ECLI:NL:RVS:2024:2917

Raad van State

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
17 juli 2024
Zaaknummer
202206376/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhaving verzoek sportpark Hanzepark Zutphen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland, die op 29 september 2022 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het geschil betreft de afwijzing door het college van burgemeester en wethouders van Zutphen van een verzoek om handhaving met betrekking tot het sportpark Hanzepark, gelegen aan de Fanny Blankers-Koenweg 8 te Zutphen. Op 19 juli 2021 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhaving afgewezen, omdat er volgens hen geen sprake was van een klaarblijkelijke dreiging van een overtreding van het bestemmingsplan. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er wel degelijk een dreiging bestaat voor overtreding van het bestemmingsplan, dat de bestemming van de gronden op de locatie 'Sport' is. Hij wijst op plannen voor de ontwikkeling van Vitaal Hanzepark, die volgens hem in strijd zijn met het bestemmingsplan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 mei 2024 behandeld. Het college heeft aangegeven dat het op de hoogte is van de plannen voor het sportpark en dat zij de juridische mogelijkheden zullen bekijken als er activiteiten plaatsvinden die mogelijk een omgevingsvergunning vereisen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat er zonder vergunning activiteiten zullen plaatsvinden. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De beslissing houdt in dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202206376/1/R4.
Datum uitspraak: 17 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zutphen,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 29 september 2022 in zaak nr. 21/5752 en 22/3958 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zutphen.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2021 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhaving afgewezen.
Bij besluit van 24 november 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 september 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben Stichting Hanzepark, voetbalvereniging Zvv AZC Zutphen, atletiekvereniging Hanzesport en Scoutingvereniging Karel Doormangroep een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2024, waar het college, vertegenwoordigd door mr. N.C. van Buitenen, is verschenen. Verder zijn op de zitting Stichting Hanzepark, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], de voetbalvereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde B] en [gemachtigde C], en de scoutingvereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde D], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 26 april 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Sportpark Hanzepark is een sportpark gelegen aan de Fanny Blankers-Koenweg 8 te Zutphen (hierna: de locatie). Op de locatie rust op grond van het bestemmingsplan "Deventerweg Voorsteralleekwartier" (hierna: het bestemmingsplan), de bestemming "Sport". [appellant] heeft op 26 april 2021 het college verzocht om preventief handhavend op te treden tegen de aanleg en opening van Vitaal Hanzepark, omdat de daarvoor te ontplooien activiteiten en te realiseren bouwwerken op de locatie in strijd zullen zijn met het bestemmingsplan. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een klaarblijkelijke dreiging van een overtreding, omdat de voorliggende plannen betrekking hebben op sportactiviteiten en ook niet is gebleken dat geen omgevingsvergunning zal worden aangevraagd bij activiteiten die vergunningplichtig zijn.
Partijen
3.       [appellant] betoogt dat Stichting Hanzepark, de voetbalvereniging, de atletiekvereniging en de scouting ten onrechte door de rechtbank zijn aangemerkt als belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Daartoe wijst [appellant] er op dat de rechtbank hen alleen heeft aangewezen als belanghebbenden omdat een overkoepelende stichting ontbreekt die de belangen van Vitaal Hanzepark behartigt en dus de bovenvermelde personen bij een eventuele overtreding zullen worden aangesproken als overtreders.
3.1.    De rechtbank heeft terecht Stichting Hanzepark, de voetbalvereniging, de atletiekvereniging en de scouting aangemerkt als belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb. Stichting Hanzepark ziet toe op het overkoepelend gebruik van het sportpark en werkt aan de ontwikkeling van Vitaal Hanzepark. Bovendien heeft Stichting Hanzepark de velden en de gebouwen van de voetbalvereniging in beheer. Verder staat vast dat de voetbalvereniging, atletiekvereniging en scouting een gedeelte van de velden op het sportpark huren en sportactiviteiten faciliteren. Op deze sportvelden zouden de verenigingen ook activiteiten in strijd met het bestemmingsplan kunnen organiseren. Het college kan als sprake is van een overtreding een van de voormelde partijen aanschrijven om deze strijdige activiteiten te beëindigen. Dit betekent dat zij als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt.
Hoorplicht
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte met toepassing van artikel 6:22 van de Awb voorbij is gegaan aan de schending van de hoorplicht. Doordat het college hem niet heeft gehoord, is door het college niet onderkend dat sprake is van een gewijzigd gebruik van het sportpark, aldus [appellant].
4.1.    [appellant] heeft op 6 augustus 2021 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 juli 2021 en op 28 september 2021 een aanvullend bezwaarschrift overgelegd. Bij dit aanvullende bezwaarschrift heeft [appellant] nadere stukken overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat door de voorgenomen ontwikkeling sprake zal zijn van functiemenging op de locatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet kan worden geoordeeld dat redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over de ongegrondheid van het bezwaar, zodat [appellant] ten onrechte niet is gehoord voordat op zijn bezwaar is beslist en het college daarmee de hoorplicht uit artikel 7:2, eerste lid, van de Awb heeft geschonden. Bij de rechtbank heeft [appellant] echter alsnog zijn standpunt naar voren kunnen brengen over het gewijzigd gebruik van het sportpark. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat niet is gebleken dat [appellant] door het afzien van het horen in de bezwaarprocedure is benadeeld. Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank de schending van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb met toepassing van artikel 6:22 van de Awb mogen passeren.
Het betoog faalt.
Is sprake van een dreigende overtreding van het bestemmingsplan?
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een klaarblijkelijk gevaar dreigt voor overtreding van het bestemmingsplan. Daartoe wijst [appellant] er op dat de gronden op de locatie volgens het bestemmingsplan zijn bestemd voor "Sport". Volgens [appellant] blijkt uit documenten bij de gevraagde subsidies en beschikkingen voor subsidies dat met het sportpark een bredere maatschappelijke benutting is beoogd dan alleen het aanbieden van sport. [appellant] wijst verder op de in opdracht van de provincie Gelderland en Gelderse gemeenten opgestelde rapporten over plannen om van het sportpark een vitaal sportpark te maken waar verschillende doelgroepen uit de wijk kunnen werken, bewegen, spelen en elkaar kunnen ontmoeten. Door deze voorgenomen ontwikkelingen op de locatie zal sprake zijn van functiemenging in strijd met de bestemming, aldus [appellant]. Dat leidt er volgens [appellant] toe dat de rechtbank heeft miskend dat het college het verzoek om preventieve handhaving ten onrechte heeft afgewezen.
5.1.    Artikel 17 van het bestemmingsplan luidt:
"De op de plankaart voor "Sport" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a sportactiviteiten;
b een ijsbaan ter plaatse van de aanduiding ijsbaan;
c een modelbouwvereniging ter plaatse van de aanduiding modelbouwvereniging;
d een manege ter plaatse van de aanduiding manege;
e het houden van evenementen en het uitoefenen van periodieke en/of incidentele activiteiten ten behoeve van commerciële doeleinden ter plaatse van de aanduiding evenementen;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, horeca, sanitaire voorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven."
5.2.    Volgens artikel 5:7 van de Awb kan ook een herstelsanctie worden opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:935, volgt uit deze bepaling dat een besluit tot het opleggen van een preventieve last onder dwangsom slechts kan worden genomen als zich een gevaar voordoet van een overtreding van een concreet bij of krachtens de wet gesteld voorschrift die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden.
De enkele omstandigheid dat [appellant] uit documenten bij de gevraagde subsidies, de beschikkingen voor subsidies en de opgestelde rapporten concludeert dat er plannen zijn om van het sportpark een vitaal en open sportpark te maken is onvoldoende voor de conclusie dat zich een gevaar voordoet van een overtreding van een concreet bij of krachtens de wet gesteld voorschrift die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden. De rechtbank heeft verder terecht van belang geacht dat het college te kennen heeft gegeven dat het op de hoogte is dat de plannen om het sportpark om te bouwen tot een multifunctioneel vitaal sportpark in de toekomst activiteiten en bouwwerken inhouden die mogelijk wel een omgevingsvergunning vereisen en dat het college tegen die tijd de juridische mogelijkheden zal bekijken. Hieruit blijkt dat geen sprake is van een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat activiteiten zullen plaatsvinden zonder over een daartoe vereiste vergunning te beschikken voor deze activiteiten.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen gevaar bestaat voor overtreding van het bestemmingsplan die klaarblijkelijk dreigt, zodat ook geen grond bestond om preventief te handhaven.
Het betoog faalt.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vermeulen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2024
700-1096