Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
€ 3.947,30 aan dividenden heeft ontvangen. De overeenkomst is in 2005 geëindigd, met een restschuld van € 6.429,52. [eiser] heeft deze restschuld aan Dexia voldaan.
3.De vordering
in conventie
4.Het geschil en de beoordeling
25 februari 2025 voor het eerst op verjaring beroepen. De algemene stellingen die zij daarover voordien in haar (nader) memorandum heeft ingenomen, zijn daarvoor niet voldoende. De kantonrechter merkt het beroep op verjaring dan ook aan als tardief en zal dit beroep niet als zodanig beoordelen.
€ 6.429,52 aan betaalde restschuld - € 3.947,30 aan dividenduitkeringen - € 1.949,56 aan fiscaal voordeel - € 4.286,35 aan vergoeding Hofmodel). Aldus zal een bedrag van
€ 13.724,91 worden toegewezen. De door [eiser] gevorderde wettelijke rente over de geleden schade, telkens vanaf de dag dat [eiser] aan Dexia heeft betaald, acht de kantonrechter ook toewijsbaar (zie het arrest van de Hoge Raad van 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198). De door [eiser] gevorderde voldoening van voornoemde bedragen binnen drie weken na betekening van dit vonnis zal als niet betwist eveneens worden toegewezen.
€ 1.015,00 (2,5 punten x € 406,00) +
5.De beslissing
€ 13.724,91, te vermeerderen met wettelijke rente, telkens vanaf de dag der door [eiser] gedane betalingen tot aan de dag van volledige betaling, te voldoen binnen drie weken na betekening van dit vonnis;