ECLI:NL:RBNNE:2025:1644

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
AWB_LEE 24/2209
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en verzoek om immateriële schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, op 1 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Assen behandeld. Eiser had op 26 juni 2021 een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen, die hij betwistte. De heffingsambtenaar had in de uitspraak op bezwaar van 22 maart 2024 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser stelde dat het bedrag van de naheffingsaanslag onjuist was, en dat het deel 'naheffing parkeerbelasting' € 1,60 had moeten bedragen in plaats van € 2,40. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag tegen een onjuist bedrag had opgelegd, en dat het tarief voor de Paul Krugerstraat € 0,20 per 7,5 minuten was, wat resulteerde in een naheffing van € 1,60 voor 60 minuten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verlaagde de naheffingsaanslag naar € 66,90. Eiser had ook verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar dit verzoek werd afgewezen omdat het financieel belang van de zaak als zeer gering werd beschouwd. De rechtbank stelde de proceskosten vast en bepaalde dat de heffingsambtenaar het griffierecht moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Assen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/2209

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 1 mei 2025 in de zaak tussen

[X], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Assen

(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 22 maart 2024.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft eiser op 26 juni 2021 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met aanslagnummer 26062021.1417.098367.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting in de uitspraak op bezwaar van 22 maart 2024 ongegrond verklaard.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar deelgenomen.

Feiten

2.1.
Op 26 juni 2021 heeft de heffingsambtenaar aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 67,70 (€ 2,40 naheffing parkeerbelasting en € 65,30 kosten), omdat zijn auto met kenteken [nummer] op die datum om 14.17 uur in de Paul Krugerstraat in Assen geparkeerd stond zonder dat daarvoor parkeerbelasting was betaald.
2.2.
De naheffingsaanslag is opgelegd op grond van de Tarieventabel behorende bij belastingen, heffingen en rechten 2021 (de Tarieventabel), behorend bij de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2015 (de Verordening). Over het parkeren bij parkeerapparatuur is daarin het volgende opgenomen:

Parkeren bij parkeerapparatuur
3. Het tarief voor het parkeren als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de Verordening parkeerbelastingen 2015 bedraagt bij parkeerapparatuur gelegen op:
a. het parkeerterrein/weggedeelte op, in of aan Abel Tasmanplein, Van Riebeeckstraat, Paul Krugerstraat en Nijlandstraat vanaf de Paul Krugerstraat tot aan de Industrieweg (ook bekend onder de naam Veemarktterrein) en de Industrieweg (tussen het Kanaal en het Abel Tasmanplein) per 7,5 minuten:
b. op alle overige parkeerterreinen/weggedeelten, per 5 minuten:
€ 0,20
€ 0,20
€ 0,20
€ 0,20”

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag tegen het juiste bedrag aan eiser heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2.
Eiser is van mening dat het deel aan naheffing parkeerbelasting € 1,60 had moeten bedragen in plaats van € 2,40. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de hoogte van dat deel van de naheffingsaanslag correct is.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag tegen een onjuist bedrag opgelegd. Zij licht dit oordeel hieronder toe.
4.1.
Eiser voert aan dat voor de Paul Krugerstraat een tarief van € 0,20 per 7,5 minuten geldt en dat de naheffing parkeerbelasting voor 60 minuten dus € 1,60 had moeten zijn.
4.2.
De heffingsambtenaar stelt dat eiser had geparkeerd aan de linkerkant van de Paul Krugerstraat, die buiten het gebied van het zogenoemde Veemarktterrein ligt. Daar geldt, anders dan voor het gebied gelegen binnen het Veemarktterrein, een tarief € 2,40 voor 60 minuten. De heffingsambtenaar legt een luchtfoto over waarin hij het gebied dat bekend staat als Veemarktterrein met een rode lijn heeft afgebakend:
5. De rechtbank overweegt dat tussen partijen alleen nog in geschil is of de naheffing parkeerbelasting € 1,60 of € 2,40 moet bedragen.
6. De rechtbank heeft (mede aan de hand van de openbare bron Google Maps) het volgende vastgesteld. De Paul Krugerstraat loopt in ieder geval vanaf het punt waar de door de heffingsambtenaar aangebrachte rode lijn een hoek van 90⁰ in oostelijke richting maakt, in noordelijke richting en in rechte lijn tot vlakbij het (op de foto donkergekleurde) kanaal. Na de gemaakte hoek van 90⁰ op het punt bij de Paul Krugerstraat, loopt de rode lijn in oostelijke richting (over Veemarktzicht) om vervolgens een hoek van 90⁰ in noordelijke richting te maken over de Veemarktstraat. Dat betekent dat de afbakening zoals de heffingsambtenaar die met de rode lijn heeft gemarkeerd, niet overeenkomt met de omschrijving in de Tarieventabel. De rechtbank volgt eiser namelijk in zijn stelling dat de bewoordingen
“Paul Krugerstraat en Nijlandstraat vanaf de Paul Krugerstraat tot aan de Industrieweg”uit de Tarieventabel niet anders kunnen worden gelezen dan dat voor de Paul Krugerstraat (en dus ook voor de plek waar eiser stond) een tarief van € 0,20 per 7,5 minuten geldt. Dat de (op de foto zichtbare) plaats in de Paul Krugerstraat, zoals de heffingsambtenaar impliceert, niet behoort tot het als Veemarktterrein bekend staande gebied, doet daar niet aan af. Uit de bovengenoemde bewoordingen uit de Tarieventabel volgt immers niet zonneklaar dat de plaats waar eiser geparkeerd stond, niet onder het terrein
“ook bekend onder de naam Veemarktterrein”valt.
Ook de stelling van de heffingsambtenaar dat in alle parkeerapps en op alle parkeerautomaten aan de linkerkant (noordelijke kant) van de Paul Krugerstraat duidelijk de juiste tarieven zijn aangegeven, maakt dit oordeel niet anders. Voor de afbakening van het gebied waarvoor een bepaald tarief geldt, is de Verordening en de daarbij behorende Tarieventabel immers leidend. Het beroep van eiser slaagt daarom.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door de naheffingsaanslag te verlagen naar het bedrag gebaseerd op het tarief voor de Paul Krugerstraat zoals dat volgt uit de Tarieventabel bij de Verordening.
Proceskosten en griffierecht
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren, moet de heffingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht vergoeden. Ook krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten.
9.1.
De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de bezwaarfase vast op € 647. Daarbij gaat zij uit van één punt voor het indienen van het bezwaarschrift en één punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 647. Zij bepaalt de wegingsfactor op 0,5, omdat de bewerkelijkheid en complexiteit van het bezwaar en de daarmee verband houdende werkbelasting voor de gemachtigde gering zijn geweest.
9.2.
Voor de beroepsfase stelt de rechtbank de proceskosten vast op € 453,50, waarbij zij uitgaat van één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde van € 907, vermenigvuldigd met een wegingsfactor 0,25. Zij bepaalt de wegingsfactor op 0,25, omdat de gemachtigde als beroepsgrond heeft volstaan met het wijzen op een passage uit de Tarieventabel behorende bij de Verordening en het financieel belang van deze zaak uiterst gering is (€ 0,80). [1]
Immateriële schadevergoeding
10.1.
Eiser heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn hiervoor begint op het moment waarop de heffingsambtenaar het bezwaarschrift heeft ontvangen. Het bezwaarschrift is ontvangen op 12 november 2021 en de rechtbank heeft op 29 april 2025 uitspraak gedaan. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift zijn dus drie jaar en vijfeneenhalve maand verstreken. Dit betekent dat de termijn van twee jaar is overschreden bij het doen van deze uitspraak.
10.2.
In zijn arrest van 24 februari 2017 [2] heeft de Hoge Raad geoordeeld dat wanneer
een geschil betrekking heeft op een zeer gering financieel belang, verondersteld mag worden dat de lange duur van de procedure geen spanning en frustratie bij de belanghebbende heeft veroorzaakt. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de procedure alleen nog ziet op de vraag of de naheffing parkeerbelasting € 1,60 of € 2,40 moet zijn, valt het financieel belang (€ 0,80) aan te merken als een zeer gering financieel belang als bedoeld in punt 2.3 van dit arrest van de Hoge Raad (niet meer dan € 15). De rechtbank zal het verzoek om vergoeding van immateriële schade daarom afwijzen en volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
11. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van de wettelijke rente over het griffierecht en de proceskostenvergoeding. De rechtbank overweegt dat eiser recht heeft op vergoeding van de wettelijke rente indien het griffierecht en de proceskostenvergoeding niet aan hem wordt uitbetaald binnen vier weken na de datum van deze uitspraak. [3]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 66,90;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de bestreden uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.100,50, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening;
- draagt de heffingsambtenaar op het door eiser betaalde griffierecht van € 51 te vergoeden, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van D.A. van der Beek, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2025.
w.g. griffier
w.g. rechter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie HR 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1162.
2.ECLI:NL:HR:2017:292, onder 2.3.
3.Zie Hoge Raad 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358.