ECLI:NL:RBNNE:2025:336

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
C/17/196073 / HA RK 24/42
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake landinrichting en waardering gronden met dubbelbestemming

In deze zaak heeft de enkelvoudige landinrichtingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland op 24 januari 2025 een tussenbeschikking gegeven in een geschil tussen verzoekers [A] en [B] en de verweerster, Gedeputeerde Staten van Fryslân. De zaak betreft de indeling van gronden in ruilklassen en de waardering van deze gronden in het kader van de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR) voor de herverkaveling in de gemeenten Franekeradeel en Harlingen. Verzoekers zijn het niet eens met de indeling van hun percelen in ruilklasse 7, die zij als te hoog beschouwen, en hebben een taxatie laten uitvoeren die een lagere waarde aangeeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de herverkaveling onder de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg) valt, die per 1 januari 2024 is ingetrokken, maar waarvan de bepalingen nog van toepassing zijn omdat het ontwerpbesluit voor de LGR vóór de inwerkingtreding ter inzage is gelegd. De rechtbank heeft de motivering van het besluit van Gedeputeerde Staten beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen die de dubbelbestemming met zich meebrengt voor de agrarische exploitatie. De rechtbank heeft Gedeputeerde Staten opgedragen om zich uiterlijk op 7 februari 2025 uit te laten over de waardering van de gronden in de gebieden A, waarbij rekening moet worden gehouden met de gestelde beperkingen. De verdere beslissing is aangehouden tot na de reactie van verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Civiel recht
Landinrichtingen, zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/196073/ HA RK 24/42
Beschikking van de enkelvoudige landinrichtingskamer van 24 januari 2025
inzake
[A],
te [woonplaats]
en
[B],
te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. J.T.A.M. van Mierlo;
verzoekers inzake de Lijst der Geldelijke Regelingen (LGR), opgemaakt door de Bestuurscommissie in de herverkaveling
"Franekeradeel-Harlingen"en vastgesteld door:
Gedeputeerde Staten van Fryslân,
te Leeuwarden,
verweerster,
gemachtigde: ing. mr. J. Heinen.
Verzoekers zullen in het hierna volgende – enkelvoudig – [A] worden genoemd.
Verweerster zal – enkelvoudig – met Gedeputeerde Staten worden aangeduid.

1.Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de ontwerp-LGR die ter inzage heeft gelegen van 2 november tot en met 13 december 2023,
- de hiertegen door [A] ingediende zienswijze,
- het besluit van 18 juni 2024 van Gedeputeerde Staten tot vaststelling van de LGR, dat ter inzage heeft gelegen van 11 juli tot en met 21 augustus 2024,
- het verzoekschrift van [A] van 2 augustus 2024, bij de rechtbank ingekomen op
7 augustus 2024,
- het verweerschrift namens Gedeputeerde Staten en de Bestuurscommissie,
- de mondelinge behandeling van 15 november 2024 ten overstaan van de enkelvoudige landinrichtingskamer van de rechtbank.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van 15 november 2024 is [A] verschenen, bijgestaan door mr. Van Mierlo. Verder zijn verschenen vertegenwoordigers namens Gedeputeerde Staten, de Bestuurscommissie en het Kadaster. Ing. mr. Heinen heeft namens Gedeputeerde Staten en de Bestuurscommissie het woord gevoerd. Van het behandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tot de processtukken, waarvan de inhoud hier als ingelast moet worden beschouwd, behoren, voor zover van belang, de Nadere regels voor de lijst der geldelijke regelingen Franekeradeel-Harlingen van 26 juni 2023 (hierna: de Nadere regels), de lijst rechthebbenden, het toedelingsregister en de bedrijfskaart.
RECHTSOVERWEGINGEN

2.Het toepasselijke recht

2.1.
Deze herverkaveling is uitgevoerd onder het regiem van de Wet inrichting landelijk gebied (hierna: Wilg) van 7 december 2006 en de daarbij behorende regelgeving. De Wilg is ingetrokken per 1 januari 2024. Met ingang van 1 januari 2024 is de wettelijke regeling met betrekking tot landinrichting neergelegd in Hoofdstuk 12 (Bijzondere instrumenten voor het inrichten van gebieden) van de Omgevingswet.
2.2.
Volgens artikel 4.5 lid 1 onder c Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet van 14 maart 2020 blijft het oude recht van toepassing als een ontwerp van een besluit tot vaststelling van de lijst der geldelijke regelingen vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd. In deze herverkaveling heeft het ontwerpbesluit-LGR van 2 november tot en met 13 december 2023 ter inzage gelegen, derhalve vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het verzoek zal daarom worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wilg en de daarbij behorende nadere regelgeving.

3.De feiten

3.1.
[A] exploiteert een agrarisch bedrijf dat zich in hoofdzaak richt op akkerbouw en vleeskuikenhouderij. [A] heeft 57.84.58 ha ingebracht (45.57.88 eigendomsgrond en ongeveer 12,3 ha pachtgrond) en 63.72.21 ha (48.98.54 ha eigendom en ongeveer 14,7 ha pacht) toegedeeld gekregen.
3.2.
In het bestemmingsplan Buitengebied 2013 van de voormalige gemeente Franekeradeel en het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Harlingen is voor gebieden van de kwelderwallen en de daarbinnen gelegen terpen en kruinige percelen gekozen voor een dubbelbestemming agrarisch en waarde reliëf kwelderwal, terpen en kruinige percelen.
3.3.
Burgemeester en Wethouders van de gemeente Waadhoeke, opvolgster van onder meer de gemeente Franekeradeel, hebben op 15 december 2020 (Gemeenteblad 2021 nr. 26534) een beleidsregel vastgesteld houdende regels omtrent cultuurhistorische en landschappelijke waarden in de hiervoor bedoelde gebieden met een dubbelbestemming. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen gronden met hoge waarden (gebieden A) en gronden die hun gaafheid grotendeels hebben verloren (gebieden B). In de gebieden A gelden sterke restricties met betrekking tot werkzaamheden die schade aan de beschermde waarden kunnen toebrengen. In de gebieden B zal volgens deze beleidsregel bescherming minder rigide worden toegepast.
3.4.
Van de inbreng van [A] lag 54.08.98 ha (41.82.29 ha eigendom en 12.26.70 ha pacht) in een gebied met dubbelbestemming. Toegedeeld in een gebied met dubbel-bestemming is een oppervlakte van 56.42.89 ha (48.98.54 eigendom en 9.35.35 pacht).
In oppervlakte in eigendom bedraagt het verschil tussen inbreng en toedeling 3.40.66 ha.
[A] heeft in het ruilplan percelen toegedeeld gekregen die in de hiervoor bij 3.3. bedoelde beleidsregel als ‘gebieden A’ zijn aangeduid. In de inbrengsituatie had hij geen percelen in deze gebieden A. De toegedeelde percelen ingedeeld in de hoogste ruilklasse (klasse 7) en gewaardeerd op € 70.000,- per ha.
3.5.
Op de LGR is onder ‘Overige kosten en verrekeningen’ een post ‘Over- of onderbedeling’ van € 257.976,- opgenomen.

4.De bezwaren

4.1.
[A] is het niet eens met de indeling in ruilklasse 7 van de hem in de gebieden A toegedeelde percelen. Ter onderbouwing van zijn bezwaar heeft [A] een taxatie laten uitvoeren door E. Turkstra RM-RT en in diens rapport van 29 januari 2024 wordt de marktwaarde van deze gronden getaxeerd op € 55.000,- per ha. [A] verzoekt op grond hiervan om indeling in ruilklasse 4 van deze percelen.
[A] stelt zich verder op het standpunt dat het besluit van Gedeputeerde Staten naar
aan leiding van zijn zienswijze onvoldoende is gemotiveerd.

5.Het standpunt van de Bestuurscommissie/Gedeputeerde Staten

5.1.
Gedeputeerde Staten stelt zich kortgezegd op het standpunt dat de berekening van de overbedeling conform de regels heeft plaatsgevonden. De taxatie van Turkstra heeft plaatsgevonden op basis van marktwaarde en dat is volgens Gedeputeerde Staten een onjuist uitgangspunt.

6.De beoordeling van het bezwaar

De motivering van het besluit
6.1.
Voor wat betreft de motivering van het besluit oordeelt de rechtbank als volgt. De LGR betreft een algehele financiële afwikkeling van de landinrichting en kan naar zijn aard als zodanig niet een reactie op bezwaren tegen de daarop vermelde posten en de daarmee samenhangende puntenwaardering en kosten bevatten. De rechtbank heeft vastgesteld dat Gedeputeerde Staten naar aanleiding van de zienswijze van [A] een ‘Besluit’ heeft genomen met daarop een samenvatting van bezwaarpunten in de zienswijze en per onderdeel de beslissing daarop, met een korte toelichting. De rechtbank is van oordeel dat het besluit hiermee voldoende is gemotiveerd.
De kern van het bezwaar en het beoordelingskader
6.2.
Het gaat in dit geval blijkens het bezwaar om de waardering van de in het kader van overbedeling in oppervlakte aan [A] toegedeelde, in de ‘gebieden A’ gelegen gronden. Het komt er volgens de toelichting op het bezwaar op neer dat er ten onrechte geen rekening mee is gehouden dat deze gronden als gevolg van de met de dubbelbestemming samenhangende beperkingen, die een belemmering vormen voor de moderne agrarische exploitatie, minder waarde hebben dan waarvan Gedeputeerde Staten is uitgegaan. Beide partijen hebben verwezen naar de arresten van de Hoge Raad van 29 juni 2018 en 6 maart 2020 en ontlenen daaraan argumenten voor de juistheid van hun stellingname [1] .
6.3.
Uit de genoemde arresten kan in grote lijnen het volgende worden afgeleid met betrekking tot het herverkavelingsproces.
Dit herverkavelingsproces wordt in artikel 47 Wilg onderscheiden in de vaststelling van het ruilplan en de vaststelling van de LGR. De toedeling in het ruilplan vindt plaats op de grondslag van oppervlakte. Iedere eigenaar heeft in beginsel aanspraak op toedeling van eenzelfde oppervlakte in kavels als door hem is ingebracht. Verder wordt aan iedere eigenaar een recht van gelijke hoedanigheid en gebruiksbestemming toegedeeld als door hem in ingebracht.
6.4.
Het begrip ‘gelijke hoedanigheid en gebruiksbestemming’ is nader uitgewerkt in de artikelen 15 tot en met 20 Regeling inrichting landelijk gebied (Rilg). Uit artikel 17 Rilg volgt dat voor de gelijke hoedanigheid van gronden onder meer de opbouw, samenstelling en fysische eigenschappen van de bodem van belang zijn. De bodemgeschiktheid per gebruiksbestemming moet vervolgens worden ingedeeld in minstens drie klassen. [2] Deze indeling in bodemgeschiktheidsklassen staat ten dienste van het bepalen van uitruilbaarheid van gronden en daarmee voor de vaststelling van het ruilplan. [3]
6.5.
Via de LGR moeten alle voor- en nadelen als gevolg van de ruiling worden verrekend. De LGR voorziet in de algehele financiële afwikkeling van de herverkaveling, waaronder de financiële gevolgen van overbedeling, zoals in dit geval. Artikel 61 Wilg bepaalt in dit verband dat het verschil in oppervlakte tussen ingebrachte en toegedeelde kavels in geld wordt verrekend en artikel 62 lid 1 onder c Wilg in samenhang met het tweede lid 2 van dit artikel geeft daaraan een nadere uitwerking.
6.6.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het hiervoor in de slotzin van r.o. 6.4 genoemde niet uitsluit dat de indeling in bodemgeschiktheidsklassen bij de vaststelling van de LGR tot vertrekpunt voor de bepaling van de gebruikswaarde en het verrekenen van alle voor- en nadelen als gevolg van de ruiling wordt genomen. [4] Blijkens artikel 4 lid 7 van de Nadere regels is in deze herverkaveling het systeem van indeling in bodemgeschiktheidsklassen toegepast. [5]
6.7.
Op grond van het bepaalde artikel 62 lid 2 Wilg in verbinding met artikel 63 lid 2 Wilg moet Gedeputeerde Staten voor het bepalen van de verrekening van het verschil in oppervlakte van ingebrachte en toegedeelde kavels de agrarische verkeerswaarde vaststellen op grond van de uitgangspunten zoals die zijn vastgesteld in het Besluit inrichting landelijk gebied (Bilg). Artikel 2 lid 1 Bilg bepaalt dat de agrarische verkeerswaarde van gronden door Gedeputeerde Staten wordt bepaald op basis van het prijsniveau van de landbouwgronden die in het blok in het jaar voorafgaande aan de terinzagelegging van het ruilplan zijn verkocht. In de toelichting bij deze bepaling staat vermeld dat representatieve verkopen een beeld kunnen geven van het prijsniveau. [6]
6.8.
In de Nadere regels is in het al genoemde artikel 4 lid 7 de agrarische verkeerswaarde uitgedrukt in de vastgestelde ruiklassenwaarde die is bepaald op basis van de hiervoor bedoelde bodemgeschiktheidsklassen. In zijn conclusie voorafgaand aan het arrest van 6 maart 2020 constateert Advocaat-Generaal Valk dat hij geen (uitdrukkelijke) koppeling tussen de agrarische verkeerswaarde en de bodemgeschiktheidsklassen in de Wilg of Bilg heeft aangetroffen, maar dat het vaststellen van de agrarische verkeerswaarde per bodemgeschiktheidsklasse hem alleszins toelaatbaar lijkt. In zijn conclusie voorafgaand aan het arrest van 29 juni 2018 had hij al aangegeven dat het uitdrukken in de nadere regels van verschil in kwaliteit in de agrarische verkeerswaarde in overeenstemming is met het systeem van de Wilg en de daarop gebaseerde regelgeving. [7]
De overbedeling algemeen
6.9.
De rechtbank overweegt allereerst dat op de LGR bij de post ‘over- of onderbedeling’ de waardering van de totale inbreng wordt vergeleken met de waardering van de totale toedeling zonder dat daarbij is vermeld of het waardeverschil betrekking heeft op oppervlakteverschil of op waardeverschil door kwaliteitsverschil tussen inbreng en toedeling. Uit het verweerschrift van Gedeputeerde Staten begrijpt de rechtbank dat de onder 3.5 hiervoor genoemde post vanwege overbedeling betrekking heeft op de overbedeling van 3.40.66 ha oppervlakte, maar gezien de oppervlakte van de overbedeling en het bedrag waarvoor [A] is aangeslagen lijkt dit niet volledig juist. Het bezwaar van [A] lijkt ook te zijn gericht op waardeverschil.
De waardering van de gronden
6.10.
Voor wat betreft dit laatste overweegt de rechtbank als volgt. Uit het arrest van
6 maart 2020 leidt de rechtbank af dat bij de bepaling van de gebruikswaarde andere omstandigheden dan de bodemgeschiktheid in de berekening kunnen worden betrokken. Volgens [A] is in dit geval sprake van andere omstandigheden, te weten de bijzondere situatie met betrekking tot de dubbelbestemming die volgens hem een waardedrukkend effect heeft omdat de gronden door de beperkingen die samenhangen met de ‘gebieden A’ minder aantrekkelijk zijn voor agrarisch gebruik. De door [A] ingeschakelde taxateur Turkstra heeft dit als een zwakte aangemerkt. Volgens Turkstra zijn de percelen als gevolg van de geldende beperkingen in de ‘gebieden A’ niet groter te maken en is er een prijsverschil van ongeveer € 15.000,- per hectare tussen kleine percelen en grote percelen. Aan [A] is een aantal kleinere percelen toegedeeld en hij stelt, zo begrijpt de rechtbank, dat Gedeputeerde Staten het door Turkstra genoemde aspect ten onrechte niet heeft meegewogen bij de waardering.
6.11.
Omdat als uitgangspunt geldt dat de voor- en nadelen als gevolg van de ruiling via de LGR moeten worden verrekend, kan naar het oordeel van de rechtbank niet aan dit door [A] gestelde, en door hem door middel van het rapport van Turkstra onderbouwde, nadeel voorbij worden gegaan. De rechtbank is van oordeel dat de ligging in het ‘gebied A’, gelet op de gestelde consequenties daarvan ten aanzien van het agrarisch gebruik, als een hiervoor bedoelde ‘andere omstandigheid’ heeft te gelden. De rechtbank begrijpt in dit verband dat deze beperkingen voor iedere gebruiksbestemming van invloed kunnen zijn. Dat [A] deze overbedeling heeft aanvaard en door indeling van gronden in ‘gebieden B’ mogelijk enig voordeel heeft, dan wel dat er kavelaanvaardingsafspraken zijn gemaakt, doet aan het voorgaande niet af. Voor wat betreft dit laatste geldt dat kavelaanvaarding geen betrekking heeft op hetgeen in deze zaak onderwerp van geschil is.
6.12.
Het is de rechtbank onvoldoende gebleken dat bij de vaststelling van en indeling in de ruilklassen van de percelen waar het hier om gaat rekening is gehouden met de dubbelbestemming en daaruit voortvloeiende beperkingen voor agrarisch gebruik. Gelet op de toelichting op het besluit na de zienswijze, waarin staat vermeld dat voor (aanvullende) verrekening vanwege beperkingen geen aanleiding is, lijkt het er op dat dit niet het geval is. De rechtbank tekent daarbij aan dat het haar niet duidelijk is in hoeverre dit aspect bij de door Gedeputeerde Staten gehanteerde referentietransacties al een rol heeft gespeeld.
6.13.
Dat, zoals Gedeputeerde Staten heeft aangevoerd, er in 2021 een maatwerk-overeenkomst is gesloten en er afspraken zijn gemaakt om de toedeling voor [A] aantrekkelijk te maken, staat het voorgaande niet in de weg omdat dit de beperkingen waar het hier om gaat niet wegneemt. Van belang acht de rechtbank verder dat deze dubbelbestemming die de beperkingen veroorzaakt en waar de door de gemeente Waadhoeke met de onder 3.3. hiervoor bedoelde beleidsregel op voortborduurt, op de peildatum al van kracht was en dat voldoende is komen vast te staan dat [A] meer gronden in ‘gebieden A’ toegedeeld heeft gekregen dan hij heeft ingebracht. Uit de in de beleidsregel gegeven toelichting blijkt verder dat deze beleidsregel niet los kan worden gezien van deze herinrichting. Het feit dat de beleidsregel dateert van na de peildatum geeft naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om de gevolgen van het aanwijzen van ‘gebieden A’ te negeren.
6.14.
Gedeputeerde Staten zal zich hierover moeten uitlaten en zal, indien er inderdaad geen rekening met de dubbelbestemming is gehouden, de gronden die zijn gelegen in de ‘gebieden A’ alsnog moeten waarderen met inachtneming van het voorgaande.
6.15.
Gedeputeerde Staten zal zich uiterlijk 7 februari 2025 dienen uit te laten, waarna [A] nog in de gelegenheid tot reactie zal worden gesteld. De rechtbank zal de eindbeslissing in afwachting hiervan aanhouden.

7.Beslissing

De rechtbank:
7.1.
bepaalt dat Gedeputeerde Staten zich op uiterlijk
vrijdag 21 februari 2025zal uitlaten zoals hiervoor onder 6.12. en 6.13. is bepaald;
7.2.
bepaalt dat [A] nog op een nader te bepalen datum kan reageren;
7.3.
houdt de verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gewezen door mr. H.J. Idzenga en door hem in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2025 in aanwezigheid van mr. O.J. Bergsma als griffier.
c. 439

Voetnoten

1.HR 29 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:1020 (Saasveld-Gammelke) en HR 6 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:382 (Enschede-Zuid, Broekheurne).
2.Artikel 20 Rilg. In deze herverkaveling zijn zeven klassen vastgesteld.
3.Rechtsoverweging 3.2.4 van het arrest van 6 maart 2020.
4.Rechtsoverweging 3.2.6 van het arrest van 6 maart 2020.
5.Artikel 4 lid 7 luidt: Oppervlakte- en kwaliteitsverschillen tussen inbreng en toedeling worden verrekend. Verrekening van zowel het oppervlakte- als kwaliteitsverschil vindt plaats tegen de door gedeputeerde staten vastgestelde agrarische verkeerswaarde als bedoeld in artikel 2 Bilg. Het te verrekenen oppervlakteverschil betreft zowel over- of onderbedeling als korting. Verrekening vindt plaats op de navolgende wijze: [rechtbank: volgt de ruilklassentabel met waarde per hectare].
6.Staatsblad 2012, 612. Als niet representatieve verkopen zijn volgens deze toelichting aan te merken verkopen tussen familieleden en verkopen van verpachters aan pachters en verkopen waarbij meerwaarde speelt.
7.ECLI:NL:PHR:2019:1149, overweging 4.49 en ECLI:NL:PHR:2018:258, overweging 4.11.