Deze zaak gaat over de Lijst der Geldelijke Regelingen (hierna: LGR) bij herverkaveling. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Percelen van [de Eigenaar] zijn betrokken in [het blok] (hierna: het blok).
(ii) Aan [de Eigenaar] zijn bij het ruilplan verschillende percelen toegedeeld die niet door hem zijn ingebracht.
(iii) Ten behoeve van de toegedeelde percelen met kavelnummers [001] , [002] , [003] , [004] en [005] is [de Eigenaar] een recht van erfdienstbaarheid toegekend om te komen en te gaan naar de openbare weg (de [a-straat] ). De erfdienstbaarheid loopt over het perceel [006] (na ruilverkaveling: perceel [plaats 1] , sectie […] ). Deze ontsluiting wordt hierna de noordelijke ontsluiting genoemd.
(iv) Ten behoeve van het toegedeelde perceel met het kavelnummer [005] is [de Eigenaar] een recht van erfdienstbaarheid toegekend om te komen en te gaan naar de openbare weg (de [b-straat] ). Deze erfdienstbaarheid loopt via het perceel [007] (na ruilverkaveling: perceel [plaats 1] , sectie […] ) en via het perceel [008] (na ruilverkaveling: perceel [plaats 1] , sectie […] ). Via deze twee percelen kan [de Eigenaar] komen op het aan hem toegedeelde perceel [009] en via dat perceel naar de [b-straat] . Deze ontsluiting wordt hierna de zuidelijke ontsluiting genoemd.
(v) Tussen [de Eigenaar] en de Uitvoeringscommissie bestaat sinds 2011 discussie over de twee ontsluitingen. Volgens [de Eigenaar] was de zuidelijke ontsluiting te smal voor landbouwverkeer. De Uitvoeringscommissie heeft [de Eigenaar] uiteindelijk een overeenkomst voorgelegd die uitgaat van de toekenning van een afkoopbedrag, zonder akkoord. Ter uitvoering van die overeenkomst heeft de Uitvoeringscommissie een bedrag van € 36.851,22 overgemaakt aan [de Eigenaar] .
(vi) [de Eigenaar] heeft in 2013 het aan de zuidelijke ontsluiting grenzende bosperceel aangekocht. Omdat hij voor de zuidelijke ontsluiting een strook van dit bosperceel kan gebruiken, kan hij die ontsluiting toch benutten. Tussen [de Eigenaar] en de Uitvoeringscommissie is gesproken over compensatie voor deze aankoop. Met de hiervoor onder (v) vermelde afkoop door de Uitvoeringscommissie was compensatie van de baan.
(vii) [de Eigenaar] heeft overeenkomstig het bepaalde in afdeling 3.4 Awb tegen het ontwerp van de LGR zienswijzen ingediend. In die zienswijzen heeft [de Eigenaar] onder meer aangevoerd dat de percelen niet of niet voldoende zijn ontsloten.
(viii) De Uitvoeringscommissie heeft bij besluit van 15 november 2017 de LGR voor het blok vastgesteld. De Uitvoeringscommissie heeft de zienswijze van [de Eigenaar] deels niet-ontvankelijk, deels gegrond en deels ongegrond verklaard. De LGR voor [de Eigenaar] is bij het besluit gewijzigd.
(ix) De zienswijze ten aanzien van de door [de Eigenaar] gestelde afwezige of ontoereikende ontsluiting van de percelen heeft de Uitvoeringscommissie ongegrond verklaard. Volgens de Uitvoeringscommissie is uit veldinventarisatie gebleken dat de breedte van de rijroute van de zuidelijke ontsluiting voldoende is. Wel was de Uitvoeringscommissie bereid voor een eventueel benodigde strook bos langs het huidige pad een vergoeding te betalen, buiten de lijst om, ter grootte van bosgrondwaarde. Wat betreft de noordelijke ontsluiting was de Uitvoeringscommissie van mening dat deze vergelijkbaar is met de inbreng.