Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
zetelende te Zwolle,
zetelende te Almelo,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
3.Beoordeling van het middel
- i) Percelen van [verzoeker] zijn betrokken in het landinrichtingsproject Saasveld-Gammelke van de provincie Overijssel.
- ii) Het ontwerpbesluit van de Uitvoeringscommissie voor de – in de art. 47 en 61-62 Wet inrichting landelijk gebied (hierna: Wilg) bedoelde – lijst der geldelijke regelingen (hierna: LGR) heeft van 8 september 2014 tot en met 20 oktober 2014 ter inzage gelegen.
- iii) [verzoeker] heeft met betrekking tot het ontwerpbesluit op 15 oktober 2014 een zienswijze ingediend.
- iv) Nadat [verzoeker] over zijn zienswijze was gehoord, heeft de Uitvoeringscommissie bij besluit van 7 oktober 2015 de LGR vastgesteld. De LGR houdt voor [verzoeker] in dat hij ter zake van overbedeling een bedrag van € 93.933,-- dient te betalen.
- v) In de door de Uitvoeringscommissie vastgestelde “Nadere regels voor de lijst der geldelijke regelingen” (hierna: de Nadere Regels) is het volgende vermeld:
De Uitvoeringscommissie heeft in art. 4, onder 7, van de Nadere Regels ook het kwaliteitsverschil tussen ingebrachte en toegedeelde gronden onder de verrekening van de LGR gebracht. Dat is niet in strijd met de Wilg maar juist daarmee in overeenstemming. (rov. 4.9)
te delen, zou ruilverkaveling niet meer mogelijk zijn. (rov. 4.11).
(1) de vaststelling van het ruilplan, bevattende een lijst van rechthebbenden en een plan van toedeling (zie art. 48 Wilg), en (2) de vaststelling van een LGR.
De onderhavige procedure betreft alleen het besluit tot vaststelling van de LGR.
Uit art. 17 lid 1 Rilg volgt dat voor de gelijke hoedanigheid van gronden onder meer de opbouw, samenstelling en fysische eigenschappen van de bodem van belang zijn. Art. 20 lid 1 Rilg schrijft voor dat de bodemgeschiktheid per gebruiksbestemming wordt ingedeeld in ten minste drie klassen, welke indeling op een kaart wordt vermeld. In de toelichting op de Rilg is hierover het volgende vermeld:
Art. 62 lid 1, aanhef en onder c, Wilg bepaalt dat de LGR een opgave bevat van de diverse geldelijke verrekeningen, waaronder de verrekening van het verschil in oppervlakte tussen de ingebrachte en de toegedeelde kavels (art. 62 lid 1, onder c, onder 1˚, Wilg in verbinding met art. 61 Wilg). Op grond van art. 62 lid 1, aanhef en onder c, onder 4˚, Wilg kan in de LGR ook opgave worden gedaan van verrekening van ‘overige zaken’. Daaruit volgt dat art. 62 lid 1, onder c, Wilg geen limitatieve opsomming van verrekenposten bevat. Op overeenkomstige gronden geldt dat ook voor art. 68 lid 1, onder b, Wilg (dat de door schatters te verrichten schatting van de geldelijke verrekeningen betreft).
4.Beslissing
29 juni 2018.