ECLI:NL:GHARL:2022:5730

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
200.275.608/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease en advisering door Spaar Select; vordering afnemer toegewezen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van Dexia Nederland B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 18 december 2018. De zaak betreft een effectenleaseovereenkomst tussen Dexia en de geïntimeerde, waarbij de geïntimeerde vorderingen heeft ingesteld op grond van onrechtmatige daad en tekortkoming in de zorgplicht door Dexia. De kantonrechter had geoordeeld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en de geïntimeerde heeft veroordeeld tot terugbetaling van de door hem betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Dexia ging in hoger beroep en voerde verschillende grieven aan, waaronder verjaring van de vorderingen en de advisering door Spaar Select, de tussenpersoon die de overeenkomst tot stand heeft gebracht.

Het hof heeft de grieven van Dexia grotendeels verworpen. Het hof oordeelde dat de vordering van de geïntimeerde niet was verjaard, omdat deze was gestuit door eerdere correspondentie. Daarnaast oordeelde het hof dat Spaar Select als cliëntenremisier heeft opgetreden en dat Dexia wist of behoorde te weten dat Spaar Select onrechtmatig advies heeft gegeven. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter dat de geïntimeerde geen restschuld aan Dexia verschuldigd was en dat Dexia de door de geïntimeerde betaalde inleg moest terugbetalen, minus eventuele dividenduitkeringen. De beslissing van de kantonrechter om Dexia te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten werd echter vernietigd, omdat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. Het hof veroordeelde Dexia in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.275.608
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen: 6656808)
arrest van 5 juli 2022
in de zaak van
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
bij de kantonrechter: gedaagde in conventie, eiseres in (deels voorwaardelijke) reconventie,
hierna:
Dexia,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer uit Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
bij de kantonrechter: eiser in conventie en verweerder in (deels voorwaardelijke) reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. J.B. Maliepaard uit Rotterdam.

1.De procedure bij de kantonrechter

Voor het verloop van de procedure bij de kantonrechter verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 18 december 2018 dat de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft gewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 14 februari 2019,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties),
- de akte uitlaten producties van Dexia.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3.De vaststaande feiten

3.1.
De kantonrechter heeft in het vonnis van 18 december 2018 de feiten vastgesteld. Tegen die vaststelling zijn geen grieven aangevoerd. Het hof gaat ook van die feiten uit. Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.
Tussen (de rechtsvoorganger van) Dexia en [geïntimeerde] is een effectenleaseovereenkomst tot stand gekomen. Het betreft de volgende overeenkomst:
Nr.
Contract
Datum
Naam
Leasesom
Looptijd
Vooruit-betaling
Termijn-bedrag
1
[nummer1]
01-11-2000
Allround Sparen
€ 21.782,40
240 maanden
n.v.t.
€ 90,76
3.1.
Bij de totstandkoming van de overeenkomst is Spaar Select als tussenpersoon opgetreden. Namens Spaar Select heeft de heer [de vertegenwoordiger van Spaar Select] (hierna: ‘ [de vertegenwoordiger van Spaar Select] ’) tijdens een huisbezoek met [geïntimeerde] gesproken over zijn financiële situatie en wensen. [geïntimeerde] heeft aangegeven eerder te willen stoppen met werken. Op grond hiervan heeft [de vertegenwoordiger van Spaar Select] een Persoonlijk Financieel Plan (hierna: PFP) opgesteld en aan [geïntimeerde] per post toegezonden. In het PFP wordt voorgesteld om het gewenste vermogen op te bouwen door het product Allround Effect bij Dexia af te sluiten met een maandelijkse inleg van NLG 200,-.
3.2.
In het door Dexia overgelegde financiële overzicht is vermeld dat [geïntimeerde] op grond van de overeenkomst in totaal € 5.354,84 aan vooruitbetaling en maandtermijnen aan Dexia heeft betaald en dat [geïntimeerde] geen bedrag aan dividenden heeft ontvangen. De overeenkomst is in mei 2006 met een restschuld van in totaal € 1.423,90 geëindigd. [geïntimeerde] heeft de restschuld aan Dexia voldaan.
3.3.
Bij brief van 10 oktober 2005 heeft Leaseproces B.V. (hierna: Leaseproces) namens [geïntimeerde] aan Dexia onder meer bericht dat [geïntimeerde] de nietigheid van de overeenkomst inroept wegens het ontbreken van een vergunning als bedoeld in artikel 9 van de Wet op het Consumentenkrediet, althans, dat de overeenkomsten worden vernietigd, althans worden ontbonden, op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, onrechtmatige daad, misleidende reclame en/of dwaling en is Dexia verzocht en voor zover nodig gesommeerd onder meer binnen twee weken alle door [geïntimeerde] betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente, terug te betalen.
3.4.
Op 25 januari 2007 heeft het gerechtshof Amsterdam de zogeheten “Duisenberg-regeling” voor aandelenleaseproducten algemeen verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade (hierna: WCAM). [1] [geïntimeerde] heeft door middel van een “opt-out” verklaring in de zin van artikel 7:908 lid 2 BW aangegeven niet aan de voornoemde regeling gebonden te willen zijn.
3.5.
In zijn arresten van 28 maart 2008 en 5 juni 2009 heeft de Hoge Raad een oordeel gegeven over de rechtsregels en de beoordelingsmaatstaven die van toepassing zijn op effectenleasezaken als de onderhavige. [2] Op 1 december 2009 heeft het Gerechtshof Amsterdam in een viertal arresten de uitspraak van de Hoge Raad uitgewerkt in het zogeheten “hofmodel”. [3] In zijn arrest van 29 april 2011 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het hof daarmee een juiste toepassing heeft gegeven aan de eerder bedoelde maatstaven. [4]
3.6.
Bij brieven van 9 oktober 2009 en 23/24 januari 2012 heeft Leaseproces namens meerdere afnemers, waaronder [geïntimeerde] , aan Dexia bericht dat [geïntimeerde] zijn rechten ten aanzien van alle vorderingen op Dexia voorbehoudt.
3.7.
Bij brief van 16 januari 2017 heeft Leaseproces namens [geïntimeerde] Dexia gesommeerd, in het licht van het arrest van de Hoge Raad van 2 september 2016, over te gaan tot terugbetaling van alle door [geïntimeerde] betaalde bedragen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
[geïntimeerde] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en/of toerekenbaar is tekortgeschoten en Dexia te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen hij onder de overeenkomst heeft betaald, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast heeft [geïntimeerde] gevorderd Dexia te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
4.2.
Dexia heeft de vorderingen van [geïntimeerde] bestreden en in voorwaardelijke reconventie, onder de voorwaarde dat het in conventie opgenomen verweer met betrekking tot de klachtplicht en verjaring wordt verworpen, gevorderd [geïntimeerde] te bevelen een kopie van het procesdossier van Leaseproces, althans van het (de) intakeformulier(en) aan Dexia te verstrekken en voorts (onvoorwaardelijk) gevorderd voor recht te verklaren dat de overeenkomstrechtsgeldig tot stand is gekomen, niet is vernietigd en niet bloot staat aan vernietiging, alsook dat [geïntimeerde] niet heeft blootgestaan aan het risico van een onaanvaardbaar zware financiële last en dat Dexia aan [geïntimeerde] niets meer verschuldigd is, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. Ook vordert Dexia dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om een bedrag van € 718,18, vermeerderd met wettelijke rente, aan Dexia te betalen.
4.3.
De kantonrechter heeft in conventie voor recht verklaard dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde] , zowel vanwege schending van artikel 41 Nadere Regeling 1999 (hierna: NR 1999) als vanwege schending van haar zorgplicht. Daarnaast heeft de kantonrechter Dexia veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen de door hem betaalde inleg minus dividenduitkeringen en het fiscale voordeel ad € 81,52, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft voor recht verklaard dat [geïntimeerde] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is. Dexia is tevens veroordeeld tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ad € 968,00. In reconventie heeft de kantonrechter alle vorderingen van Dexia afgewezen. Dexia is veroordeeld in de proceskosten en de nakosten in conventie en in reconventie. Het vonnis is in conventie uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De motivering

5.1.
Dexia is in hoger beroep gegaan tegen het vonnis van de kantonrechter en heeft daartegen acht grieven (bezwaren) aangevoerd. In hoger beroep gaat het om de volgende punten:
- Verjaring van de vorderingen van [geïntimeerde] ? (grief I)
- Advisering door Spaar Select als cliëntenremisier? (grieven II tot en met IV)
- Werkzaamheden van Spaar Select als orderremisier? (grief V)
- Restschuld verschuldigd? (grief VI)
- De buitengerechtelijke incassokosten (grief VII)
- De proceskostenveroordeling (grief VIII)
5.2.
De grieven kunnen (grotendeels) niet slagen naar het oordeel van het hof. Het hof zal uitleggen waarom het tot dit oordeel is gekomen.
Verjaring
5.3.
Het beroep van Dexia op verjaring van de vorderingen van [geïntimeerde] gaat in deze zaak niet op. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter op dit punt. De vordering van [geïntimeerde] is gebaseerd op een onrechtmatige daad van Dexia. Een dergelijke vordering verjaart na verloop van vijf jaar vanaf het moment waarop [geïntimeerde] daadwerkelijk bekend was geworden met de schade en de aansprakelijke persoon of personen (artikel 3:310 lid 1 BW). De verjaring kan worden gestuit door een schriftelijke aanmaning of een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht behoudt (artikel 3:317 lid 1 BW).
5.4.
[geïntimeerde] heeft Dexia een brief gestuurd op 10 oktober 2005, waarin (onder meer) een beroep wordt gedaan op onrechtmatige daad en waarin ondubbelzinnig het recht wordt voorbehouden om alsnog via een gerechtelijke procedure schadevergoeding te vorderen. Daarna heeft Leaseproces namens [geïntimeerde] zijn vorderingen gestuit bij brieven van
9 oktober 2009, 23/24 januari 2012 en 16 januari 2017. De inleidende dagvaarding is op 8 februari 2018 uitgebracht.
5.5.
Niet gesteld of gebleken is dat [geïntimeerde] vijf jaar eerder dan de brief van
10 oktober 2005, dus op 10 oktober 2000, bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Integendeel, Dexia stelt dat [geïntimeerde] uiterlijk bij de beëindiging van de overeenkomst op de hoogte was van de schade, derhalve in 2006. Op grond van de brief van 10 oktober 2005 moet het voor Dexia duidelijk zijn geweest dat [geïntimeerde] Dexia aansprakelijk hield voor haar handelwijze met betrekking tot de totstandkoming van de overeenkomst, daaronder begrepen een schending van de op Dexia jegens [geïntimeerde] rustende zorgplichten in de precontractuele fase. In het licht van deze brief, mede beschouwd tegen de achtergrond van de Duisenberg-regeling en de daaropvolgende WCAM-procedure, moet het voor Dexia ook duidelijk zijn geweest dat met de daaropvolgende stuitingsbrieven van 9 oktober 2009 en 23/24 januari 2012 werd beoogd de verjaring van deze rechtsvordering te stuiten. De stelling van Dexia dat deze brieven onvoldoende specifiek waren wordt door het hof verworpen, zoals het hof reeds in eerdere zaken heeft geoordeeld. [5] Anders dan Dexia lijkt te betogen, kan aan een mededeling als bedoeld in artikel 3:317 lid 1 BW niet de eis worden gesteld dat daarin een precieze feitelijke en juridische inkleding wordt gegeven waarop het vorderingsrecht zijn grondslag vindt. Van verjaring van de op onrechtmatige daad gegronde vordering van [geïntimeerde] op Dexia is dan ook geen sprake. De stelling van Dexia dat in ieder geval het beroep op schending van artikel 41 NR 1999 is verjaard, gaat evenmin op, omdat dit beroep op deze schending kan worden behandeld in het kader van de bij een beroep van Dexia op eigen schuld aan de zijde van [geïntimeerde] in acht te nemen billijkheidsafweging. [6]
beroep op billijkheidscorrectie - advisering
5.6.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat er reden is voor afwijking van het hofmodel in de situatie dat een cliëntenremisier zonder vergunning een (beleggings)advies aan de afnemer heeft verstrekt en Dexia hiervan wist dan wel behoorde te weten. [7] Deze afwijking vindt haar grondslag in een beroep op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101, lid 1, slotzin, BW wegens schending van artikel 41 NR 1999. Volgens Dexia heeft de kantonrechter ten onrechte het beroep van [geïntimeerde] op de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 BW aanvaard.
5.7.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van verboden advisering is dat de tussenpersoon een cliëntenremisier was die niet beschikte over een vergunning om (beleggings)adviezen te mogen geven. Blijkens de overgelegde cliëntenremisierovereenkomst tussen Dexia en Spaar Select trad Spaar Select in die rechtsverhouding op als cliëntenremisier voor Dexia en stond zij als zodanig geregistreerd in het STE-register. Tussen partijen staat vast dat Spaar Select niet over de benodigde vergunning beschikte om als adviseur op te treden. Als maatstaf geldt voorts dat sprake moet zijn van een op de specifieke situatie van de particuliere belegger toegesneden advies. Dit moet worden beoordeeld in het licht van alle omstandigheden van het geval. Uit de arresten van dit hof van 3 november 2020 [8] blijkt op welke wijze het hof invulling heeft gegeven aan dit toetsingskader.
5.8.
[geïntimeerde] heeft met betrekking tot de advisering aan hem door Spaar Select onder meer het volgende aangevoerd. In oktober 2000 is [geïntimeerde] telefonisch benaderd door een medewerker van Spaar Select, waarna een afspraak is gemaakt met Spaar Select (de heer [de vertegenwoordiger van Spaar Select] ) om met hem zijn financiële positie door te nemen. [de vertegenwoordiger van Spaar Select] heeft tijdens zijn bezoek geïnformeerd naar de financiële wensen van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft aangegeven eerder te willen stoppen met werken. [de vertegenwoordiger van Spaar Select] heeft met [geïntimeerde] de financiële situatie van [geïntimeerde] doorgenomen, waaronder financiële gegevens zoals zijn inkomen, zijn pensioen en zijn privévermogen. [de vertegenwoordiger van Spaar Select] heeft vervolgens op 27 oktober 2000 een PFP opgesteld dat per post naar [geïntimeerde] is verzonden. In het PFP is uiteengezet dat de financiële wens van [geïntimeerde] kon worden gerealiseerd door middel van het afsluiten van het effectenleaseproduct “Allround Effect” bij (de rechtsvoorganger van) Dexia. Aan de hand van een rekenvoorbeeld wordt toegelicht dat een maandelijkse inleg van NLG 200,- door [geïntimeerde] gedurende een termijn van elf jaren tegen een gemiddeld rendementspercentage van 12,5% voldoende zou zijn om op 60-jarige leeftijd te kunnen stoppen met werken.
5.9.
Dexia betwist dat deze feiten leiden tot de conclusie dat Spaar Select verstrekkender heeft geadviseerd dan haar op grond van haar vrijstelling was toegestaan. Het hof overweegt als volgt.
5.10.
[geïntimeerde] heeft onderbouwd met stukken dat [de vertegenwoordiger van Spaar Select] zijn financiële situatie met [geïntimeerde] heeft besproken. [geïntimeerde] heeft [de vertegenwoordiger van Spaar Select] daarbij inzage gegeven in zijn jaarinkomsten en zijn pensioenvoorziening. Daarop heeft [de vertegenwoordiger van Spaar Select] [geïntimeerde] geadviseerd de effectenlease-overeenkomst “Allround Effect” bij (de rechtsvoorganger van) Dexia af te sluiten. [de vertegenwoordiger van Spaar Select] heeft [geïntimeerde] geadviseerd om maandelijks een bedrag van NLG 200,- aan inleg te betalen voor een periode van elf jaren.
5.11.
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] voldoende onderbouwd dat de medewerker van Spaar Select met hem heeft gesproken over zijn persoonlijke financiële situatie en in dat verband heeft geadviseerd een product bij Dexia aan te schaffen. De medewerker van Spaar Select heeft in het gesprek met [geïntimeerde] niet volstaan met het aanprijzen van een bepaald product, maar heeft een op de persoonlijke situatie van [geïntimeerde] toegesneden advies uitgebracht, waardoor [geïntimeerde] ertoe is bewogen om het product Allround Effect aan te schaffen. Dat het geïnvesteerde bedrag overeenkomt met het in het PFP voorgestelde bedrag wordt door Dexia niet betwist. In het PFP wordt geïllustreerd dat [geïntimeerde] met een maandelijkse inleg van NLG 200,- gedurende een termijn van elf jaren met een gemiddeld rendementspercentage van 12,5% genoeg rendement zou opbouwen om op 60-jarige leeftijd te kunnen stoppen met werken met een inkomen van 70% van zijn salaris. Daaruit blijkt dat [de vertegenwoordiger van Spaar Select] een specifiek op de situatie van [geïntimeerde] toegesneden advies heeft uitgebracht. Dat medewerkers van Dexia en andere tussenpersonen hebben verklaard dat zij geen beleggingsadvies gaven, doet niet af aan het feit dat dit in de onderhavige situatie wel is gebeurd. Anders dan Dexia stelt, is er geen (schriftelijke) adviesopdracht vereist om te concluderen dat Spaar Select verstrekkender heeft geadviseerd dan haar op grond van haar vrijstelling was toegestaan.
5.12.
Dexia heeft slechts in algemene bewoordingen betwist dat [de vertegenwoordiger van Spaar Select] [geïntimeerde] heeft geadviseerd, nu het PFP summier van omvang is en minder gedetailleerde inhoud bevat in vergelijking met documenten in andere Dexia-zaken. Het enkele gegeven dat een PFP summier van omvang is, is echter onvoldoende voor de conclusie dat geen sprake kan zijn van een op de specifieke situatie van [geïntimeerde] toegesneden advies. Dit betreft immers een inhoudelijk criterium, waarbij de omvang van (i.c.) het PFP op zichzelf niet ter zake doet. Zoals in r.o. 5.11 overwogen, is het hof van oordeel dat Spaar Select, met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, [geïntimeerde] verstrekkender heeft geadviseerd dan haar op grond van haar vrijstelling was toegestaan. Gelet op de gemotiveerde stellingen van [geïntimeerde] had het op de weg van Dexia gelegen om haar betwistingen nader te substantiëren en aanvullende omstandigheden aan te voeren waaruit zou kunnen blijken dat [de vertegenwoordiger van Spaar Select] geen advies heeft gegeven dat op de specifieke situatie van [geïntimeerde] was toegesneden. Dit heeft Dexia nagelaten. Bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting komt het hof daarom niet toe aan het (tegen)bewijsaanbod van Dexia.
Wetenschap advisering bij Dexia
5.13.
Voor een geslaagd beroep op de billijkheidscorrectie is naast het vereiste van advisering door de tussenpersoon ook vereist dat Dexia wist of behoorde te weten dat de tussenpersoon in kwestie – Spaar Select – [geïntimeerde] zodanig heeft geadviseerd dat zij buiten de grens van haar vrijstelling is getreden. Dit hof heeft in zijn arresten van 3 november 2020 wetenschap bij Dexia aangenomen in zaken waarin onder meer Spaar Select heeft geadviseerd. In die arresten is uiteengezet waarop dit oordeel gebaseerd is. Het hof is van oordeel dat in de onderhavige zaak de vereiste wetenschap ook aanwezig was bij Dexia. Voor zover door Dexia in deze zaak meer of andere producties zijn overgelegd dan in de bedoelde zaken van 3 november 2020, acht het hof deze onvoldoende overtuigend om tot een ander oordeel te komen. Het hof verwijst voor de redenering naar de hiervoor genoemde arresten die bij Dexia en – via Leaseproces – bij de afnemers bekend zijn. [9]
Restschuld
5.14.
Het voorgaande maakt dat de grief tegen de verklaring voor recht dat [geïntimeerde] geen restschuld is verschuldigd aan Dexia, hetzelfde lot deelt als de grieven tegen de advisering door Spaar Select en daarmee faalt.
Orderremisier
5.15.
Omdat het hof oordeelt dat Spaar Select verstrekkender heeft geadviseerd dan haar op grond van haar vrijstelling was toegestaan en Dexia dit wist of behoorde te weten, komt het hof niet toe aan de vraag of Spaar Select als orderremisier is opgetreden. Grief V behoeft daarom geen bespreking meer.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.16.
Tot slot grieft Dexia tegen de beslissing van de kantonrechter dat [geïntimeerde] een vordering heeft op Dexia in verband met door Leaseproces verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. In de rechtspraak is beslist dat de door Leaseproces voor opdrachtgevers zoals [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden – advisering over de kansen en mogelijkheden van een schikking of procedure in verband met de Duisenberg-regeling, de arresten van het gerechtshof Amsterdam en van de Hoge Raad uit 2009, de relevante rechtspraak nadien, het opstellen en versturen van de “opt-out” verklaring, een sommatiebrief en brieven ter stuiting van de verjaring – niet als buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. [10] Dit betekent dat grief VII van Dexia slaagt.
Omvang schade
5.17.
Uit het voorgaande volgt dat de schade van [geïntimeerde] , bestaande uit de door hem betaalde inleg minus eventuele dividenduitkeringen en het fiscale voordeel, volledig door Dexia moet worden vergoed. Tussen partijen is geen geschil over de omvang van de schade en Dexia heeft geen grief gericht tegen de wijze waarop de kantonrechter de schade van [geïntimeerde] , met inbegrip van de door hem genoten voordelen, in het vonnis heeft toegekend.

6.De slotsom

6.1.
De grieven I tot en met IV en VI falen. Grief V behoeft geen bespreking. Grief VII over de buitengerechtelijke incassokosten slaagt. Het bestreden vonnis zal uitsluitend op dat punt worden vernietigd.
6.2.
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof Dexia in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 332,-
- salaris advocaat € 1.114,- (1 punt x tarief II € 1.114,-)
Totaal
€ 1.446,-

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 18 december 2018, behalve voor zover Dexia in de buitengerechtelijke kosten van [geïntimeerde] is veroordeeld, vernietigt dit vonnis op dat punt en doet in zoverre opnieuw recht:
wijst de vordering van [geïntimeerde] tot veroordeling van Dexia in de buitengerechtelijke kosten van [geïntimeerde] alsnog af;
veroordeelt Dexia in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 332,- voor griffierecht en op € 1.114,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief,te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt Dexia in het nasalaris, begroot op € 163,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 85,- in geval Dexia niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.A. Wind, J.H. Kuiper en M. Aksu en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
5 juli 2022.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam 25 januari 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ7033.
2.Hoge Raad 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2837 en Hoge Raad 5 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2815.
3.Gerechtshof Amsterdam 1 december 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK:4978, BK4981, BK4982 en BK4983.
4.Hoge Raad 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP4003.
5.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 december 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:10565 en 27 oktober 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8709.
6.HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935, rov 3.6.5.
7.HR 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 en ECLI:NL:HR:2016:2015 en HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935.
8.Zie o.m. Hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8984.
9.Zie o.m. Hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8984.
10.HR 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.