Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 april 2025 in de zaken tussen
[eisers] , uit [woonplaats] , eisers
de minister van Financiën, de minister
Samenvatting
Procesverloop
€ 4.955,61, wordt terugbetaald aan eisers. Dit betreft de huur over de maanden februari, maart en april 2021. Voor het overige is het bezwaar ongegrond verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
Het wettelijk vereiste dat de schulden opeisbaar waren vóór 1 juni 2021
De hardheidsclausule van artikel 9.1, tweede lid, van de Wht
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 27 juni 2023 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten van 6 juni 2024 en 3 juli 2024 gegrond;
- vernietigt de besluiten van 6 juni 2024 en 3 juli 2024, voor zover daarin de verzoeken om overname van de geldschulden van € 11.454,76, vermeerderd met wettelijke rente, en € 34.386,74 zijn afgewezen;
- herroept de primaire besluiten van 26 oktober 2022 en 17 mei 2023, voor zover daarin de verzoeken om overname van de geldschulden zijn afgewezen;
- bepaalt dat de minister de geldschulden van eisers ter hoogte van € 11.454,76 (bovenop het al overgenomen gedeelte van € 4.995,61), vermeerderd met wettelijke rente, en € 34.386,74 moet overnemen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde deel van de bestreden besluiten van 6 juni 2024 en 3 juli 2024;
- bepaalt dat de minister aan eisers het griffierecht van € 101,00 vergoedt;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 4.662,00.