborden zijn geplaatst. Op de zitting is verder gebleken dat in het verleden in elk geval twee verschillende partijen reclameborden hebben geplaatst op deze locatie. Echter is ook komen vast te staan dat niet bekend is of er nog andere partijen zijn die deze reclameborden hebben geplaatst of in de toekomst willen plaatsen. Ook anderszins is niet gebleken dat de wel bekende partijen die in het verleden reclameborden hebben geplaatst, dit in de toekomst weer willen gaan doen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat er geen eenduidige overtreder is aan te wijzen zodat het college eisers verzoek om preventieve handhaving heeft kunnen afwijzen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Partijdigheid secretaris van de adviescommissie
8. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat er aanleiding is om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de adviescommissie. Hiertoe heeft hij aangegeven dat de secretaris van de adviescommissie werkt bij een advocatenkantoor en dat dit advocatenkantoor ook als gemachtigde van het college optreedt in procedures tegen eiser.
9. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze beroepsgrond van eiser niet slagen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
9.1.
Uit artikel 7:13, eerste lid, van de Awb vloeit voort dat de adviescommissie bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden en dat slechts de voorzitter van een krachtens dat artikel ingestelde adviescommissie onafhankelijk moet zijn. De Verordening commissie bezwaarschriften gemeente Oldambt (de Verordening) bepaalt verder dat de kamers van de commissies elk bestaan uit een voorzitter en ten minste twee leden.
9.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de secretaris die de adviescommissie heeft bijgestaan in dienst is bij het advocatenkantoor dat het college ook inschakelt bij andere bestuursrechtelijke procedures, waaronder in procedures tegen eiser. Hoewel de aanwijzing van de secretaris, gelet op het dienstverband bij dit advocatenkantoor, wellicht ongelukkig is, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet dat is gebleken dat de samenstelling of advisering van de adviescommissie in strijd is met de Awb of de Verordening. Hierbij betrekt zij dat de secretaris geen lid is van de adviescommissie; verder is het enkele feit dat de secretaris ook als advocaat werkzaam is bij het kantoor dat ook als gemachtigde van het college optreedt onvoldoende om tot het oordeel te komen dat de secretaris in díe rol partijdig is.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hij krijgt daarom het griffierecht niet terug. Ook krijgt hij geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.I. Havinga, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:467.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2917.