Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 december 2024 in de zaak tussen
RWE Generation NL B.V., te Geertruidenberg (RWE)
de minister van Economische Zaken
Procesverloop
Overwegingen
moetcorrigeren op de in artikel 28, tweede lid, van de Regeling beschreven wijze als de meetrapporten te laat zijn ingediend. In de uitspraak van 26 maart 2024 heeft het College uiteengezet dat ook een gebonden besluit dat berust op een algemeen verbindend voorschrift (dat geen wet in formele zin is), aan het evenredigheidsbeginsel kan worden getoetst en dat bij strijd met het evenredigheidsbeginsel het algemeen verbindende voorschrift buiten toepassing moet worden gelaten. Het door de regelgever gewilde rechtsgevolg mag dan in het voorliggende geval, “contra legem”, toch niet tot stand worden gebracht. In die uitspraak heeft het College ook uiteengezet op welke wijze de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel dan plaatsvindt. De essentie daarvan is dat bij een gebonden bevoegdheid de belangenafweging al op het niveau van het algemeen verbindende voorschrift is gemaakt, dat het bevoegde bestuursorgaan uiteindelijk (“onder de streep”) nog wel moet beoordelen of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat in het voorliggende geval toepassing van het algemeen verbindende voorschrift tot een onevenredige uitkomst zou leiden en dat het daarbij dan alleen nog gaat om de evenwichtigheid van het bestreden gebonden besluit. De aan de conclusie van mr. R.J.G.M. Widdershoven en mr. P.J. Wattel van 7 juli 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1468) ontleende laatste volzin van de derde alinea van 8.2 van de uitspraak (“Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor een of meer belanghebbenden onredelijk bezwarend is.”) moet in dat licht worden begrepen en heeft geen zelfstandige betekenis. Aldus moet worden beoordeeld of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van uitoefening van de gebonden bevoegdheid zozeer onevenwichtig zijn, dat toepassing van het algemeen verbindende voorschrift waarop die bevoegdheid berust in het voorliggende geval achterwege moet blijven.