ECLI:NL:RBNNE:2025:2031

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
11233113 \ EL EXPL 24-35
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst tussen eiser en Dexia, met nadruk op onrechtmatige daad en schending van zorgplicht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 15 april 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser Johannes Harry André en gedaagde Dexia Nederland B.V. De zaak betreft een effectenleaseovereenkomst die tussen eiser en Dexia tot stand is gekomen, waarbij eiser stelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door haar waarschuwingsplicht te schenden en door een tussenpersoon zonder vergunning in te schakelen. Eiser heeft een vordering ingesteld om schadevergoeding te verkrijgen voor de door hem geleden schade als gevolg van deze onrechtmatige handelingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia inderdaad onrechtmatig heeft gehandeld, zowel vanwege de schending van artikel 41 van de NR 1999 als vanwege de schending van haar zorgplicht. De rechter heeft Dexia veroordeeld tot betaling van de door eiser geleden schade, die is vastgesteld op € 13.724,91, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is Dexia veroordeeld in de proceskosten van eiser. De vordering van Dexia in reconventie is afgewezen, omdat de toegewezen schadevergoeding in conventie in de weg staat aan de vordering van Dexia dat zij niets meer aan eiser verschuldigd is. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van financiële instellingen en de noodzaak om cliënten adequaat te informeren over de risico's van effectenleaseproducten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Assen
Zaaknummer: 11233113 \ EL EXPL 24-35
Vonnis van 15 april 2025
in de zaak van
JOHANNES HARRY ANDRÉ [eiser],
te Assen,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces) te Amsterdam,
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V. te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 14 januari 2025;
- de akte uitlaten producties in conventie aan de zijde van [eiser] tevens conclusie van dupliek in reconventie;
- de akte uitlaten producties aan de zijde van Dexia op de rol van 25 februari 2025;
- de bij de stukken gevoegde producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis (nader) bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Tussen (de rechtsvoorganger van) Dexia en [eiser] is een effectenleaseovereenkomst tot stand gekomen. Het betreft de volgende overeenkomst:
Nr.
Contract
Datum
Naam
Leasesom
Looptijd
Termijnbedrag
1
[X]
07-06-2000
Capital Effect
€ 87.393,60
240 mnd
€ 17.478,60 vooruitbetaald
2.2.
Bij de totstandkoming van de overeenkomst is Thuisadvies als tussenpersoon opgetreden.
2.3.
In het door Dexia overgelegde financiële overzicht (productie 1 bij de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie) is vermeld dat [eiser] op grond van de overeenkomst in totaal € 17.478,60 aan vooruitbetaling en maandtermijnen aan Dexia heeft betaald, dat er een bedrag van € 58,96 is verrekend en dat [eiser]
€ 3.947,30 aan dividenden heeft ontvangen. De overeenkomst is in 2005 geëindigd, met een restschuld van € 6.429,52. [eiser] heeft deze restschuld aan Dexia voldaan.
2.4.
Vanaf omstreeks medio 2002 zijn de effectenleaseproducten van Dexia onderwerp geweest van meerdere juridische procedures. Onder meer door het aanbieden van het zogenaamde "Dexia Aanbod" en door de zogenaamde "Duisenberg regeling" heeft Dexia geprobeerd de geschillen met haar afnemers minnelijk te regelen. Op 25 januari 2007 heeft het gerechtshof Amsterdam de "Duisenberg regeling" verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM). [eiser] heeft door middel van een zogenaamde "opt-out-verklaring" aangegeven niet aan die regeling gebonden te willen zijn.
2.5.
Bij brief van 8 maart 2007, gericht aan Dexia, heeft de gemachtigde van [eiser] de overeenkomst vernietigd, althans ontbonden, op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, onrechtmatige daad, misleidende reclame en/of dwaling en is Dexia verzocht en voor zover nodig gesommeerd om onder meer binnen twee weken alle door [eiser] betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, terug te betalen.
Ook nadien zijn meerdere brieven namens [eiser] aan Dexia verstuurd.
2.6.
In zijn arresten van 28 maart 2008 en 5 juni 2009 heeft de Hoge Raad een oordeel gegeven over de rechtsregels en de beoordelingsmaatstaven die van toepassing zijn op effectenleasezaken als de onderhavige (Hoge Raad 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2837 en Hoge Raad 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815).
Op 1 december 2009 heeft het Gerechtshof Amsterdam in een viertal arresten de uitspraak van de Hoge Raad uitgewerkt in het zogeheten “hofmodel” (Gerechtshof Amsterdam 1 december 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK:4978, BK4981, BK4982 en BK4983). In zijn arrest van 29 april 2011 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het hof daarmee een juiste toepassing heeft gegeven aan de eerder bedoelde maatstaven (Hoge Raad 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4003).
2.7.
Dexia heeft op 13 januari 2012 een bedrag van € 5.730,19 aan [eiser] uitbetaald, zijnde twee derde deel van de restschuld vermeerderd met de wettelijke rente.
2.8.
Bij brief van 17 juni 2024 heeft de gemachtigde van [eiser] Dexia gesommeerd over te gaan tot terugbetaling van alle door [eiser] betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

3.De vordering

in conventie

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voorwaardelijk, voor zover Dexia bij CvA het aanvraagformulier en haar versie van de ondertekende overeenkomst niet in het geding brengt, Dexia ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te veroordelen om [eiser] een afschrift te verstrekken van het aanvraagformulier en de ondertekende overeenkomst van de onderhavige effectenleaseovereenkomst;
II. voor recht te verklaren dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en/of toerekenbaar jegens [eiser] tekort is geschoten op de in de dagvaarding genoemde gronden;
III. voor recht te verklaren dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is om deze schade aan [eiser] te vergoeden;
IV. Dexia te veroordelen om de schade die [eiser] door het onrechtmatig handelen van Dexia heeft geleden te vergoeden en tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te voldoen al hetgeen [eiser] aan Dexia heeft betaald onder de litigieuze overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, telkens vanaf de dag der door [eiser] gedane betalingen althans vanaf de door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan die der voldoening, te voldoen binnen drie weken na betekening van het vonnis in de onderhavige procedure;
V. Dexia te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser] conform rapport Voorwerk II, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, te voldoen binnen drie weken na betekening van het vonnis in de onderhavige procedure;
VI. Dexia te veroordelen in de kosten van het geding, salaris gemachtigde daaronder begrepen, alsmede in de nakosten, welke nakosten worden begroot op een half punt van het liquidatietarief met een maximum van € 100,00, vermeerderd met de wettelijke rente over de proces- en nakosten als deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis zijn voldaan.
3.2.
Dexia voert verweer.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
Dexia vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [eiser] gesloten Overeenkomst van effectenlease met nummer [X] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [eiser] verschuldigd is,
zowel in conventie als in reconventie met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.5.
[eiser] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil en de beoordeling

in conventie
Verjaring
4.1.
Het ligt op de weg van Dexia om een eventueel verjaringsverweer tijdig in haar processtukken in te nemen. Dexia heeft zich pas in haar akte uitlaten producties van
25 februari 2025 voor het eerst op verjaring beroepen. De algemene stellingen die zij daarover voordien in haar (nader) memorandum heeft ingenomen, zijn daarvoor niet voldoende. De kantonrechter merkt het beroep op verjaring dan ook aan als tardief en zal dit beroep niet als zodanig beoordelen.
Waarschuwingsplicht en causaal verband
4.2.
[eiser] verwijt Dexia in de eerste plaats dat zij haar waarschuwingsplicht heeft geschonden. Volgens Dexia is het weliswaar juist dat de Hoge Raad in zijn arrest van 5 juni 2009 (De Treek/Dexia, ECLI:NL:HR:2009:BH2815) heeft geoordeeld dat Dexia gehouden was om afnemers bij het aangaan van effectenleaseovereenkomsten indringend te waarschuwen voor het risico van een restschuld, maar daar staat volgens Dexia tegenover dat dit risico zeer eenvoudig uit de tekst van de overeenkomsten zelf kon worden afgeleid. Indien evenwel wordt aangenomen dat Dexia haar waarschuwingsplicht heeft geschonden, betwist Dexia het bestaan van het causaal verband tussen de door [eiser] gevorderde schade en de schending van de waarschuwingsplicht door Dexia, hetgeen volgens Dexia tot een algehele afwijzing van de vorderingen van [eiser] dient te leiden. Voor zover de kantonrechter een schending van de waarschuwingsplicht aanneemt, dan resulteert dit in een verplichting om slechts tweederde gedeelte van de restschuld te vergoeden en dat is reeds uitgekeerd, aldus nog steeds Dexia. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia onvoldoende concrete feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat Dexia of Thuisadvies [eiser] bij het aangaan van de effectenleaseovereenkomst indringend heeft gewaarschuwd voor het restschuldrisico. In de overeenkomst zelf wordt geen melding gemaakt van een eventueel risico op een restschuld. De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van de stelling van [eiser] dat Dexia niet heeft voldaan aan haar waarschuwingsplicht. Dexia heeft aldus onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. Zoals hieronder zal blijken slaagt het beroep van Dexia op eigen schuld niet. Dexia is derhalve volledig schadeplichtig. De betwisting van Dexia van het bestaan van voldoende causaal verband tussen de door [eiser] gevorderde schade en de schending van de waarschuwingsplicht, zal de kantonrechter passeren. De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest van 5 juni 2009 (De Treek/Dexia) onder meer geoordeeld dat het causaal verband tussen het verzuim van de waarschuwingsplicht en het sluiten van de overeenkomst in beginsel aanwezig is. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt waarom dat hier anders zou moeten zijn en heeft zij onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [eiser] welbewust het risico op een mogelijke restschuld heeft aanvaard. Gelet hierop acht de kantonrechter het gestelde causaal verband tussen door [eiser] gevorderde schade en het verzuim van de waarschuwingsplicht aanwezig. Het beroep van Dexia op verjaring van de vordering op basis van schending van (alleen) artikel 41 NR 1999 indien de kantonrechter tot het oordeel zou zijn gekomen dat er geen causaal verband bestaat tussen de schending van de waarschuwingsplicht en de schade, behoeft daarom geen bespreking meer, nog daargelaten dat overigens ook niet is gebleken dat de vordering is verjaard.
4.4.
[eiser] verwijt Dexia voorts dat zij haar informatieverplichting heeft geschonden. Gelet op het feit dat de schending van de bijzondere zorgplicht door Dexia al vast staat, zal de kantonrechter dit verwijt onbesproken laten.
Schending artikel 41 NR 1999
4.5.
[eiser] stelt voorts, verkort weergegeven, dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren via Thuisadvies, terwijl het Thuisadvies als cliëntenremisier zonder vergunning ex artikel 7 Wet toezicht effectenverkeer 1995 (hierna: Wte 1995) niet was toegestaan om [eiser] te adviseren om een effectenleaseovereenkomst met Dexia aan te gaan en Dexia dit wist, althans dit behoorde te weten. Dexia heeft deze stelling gemotiveerd betwist.
4.6.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling het volgende voorop. In 2016 heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 2 september 2016 (Beckers/Dexia, ECLI:NL:HR:2016:2012) onder meer geoordeeld, samengevat weergegeven, dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van potentiële cliënten bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. Indien de cliëntenremisier geen vergunning heeft en zich niet heeft beperkt tot het aanbrengen van de cliënt, maar ook jegens de afnemer als financieel adviseur is opgetreden en Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn, schendt Dexia niet alleen haar zorgplicht, maar handelt zij ook in strijd met artikel 41 NR 1999. Dit levert volgens de Hoge Raad een (extra) onrechtmatigheidsgrond op, die Dexia zwaar wordt aangerekend. Dit komt doordat een cliënt die is geadviseerd door een dienstverlener (beleggingsadviseur) minder snel bedacht hoeft te zijn op en zich minder snel uit eigen beweging hoeft te verdiepen in niet vermelde risico's dan degene die zich wendt tot een aanbieder van een effectenleaseproduct. De Hoge Raad oordeelt daarnaast dat niet hoeft te worden aangetoond dat Dexia wist of behoorde te weten dat de cliëntenremisier niet over een vergunning beschikte toen zij ten opzichte van de belegger mede als beleggingsadviseur optrad. Dexia moet als professionele effecteninstelling (geacht worden te) weten dat een cliëntenremisier die tevens adviseert, de grenzen van de vrijstelling van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 overschrijdt. Daarom lag het ook op haar weg om, als zij wist of behoorde te weten dat Thuisadvies mede in de hoedanigheid van beleggingsadviseur was opgetreden, te onderzoeken of Thuisadvies over de daartoe benodigde vergunning beschikte. Indien daarvan geen sprake was had Dexia moeten weigeren met de particuliere belegger te contracteren. In zijn arrest van 12 oktober 2018 (Timmermans/Dexia, ECLI:NL:HR:2018:1935) en van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) bevestigt de Hoge Raad het voorgaande nogmaals uitdrukkelijk.
4.7.
Voor zover Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar toenmalig recht niet vergunningplichtig was wijst de kantonrechter op (nummer 39 van) het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), welk vonnis heeft geleid tot het al meermalen genoemde arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022.
Aldaar heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462) dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijk recht van de Europese Unie. De kantonrechter neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne.
4.8.
In voornoemd arrest van 10 juni 2022 heeft de Hoge Raad voorts geoordeeld dat de reikwijdte van de vrijstelling van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 als volgt dient te worden bepaald:
- een tussenpersoon gaat de reikwijdte van de vrijstelling te buiten indien hij een bepaalde afnemer het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of een ander specifiek financieel product aanbeveelt;
- het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, dat wil zeggen dat zij voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer, of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer;
- het moet gaan om een aanbeveling die de tussenpersoon doet in het kader van zijn beroep of bedrijf; daarvan kan ook sprake zijn als de tussenpersoon een dergelijke aanbeveling slechts incidenteel of zelfs eenmalig doet;
- geen vergunning behoeft de tussenpersoon voor het verstrekken van algemene informatie over wat effectenleaseovereenkomsten zijn, en evenmin voor het verstrekken van algemeen advies (waarbij in algemene zin wordt aangeraden een, verder op geen enkele wijze nader bepaalde, effectenleaseovereenkomst te sluiten);
- uit de enkele omstandigheid dat een tussenpersoon met de afnemer een aanvraagformulier invult, waarbij in voorkomende gevallen een fondskeuze aangekruist wordt, en dit opstuurt, volgt niet dat de tussenpersoon heeft geadviseerd.
4.9.
Voor de beoordeling of de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst heeft gedaan, kunnen volgens de Hoge Raad de volgende omstandigheden van belang zijn:
- de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;
- de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;
- de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet, naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct, een ander financieel product, zoals een hypothecaire lening, heeft geadviseerd.
4.10.
In aanvulling daarop heeft de Hoge Raad geoordeeld dat, ook indien voornoemde omstandigheden niet worden vastgesteld, de mogelijkheid bestaat dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als hiervoor genoemd, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.11.
Met inachtneming van het vorenstaande overweegt de kantonrechter als volgt. Niet in geschil is dat Thuisadvies is opgetreden als effectenbemiddelaar. Een effectenbemiddelaar die mogelijke cliënten aanbrengt bij een effecteninstelling wordt ook cliëntenremisier genoemd. Cliëntenremisiers zoals Thuisadvies waren uit hoofde van artikel 12 van de Vrijstellingsregeling Wte 1995 vrijgesteld van de vergunningplicht van artikel 7 lid 1 Wte 1995, om cliënten aan te brengen bij een effecteninstelling als Dexia. Op grond van artikel 21 lid 1 Wte 1995 moesten effectenbemiddelaars die van de vergunningplicht waren vrijgesteld, worden ingeschreven in het in dit artikel genoemde register. Voornoemde vrijstelling was slechts beperkt tot werkzaamheden als cliëntenremisier. De effecteninstelling die wist of behoorde te weten dat een cliëntenremisier een aangebrachte belegger vergunningplichtige diensten heeft verleend zonder over de noodzakelijke vergunning te beschikken en deze belegger niettemin als cliënt accepteert, handelt in strijd met artikel 41 NR 1999 en daarmee onrechtmatig jegens die belegger.
4.12.
De kantonrechter zal voor het antwoord op de vraag of sprake is van schending van artikel 41 NR 1999 dienen te beoordelen of Thuisadvies haar vrijstelling te buiten is gegaan en vergunningplichtige diensten heeft verleend, alsmede of Dexia dit wist of behoorde te weten. Vast staat tussen partijen dat Thuisadvies niet over een vergunning ex artikel 7 lid 1 Wte 1995 beschikte.
4.13.
[eiser] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[eiser] is via een kennis in contact gekomen met Thuisadvies. Er is vervolgens een afspraak ingepland om de financiële situatie van [eiser] te bespreken met een financieel adviseur, Nico Munk (hierna: de adviseur). Er heeft een huisbezoek plaatsgevonden, waarbij de voormalig echtgenote van [eiser] aanwezig is geweest. Tijdens dit huisbezoek heeft de adviseur geïnformeerd naar de financiële situatie en de financiële wensen van [eiser] . Zo is er gesproken over het inkomen, het spaargeld, de gezinssituatie en de hypothecaire situatie van [eiser] en de wens van [eiser] om zijn maandelijkse hypotheekkosten te verlagen. De adviseur gaf aan dat dit mogelijk was en adviseerde [eiser] om de huidige hypotheek over te sluiten van een spaarhypotheek naar en aflossingsvrije hypotheek en om een Capital Effect overeenkomst af te sluiten. De adviseur adviseerde om de hypotheek te verhogen bij het oversluiten zodat het vrijgekomen bedrag kon worden aangewend voor een vooruitbetaling in het Capital Effect. Op den duur zou het Capital Effect voldoende opbrengen om de hypothecaire lening af te lossen. Via deze constructie zou [eiser] het gewenste vermogen opbouwen. Ter onderbouwing van zijn advies heeft de adviseur een kostenbegroting van de hypothecaire lening opgemaakt en een prognosevoorbeeld van het Capital Effect overhandigd en toegelicht. De adviseur heeft [eiser] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met geleend geld werd belegd en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan, de hypotheek niet kon worden afgelost en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. [eiser] heeft het advies van de adviseur opgevolgd. De aanvraag voor het Capital Effect product is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke overeenkomst is op een later moment ondertekend. [eiser] heeft een hypothecaire lening bij de ASR bank afgesloten en een vooruitbetaling van NLG 38.517,77 in het Capital Effect gedaan.
4.14.
Dexia betwist dat deze feiten, voor zover al juist, leiden tot de conclusie dat Thuisadvies verstrekkender heeft geadviseerd dan haar op grond van haar vrijstelling was toegestaan.
4.15.
Uit de gestelde gang van zaken blijkt naar het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van een speciaal georganiseerde persoonlijke bijeenkomst met de tussenpersoon om [eiser] te adviseren over het Capital Effect product. Ook blijkt hieruit dat Thuisadvies zich niet heeft beperkt tot het verstrekken van algemene informatie over het effectenleaseproduct. De kantonrechter overweegt dat uit productie D bij de dagvaarding volgt dat [eiser] zijn hypotheek heeft overgesloten bij de ASR Bank, hetgeen overeenkomt met hetgeen de adviseur volgens [eiser] zou hebben voorgesteld. Daarnaast heeft [eiser] een hypotheekbegroting met bijbehorende brief, gedateerd op 1 januari 2000, overgelegd, afkomstig van de adviseur (productie B bij de dagvaarding). Hierin staan niet alleen de gegevens omtrent het oversluiten van de hypotheek op de woning, maar daarin staat ook een bedrag van NLG 38.400 genoteerd voor “Spaarplan”, waarmee volgens [eiser] het Capital Effect product is bedoeld. Ook in de door [eiser] overgelegde Prognose Capital Effect (productie C bij de dagvaarding), waarbij als adviseur Thuisadvies is genoemd, staat een bedrag aan vooruitbetaling van NLG 38.400 genoemd. Vast staat ook dat de adviseur op de overeenkomst staat vermeld, waarin is overeengekomen dat [eiser] een bedrag van NLG 38.517,77 vooruitbetaald. Dit bedrag komt nagenoeg overeen met het bedrag dat de adviseur volgens [eiser] tijdens het huisbezoek zou hebben voorgesteld en het bedrag dat de adviseur in zijn begroting en prognose heeft genoemd. Hieruit kan worden afgeleid dat het kennelijk de adviseur is geweest die [eiser] heeft voorgesteld om de overwaarde van zijn woning te benutten ten behoeve van het Capital Effect product en om daarmee een vooruitbetaling van NLG 38.517,77 te doen. Voorts heeft [eiser] stukken in het geding gebracht, waaruit - goed en wel - volgt dat Thuisadvies zich heeft toegelegd op het geven van financieel advies (producties E en F bij de dagvaarding). Bij een dergelijke constellatie van feiten, voorzien van de nodige stukken, acht de kantonrechter het niet aannemelijk geworden dat er geen huisbezoek zou hebben plaatsgevonden, een stelling die Dexia ingang wenst te doen vinden, en - belangrijker nog - dat er in het geheel geen op de persoon gericht advies is verstrekt door Thuisadvies, gericht op het sluiten van de overeenkomst. Gelet op de onderbouwde stellingen van [eiser] had het op de weg van Dexia gelegen om haar betwistingen nader te substantiëren en omstandigheden aan te voeren waaruit zou kunnen blijken dat er geen gesprek is gevoerd of dat er geen op de persoon toegespitst advies is gegeven en opgevolgd. Dit heeft Dexia nagelaten. Bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting komt de kantonrechter daarom niet toe aan het (tegen)bewijsaanbod van Dexia. De kantonrechter constateert dat Dexia na het vonnis van 14 januari 2025 geen aanvraagformulier aan [eiser] heeft verstrekt. Dexia heeft daar geen toelichting op gegeven. Dexia heeft daarmee kennelijk geen gehoor gegeven aan het vonnis in incident. Wat daar ook van zij, gelet op het voorgaande is dat voor de beoordeling in deze zaak verder niet van belang en kan dit verder onbesproken blijven.
Wetenschap Dexia
4.16.
Dexia heeft voorts betwist dat zij wist of moest weten dat Thuisadvies beleggingsadvies gaf, dat mede inhield een effectenleaseovereenkomst met Dexia te sluiten. De kantonrechter overweegt omtrent de wetenschap van Dexia als volgt.
4.17.
In vergelijkbare zaken bij deze rechtbank, waaronder een vonnis van 24 juni 2020 (Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, ECLI:NL:RBNNE:2020:2219), alsmede in vergelijkbare zaken bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waaronder de arresten van 3 november 2020 (bijvoorbeeld ECLI:NL:GHARL:2020:8984), is wetenschap bij Dexia aangenomen in zaken waarin onder meer Spaar Select heeft geadviseerd. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft zijn oordeel bevestigd in een recent arrest van 5 juli 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:5730). De kantonrechter is van oordeel dat die overwegingen over de wetenschap van Dexia ook hier van toepassing zijn (zie onder meer rechtsoverwegingen 5.28 en 5.29 van het vonnis van 24 juni 2020). Hetgeen Dexia in deze procedure overigens nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat Dexia wist en in ieder geval had behoren te weten dat er vergunningplichtig advies werd gegeven.
4.18.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat Thuisadvies haar vrijstelling te buiten is gegaan door vergunningplichtige diensten te verlenen in de vorm van beleggingsadvies en dat Dexia daarvan wist, althans behoorde te weten. Het had daarom op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de onderhavige effectenleaseovereenkomst te verifiëren of zij die kon en mocht aangaan. Door de overeenkomst met [eiser] te sluiten in plaats van te weigeren, heeft Dexia haar verplichtingen ingevolge artikel 41 NR 1999 geschonden.
Onrechtmatige daad
4.19.
Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, zowel vanwege schending van artikel 41 NR 1999 als vanwege schending van haar zorgplicht (waarschuwingsplicht). De gevorderde verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld acht de kantonrechter daarom toewijsbaar.
Schade
4.20.
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de kantonrechter met zich dat Dexia de door [eiser] gevorderde schade, bestaande uit de inleg in de overeenkomst en de restschuld na afloop van de overeenkomst, volledig dient te vergoeden. Weliswaar zijn aan [eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie onder meer voornoemde arresten Beckers/Dexia en Timmermans/Dexia ). Verder kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
4.21.
Dit betekent dat de gevorderde verklaring voor recht dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is om deze schade aan [eiser] te vergoeden toewijsbaar is.
Verrekening voordelen
4.22.
Volgens Dexia dient bij het vaststellen van de voor vergoeding in aanmerking komende schade rekening te worden gehouden met de voordelen die [eiser] heeft genoten. Partijen zijn het erover eens dat daadwerkelijk genoten voordeel op de door [eiser] geleden schade in mindering mag worden gebracht. Dit betekent dat door [eiser] ontvangen dividend (€ 3.947,30) op de gevorderde schadevergoeding in mindering mag worden gebracht. Ook zijn partijen het erover eens dat [eiser] een fiscaal voordeel van € 1.949,56 heeft genoten. Daarnaast is niet in geschil dat Dexia een vergoeding van € 5.730,19 aan [eiser] heeft betaald conform het Hofmodel en dat in dit bedrag ook een rentecomponent is verwerkt. Dexia heeft geen verweer gevoerd tegen het door [eiser] gestelde bedrag van € 4.286,35, zodat de kantonrechter daarvan uit zal gaan.
4.23.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de gevorderde vergoeding van al hetgeen [eiser] aan Dexia heeft betaald, zal worden toegewezen, verminderd met dividenduitkeringen, fiscaal voordeel en de reeds betaalde vergoeding conform het Hofmodel, te weten een bedrag van € 13.724,91 (€ 17.478,60 aan betaalde inleg +
€ 6.429,52 aan betaalde restschuld - € 3.947,30 aan dividenduitkeringen - € 1.949,56 aan fiscaal voordeel - € 4.286,35 aan vergoeding Hofmodel). Aldus zal een bedrag van
€ 13.724,91 worden toegewezen. De door [eiser] gevorderde wettelijke rente over de geleden schade, telkens vanaf de dag dat [eiser] aan Dexia heeft betaald, acht de kantonrechter ook toewijsbaar (zie het arrest van de Hoge Raad van 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198). De door [eiser] gevorderde voldoening van voornoemde bedragen binnen drie weken na betekening van dit vonnis zal als niet betwist eveneens worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.24.
Daarnaast vordert [eiser] vergoeding van buitengerechtelijke kosten conform rapport Voorwerk II. Dexia heeft daartegen verweer gevoerd. Naar het oordeel van de kantonrechter is onvoldoende komen vast te staan dat de gemachtigde van [eiser] werkzaamheden heeft verricht die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een - niet aanvaard - schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op de gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Hierbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat het opstellen en versturen van enkele gestandaardiseerde stukken, zoals de opt-out verklaring en de stuitingsbrieven, op een lijn moeten worden gesteld met het opstellen en versturen van een aanmaning of een ander eenvoudige brief en niet voor vergoeding in aanmerking komen (vgl. HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590). De kantonrechter is van oordeel dat dit ook geldt voor de aansprakelijkstellingen. Daarnaast is de kantonrechter van oordeel dat werkzaamheden als het voeren van een intakegesprek, het samenstellen, completeren en verwerken van de voor het dossier benodigde informatie en stukken, het beoordelen van de juridische haalbaarheid van de aanspraken van [eiser] en het berekenen van de hoogte van het terug te vorderen bedrag, werkzaamheden zijn ter instructie van de zaak en ter voorbereiding van een procedure. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen daarom als onvoldoende adequaat onderbouwd worden afgewezen.
Proceskosten
4.25.
Dexia zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld, waarbij aansluiting wordt gezocht bij het toe te wijzen bedrag. De kosten aan de zijde van [eiser] worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 706,00
- salaris gemachtigde
€ 1.015,00 (2,5 punten x € 406,00) +
Totaal € 1.856,97‬
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald, met inachtneming van het gevorderde bedrag van € 100,00. De gevorderde rente over de proceskosten en de nakosten is toewijsbaar. Omdat er sprake moet zijn van een redelijke termijn voor betaling, is de ingangsdatum veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis.
in reconventie
4.26.
De in conventie toegewezen vergoeding van schade staat in de weg aan de gevorderde verklaring voor recht dat Dexia niets meer is verschuldigd aan [eiser] . De vordering in reconventie zal daarom worden afgewezen. Dexia zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten in (onvoorwaardelijke) reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden vastgesteld op:
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 punten × € 271,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld, zowel vanwege schending van artikel 41 NR 1999 als vanwege schending van haar zorgplicht (waarschuwingsplicht);
5.2.
verklaart voor recht dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is om deze schade aan [eiser] te vergoeden;
5.3.
veroordeelt Dexia tot betaling van de door [eiser] geleden schade van
€ 13.724,91, te vermeerderen met wettelijke rente, telkens vanaf de dag der door [eiser] gedane betalingen tot aan de dag van volledige betaling, te voldoen binnen drie weken na betekening van dit vonnis;
5.4.
veroordeelt Dexia in de proceskosten aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op € 1.856,97, te voldoen binnen veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis en zonder die voldoening daarna te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening;
5.5.
veroordeelt Dexia in de nakosten, begroot op € 100,00, te voldoen binnen veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis en zonder die voldoening daarna te vermeerderen met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening;
5.6.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de veroordelingen in 5.3, 5.4 en 5.5;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.8.
wijst de vorderingen af;
5.9.
veroordeelt Dexia in de proceskosten aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op € 542,00.
Aldus gewezen door mr. S.B. van Baalen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 april 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
56558/NS