ECLI:NL:RBNNE:2025:1740

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
LEE 24/4181
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag eenmalige tegemoetkoming ouderen van Surinaamse herkomst

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een eenmalig bedrag van € 5.000,- op grond van het Tijdelijk besluit eenmalig bedrag ouderen van Surinaamse herkomst beoordeeld. Eiser, die op jonge leeftijd vanuit Suriname naar Nederland kwam, had zijn aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen omdat hij niet voldeed aan de leeftijdsvoorwaarde van 18 jaar op het moment van vestiging in Nederland. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing in overeenstemming is met het Besluit, waarbij de leeftijdsvoorwaarde als gerechtvaardigd wordt beschouwd. Eiser voerde aan dat hij een toezegging had gekregen van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) en dat de leeftijdsgrens onrechtvaardig was. De rechtbank concludeert echter dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de leeftijdsvoorwaarde in zijn geval buiten toepassing moet blijven. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/4181

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Minister),
namens deze de voorzitter van de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), verweerder
(gemachtigden: mr. E.M. Mulder en mr. P. van der Voorn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een eenmalig bedrag van € 5.000,- (eenmalig bedrag) op grond van het Tijdelijk besluit eenmalig bedrag ouderen van Surinaamse herkomst (Besluit).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 26 juli 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 september 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en namens verweerder de gemachtigden, werkzaam bij de Svb, deelgenomen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser is op [geboortedatum] geboren in Suriname, Paramaribo, en is op 26 augustus 1965 – hij was toen bijna 17 jaar – vanuit Suriname naar Nederland gekomen voor studie en verdere ontwikkeling. Eiser heeft sindsdien in Nederland gewoond.
2.1.
Met een besluit van 5 november 2013 heeft de Svb aan eiser met ingang van
9 november 2013 een ouderdomspensioen op grond van de AOW toegekend van 98% van het maximale AOW-bedrag. De korting van 2% op het AOW-pensioen is toegepast omdat eiser in de periode van 9 november 1963 tot en met 25 augustus 1965 nog niet verzekerde was voor de AOW en daardoor over die periode geen AOW-pensioen had opgebouwd.
2.2.
Eiser heeft in juni en juli 2024 telefonisch contact gehad met een medewerker van de Svb. Vervolgens heeft de Svb eiser een formulier toegezonden om het eenmalige bedrag aan Nederlandse ouderen van Surinaamse afkomst aan te vragen.
2.3.
Eiser heeft op 7 juli 2024 het eenmalige bedrag aangevraagd. Verweerder heeft de aanvraag met het besluit van 26 juli 2024, gehandhaafd met het bestreden besluit, afgewezen.
Het bestreden besluit
2.4.
Aan de afwijzing heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat hij 18 jaar of ouder was op het moment dat hij in Nederland ging wonen.
Het standpunt van eiser
3. Eiser is het met het bestreden besluit niet eens. Eiser voert (kort samengevat) daartegen aan dat aan hem een telefonische toezegging is gedaan dat hij het gebaar van
€ 5.000,- zou krijgen en dat hij de leeftijdsgrens van 18 jaar onrechtvaardig vindt. Wat eiser daarover verder in de gronden van beroep aanvoert, zal hierna worden besproken.
Het standpunt van verweerder
3.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij geen mogelijkheid heeft om af te wijken van de voorwaarden die in het Besluit zijn genoemd. Aan eiser is geen concrete toezegging gedaan dat hij het bedrag zou krijgen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiser voor het eenmalige bedrag van € 5.000,- terecht heeft afgewezen.
4.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat eiser het eenmalige bedrag niet krijgt. De rechtbank oordeelt onder 7 tot en met 7.2 dat eisers beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Onder 8 tot en met 10.1 oordeelt de rechtbank dat het beroep van eiser op het evenredigheidsbeginsel niet slaagt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Juridisch kader
5. Het Besluit (Staatsblad 2023, 386) is een tijdelijke algemene maatregel van bestuur, vastgesteld op 6 oktober 2023 op grond van de artikelen 3 en 9 van de Kaderwet SZW-subsidies en artikel 54, elfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
5.1.
Artikel 3 van het Besluit bepaalt dat een persoon recht heeft op een eenmalig bedrag, indien deze:
uiterlijk op 25 november 1975 in Nederland is gaan wonen, met het oog op de inwerkingtreding van de Toescheidingsovereenkomst;
voorafgaand aan het tijdstip waarop deze persoon in Nederland ging wonen in Suriname woonde;
ten minste de leeftijd van 18 jaar had bereikt op het tijdstip, waarop deze persoon in Nederland ging wonen; en
op 1 juli 2024 ten minste 20 jaar in Nederland heeft gewoond.
5.2.
De in artikel 3 genoemde Toescheidingsovereenkomst betreft de op 25 november 1975 te Paramaribo ondertekende “Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname”.
Afwijzing van de aanvraag is in overeenstemming met het Besluit
6. Vaststaat dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde genoemd in artikel 3, aanhef en onder c, van het Besluit, omdat hij de leeftijd van 18 jaar niet had bereikt toen hij in Nederland ging wonen. De afwijzing van zijn aanvraag is dus in overeenstemming met het Besluit.
Vertrouwensbeginsel
7. Eiser voert aan dat hij telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van de Svb en dat deze medewerker hem heeft verzekerd dat hij in aanmerking zou komen voor een eenmalig bedrag van € 5.000,-. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij na het telefoongesprek met de medewerker van de Svb gerustgesteld was.
7.1.
Eiser doet hiermee een beroep op het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is volgens vaste rechtspraak van de Raad [1] vereist dat een betrokkene – in dit geval eiser – aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan (de Svb) in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [2]
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat een medewerker van de Svb een toezegging of andere uitlating heeft verricht waaruit hij kon afleiden dat hij in aanmerking zou komen voor het eenmalig bedrag van € 5.000,-. Uit de inhoud van de telefoonnotities [3] die de Svb heeft overgelegd volgt niet dat een medewerker van de Svb een dergelijke toezegging of andere uitlating heeft gedaan. Verweerder heeft hierover op de zitting aangegeven dat de medewerkers desgevraagd hebben verklaard dat zij geen toezegging aan eiser hebben gedaan. Weliswaar staat in de telefoonnotitie van 24 juni 2024 dat “het erop lijkt” dat eiser aan de eisen voor het gebaar voldoet, maar uit de formulering blijkt juist dat een voorbehoud wordt gemaakt. Daarbij komt dat in die telefoonnotitie ook staat dat eiser na 1 juli 2024 contact met de Svb opneemt. Dat heeft eiser op 2 juli 2024 gedaan. Voor zover enige gerechtvaardigde verwachting bij eiser is ontstaan door het gesprek op 24 juni 2024, stelt de rechtbank vast dat de Svb daarna een formulier aan eiser heeft gezonden om een eenmalig bedrag aan te vragen. In dat formulier is het volgende vermeld: ‶In ons telefoongesprek van 2 juli 2024 sprak u ons over het eenmalige bedrag aan Nederlandse ouderen van Surinaamse afkomst. U voldoet volgens onze informatie niet aan de voorwaarden.″ Nu eiser zelf verder geen concrete bewijsstukken heeft kunnen overleggen, waaruit kan volgen dat hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs wel uit uitlatingen namens verweerder kon en mocht afleiden dat hij een eenmalig bedrag zou ontvangen, slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel daarom niet.
Evenredigheidsbeginsel
8. Eiser voert aan dat de uitkomst van de besluitvorming in zijn geval onrechtvaardig is. Eiser is het niet eens met de voorwaarde in het Besluit dat hij 18 jaar of ouder moet zijn geweest op het moment dat hij in Nederland is komen wonen. Hij heeft op jonge leeftijd bewust en zelfstandig de keuze gemaakt om naar Nederland te komen voor studie en verdere ontwikkeling. Hij voelt zich gestraft voor het op die jonge leeftijd maken van zijn bewuste keuze. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat het ook mogelijk is om op 16-jarige leeftijd een bewuste keuze te maken. Eiser vindt de leeftijdsgrens van 18 jaar niet redelijk en hij voelt zich onredelijk behandeld. Hij wijst er daarbij op dat zijn situatie niet vergelijkbaar is met die van anderen.
8.1.
De rechtbank begrijpt het betoog van eiser primair zo dat de regelgever volgens eiser de leeftijdsvoorwaarde niet had mogen stellen. Dit betoog strekt tot (exceptieve) toetsing van die toepassingsvoorwaarde als zodanig aan het evenredigheidsbeginsel. Dit betoog wordt besproken in 9 tot en met 9.3. Subsidiair begrijpt de rechtbank het betoog van eiser zo dat volgens eiser die bepaling in zijn specifieke geval wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel buiten toepassing moet worden gelaten. Dit betoog strekt tot (rechtstreekse) toetsing van het bestreden besluit aan het evenredigheidsbeginsel. Dit betoog wordt besproken in 10 en 10.1.
Is de in artikel 3, aanhef en onder c, van het Besluit gestelde leeftijdsvoorwaarde als zodanig onevenredig? [4]
9. Het Besluit is een algemeen verbindend voorschrift. De afbakening van de groep rechthebbenden op het eenmalig bedrag in dit voorschrift is gebaseerd op politiek-bestuurlijke afwegingen, waarbij de groep van rechthebbenden is afgebakend aan de hand van een aantal objectieve en meetbare voorwaarden, waaronder die van de minimale leeftijd ten tijde van de keuze om in Nederland te gaan wonen. Aan de regelgever komt veel beslissingsruimte toe bij de afbakening van de groep rechthebbenden op het eenmalig bedrag. Daarom dient de door de rechtbank uit te voeren toets aan het evenredigheidsbeginsel van de in het Besluit gestelde leeftijdsvoorwaarde terughoudend te zijn. Bij het verrichten van die toets acht de rechtbank het volgende van belang.
9.1.
In de Nota van Toelichting [5] staat dat het doel van het Besluit is om te voorzien in een gebaar van erkenning voor ouderen van Surinaamse herkomst, die voorafgaand aan de onafhankelijkheid van Suriname op 25 november 1975 bewust gekozen hebben om vanuit Suriname naar Nederland te verhuizen, in verband met het onafhankelijk worden van Suriname. Het gaat hierbij om de verwachtingen die zijn ontstaan over het onafhankelijkheidsproces van Suriname, en de komst van deze groep naar Nederland met het oog op de Toescheidingsovereenkomst. Betrokkenen hebben welbewust de keuze gemaakt om naar Nederland te komen, omdat zij zich Nederlander voelden en Nederlander wilden blijven. Bij hen is daarbij de verwachting ontstaan ook recht op volledige AOW te krijgen, terwijl soms over een lange periode geen recht op grond van de AOW is opgebouwd. Het onrecht dat deze groep hierdoor ervaart, wordt versterkt door de verwachtingen waarmee zij naar Nederland zijn gekomen. Zij maakten namelijk op basis van die verwachtingen een levensbepalende keuze. Daarnaast bestaat er een politiek-bestuurlijke wens om de pijn van deze groep vanwege deze samenloop van omstandigheden te erkennen. Het gebaar wil recht doen aan de gevoelens die als gevolg van deze samenloop van omstandigheden leven bij deze groep en ziet nadrukkelijk niet op een vorm van vereffening van het AOW-gat van Surinaamse ouderen.
9.2.
Over de leeftijdseis van 18 jaar staat in de Nota van Toelichting bij het Besluit [6] het volgende: ‶Om in aanmerking te komen voor het eenmalige bedrag moet de persoon 18 jaar of ouder zijn geweest op het moment van de verhuizing naar Nederland. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat de verhuizing naar Nederland een welbewuste keuze moet zijn geweest. Bij deze leeftijd kan ervan uitgegaan worden dat iemand een bewuste keuze heeft gemaakt om naar Nederland te verhuizen of in Suriname te blijven. Naar hedendaags begrip is iemand vanaf de leeftijd van 18 jaar immers meerderjarig. Deze leeftijd sluit aan bij de Toescheidingsovereenkomst, waarin expliciet is geregeld dat iemand op 18-jarige leeftijd meerderjarig is en zelfstandig de keuze voor Nederland of Suriname kon maken”.
9.3.
De rechtbank stelt vast dat de regelgever aldus bewust de leeftijdsgrens van 18 jaar heeft bepaald in verband met de meerderjarigheid, waarbij de regelgever mede belang heeft gehecht aan het feit dat ook al in 1975 in de Toescheidingsovereenkomst deze leeftijd betekenis had voor het verbinden van gevolgen aan het maken van een keuze tussen Nederland en Suriname. In het licht van deze motivering is de rechtbank van oordeel dat de gestelde leeftijdsvoorwaarde de terughoudende toets aan het evenredigheidsbeginsel kan doorstaan. Deze leeftijdsvoorwaarde in het Besluit is als zodanig geschikt en noodzakelijk te achten voor het bereiken van het doel van het Besluit. De leeftijdsvoorwaarde is voor degenen die minderjarig waren toen zij (uiterlijk 25 november 1975) in Nederland gingen wonen ook niet onevenwichtig, nu zij tot aan hun pensioengerechtigde leeftijd nog een ruime periode hadden voor opbouw van een AOW-pensioen, zodat de korting van hun AOW-pensioen afwezig of zeer beperkt is.
Had de leeftijdsvoorwaarde in het geval van eiser buiten toepassing moeten blijven? [7]
10. De vraag is vervolgens of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de voor eiser nadelige gevolgen van de toepassing van deze leeftijdsvoorwaarde zozeer onevenwichtig zijn, dat toepassing van die leeftijdsvoorwaarde in het geval van eiser achterwege moet blijven.
10.1.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd – en op de zitting heeft toegelicht – geen bijzondere omstandigheden als in 10 bedoeld. Bij het maken van een politiek-bestuurlijke keuze vallen altijd bepaalde groepen buiten de boot. Eiser heeft zeker gelijk dat het mogelijk is om op 16-jarige leeftijd een bewuste keuze te maken en het is ook begrijpelijk dat eiser door de afwijzing van zijn aanvraag erkenning mist voor het feit dat hij ten tijde van de onafhankelijkheid van Suriname wel als meerderjarige de keuze voor Nederland heeft gemaakt. Dit betekent evenwel niet dat de leeftijdsvoorwaarde die het Besluit stelt in zijn geval buiten toepassing moet worden gelaten. Hierbij speelt een rol de vraag waarover eiser bij zijn komst naar Nederland een bewuste keuze heeft gemaakt. Uit artikel 3 blijkt dat de bewuste keuze om in Nederland te gaan wonen en definitief te kiezen voor het Nederlanderschap verband moest houden met de inwerkingtreding van de Toescheidingsovereenkomst. Toen eiser in 1965 in Nederland kwam was die inwerkingtreding nog niet de orde. Eiser kwam naar Nederland voor opleiding en verdere ontwikkeling. Voor het oordeel dat geen sprake is van onevenwichtigheid in het geval van eiser acht de rechtbank ook van belang dat het eenmalige bedrag een tegemoetkoming beoogt te zijn voor de korting van het AOW-pensioen. Die korting houdt verband met het feit dat een persoon geen AOW-pensioen opbouwde in Suriname. Die korting is in het geval van eiser beperkt. Eiser had al tien jaar voor de onafhankelijkheid van Suriname AOW-pensioen in Nederland opgebouwd en de korting van de AOW-uitkering is in het geval van eiser beperkt gebleven tot 2%.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de aanvraag van eiser om het eenmalige bedrag terecht heeft afgewezen. Het bestreden besluit blijft dus in stand. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten, omdat niet is gebleken dat hij dergelijke kosten heeft gemaakt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. de Jonge, voorzitter, en mr. J.L. Boxum en
mr. A.S. Broere, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2025.
griffier
voorzitter
De voorzitter is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is in het digitale dossier geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Centrale Raad van Beroep.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 4 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1321.
3.Het gaat om de telefoonnotities van 21 juni 2023 en 24 juni 2024.
4.Toetsing als genoemd in de uitspraak van het CBB van 26 maart 2024, ECI:NL:CBB:2024:190, onder 6.5 en 6.6.
5.Pagina 7 en 8 van de Nota van Toelichting. Zie ook artikel 2 van het Besluit.
6.Pagina 8 en 9 van de Nota van Toelichting.
7.Toetsing als genoemd in de uitspraak van het CBB van 26 maart 2024, ECI:NL:CBB:2024:190, onder 8.2, zoals verduidelijkt in de uitspraak van 24 december 2024, ECLI:NL:CBB:2024:927, onder 8.1.