ECLI:NL:RBNNE:2024:857

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
10286902 BU VERZ 23-51
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake sanctie opgelegd aan Felyx Netherlands B.V. voor verkeersvoorschriften

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tegen Felyx Netherlands B.V. De zaak betreft een sanctie opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) voor het laten staan van een deelscooter op een wijze die gevaar of hinder voor het verkeer kan veroorzaken. De gemachtigde van Felyx heeft administratief beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde. De gemachtigde voerde aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat de beschikking niet op de voorgeschreven wijze was bekendgemaakt. De kantonrechter heeft de argumenten van de gemachtigde en de vertegenwoordiger van de officier van justitie gehoord en besloot om over de termijnoverschrijding heen te stappen en het beroep inhoudelijk te behandelen.

De kantonrechter oordeelde dat de gedraging, die plaatsvond op 22 juli 2021, niet kon worden betwist, omdat het voertuig op dat moment niet verhuurd was. De gemachtigde had bewijsstukken overgelegd, maar deze waren niet voldoende om het beroep op artikel 8 van de Wahv te honoreren. De kantonrechter constateerde ook dat de redelijke termijn van berechting was overschreden, wat leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep. De sanctie werd gematigd van € 109,00 naar € 84,00, en de officier van justitie werd veroordeeld tot betaling van proceskosten van € 437,50 aan de betrokkene. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
beschikkingsnummer: [nummer]
zaaknummer: 10286902 BU VERZ 23-51

uitspraak van de kantonrechter van 7 maart 2024

inzake

Felyx Netherlands B.V. (hierna: de betrokkene),

gevestigd te Amsterdam;
gemachtigde: Appjection B.V..

Procesverloop

Aan betrokkene is een sanctie opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Gemachtigde heeft administratief beroep ingesteld tegen de inleidende beschikking. De officier van justitie heeft het administratieve beroep niet-ontvankelijk verklaard. Gemachtigde heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie. De behandeling van het beroepschrift heeft plaatsgevonden op de openbare zitting van 22 februari 2024.
Gemachtigde en betrokkene zijn niet ter zitting verschenen. Als vertegenwoordiger van de officier van justitie is verschenen mr. R.A. van der Velde (hierna: de vertegenwoordiger).
De verweten gedraging betreft R395 – ‘voertuig zodanig op de weg laten staan dat gevaar wordt/kan worden veroorzaakt of verkeer wordt/kan worden gehinderd’, verricht op 22 juli 2021, om 10:43 uur, te Groningen, gemeente Groningen, met een tweewielige bromfiets, met kenteken FDG09H. De opgelegde sanctie bedraagt € 109,00 (inclusief administratiekosten).

Overwegingen

Gemachtigde stelt zich op het standpunt dat de officier het administratief beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens haar is de termijnoverschrijding verschoonbaar geweest nu de beschikking digitaal beschikbaar is gemaakt via het Businessportaal van het CJIB. Daarom is de beschikking niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt, waardoor de termijn nooit is aangevangen. Gemachtigde verwijst hierbij naar het arrest van het Hof d.d. 22 juli 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:5956), waarin het Hof oordeelt dat, hoewel het CJIB Businessportaal gebruikt wordt, de beschikking nog altijd toegezonden moet worden per post. Betrokkene maakt in dit geval ook gebruik van het CJIB Businessportaal, maar de beschikking is haar niet per post toegestuurd.
Inhoudelijk doet gemachtigde een beroep op artikel 8, aanhef en sub b, van de Wahv. Zij voert aan dat een parkeerboete bij een verhuurd voertuig opgelegd wordt na de verhuur. In dat geval was de huurder de laatste huurder van het overtuig voordat de beschikking was opgelegd, en dient deze alsnog als de huurder te worden aangewezen. Bij het beroepschrift worden bewijsmiddelen overgelegd die aantonen wanneer het voertuig verhuurd was en wie de huurder was van het voertuig.
De vertegenwoordiger stelt zich ten aanzien van de beslissing van de officier op het standpunt dat voor het enkel bekend maken van beschikking via het CJIB Businessportaal, nodig is dat een werkafspraak bestaat tussen het CJIB en de betrokkene. De vertegenwoordiger heeft niet nagevraagd of in dit geval een dergelijke werkafspraak bestaat. Daarom verzoekt zij de kantonrechter om over de termijnoverschrijding heen te stappen en het beroep inhoudelijk te behandelen.
Inhoudelijk voert de vertegenwoordiger aan dat de huur eindigt zodra het de rit eindigt, het voertuig wordt afgemeld en een foto wordt geüpload van het geparkeerde voertuig. Uit de door gemachtigde overgelegde stukken blijkt dat op het moment van constateren van de gedraging, het voertuig niet was verhuurd. Daarom gaat volgens de vertegenwoordiger het beroep op artikel 8, aanhef en sub b, van de Wahv niet op.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Ten aanzien van de termijnoverschrijding in administratief beroep, honoreert de kantonrechter het verzoek van de vertegenwoordiger en stapt hij over de termijnoverschrijding heen. Het beroep zal daarom inhoudelijk behandeld worden.
Artikel 8 van de Wahv luidt (voor zover relevant):
“De officier van justitie vernietigt de beschikking indien, in het geval van artikel 5 onderscheidenlijk artikel 5a, degene op wiens naam het kenteken in het kentekenregister is ingeschreven: (…)
b. een voor een termijn van ten hoogste drie maanden schriftelijk bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst overlegt waaruit blijkt wie ten tijde van de gedraging de huurder van het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen was (…)
In de onder a, b en c bedoelde gevallen is de officier van justitie bevoegd tot het opleggen van een administratieve sanctie aan degene die de gedraging heeft verricht of aan degene die de huurder van het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen was, dan wel aan degene aan wie het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen werd overgedragen (…)”
De nadruk hierbij ligt op “ten tijde van de gedraging”. Zoals het Hof Arnhem-Leeuwarden vanaf r.o. 11 van het arrest d.d. 22 december 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:11123) heeft geoordeeld, moet hieronder worden verstaan het moment van constateren door de ambtenaar. Dit geldt ook voor situaties waarin een voertuig niet is verplaatst tussen het moment dat het voertuig ter plaatse is neergezet en het moment dat de ambtenaar de gedraging vaststelt.
De kantonrechter gaat daarom niet mee in het betoog van de gemachtigde. Uit de door haar overgelegde gegevens blijkt namelijk dat de bromfiets verhuurd is geweest op 21 juli 2021 van 17:46 uur tot 17:58 uur en op 22 juli 2021 van 12:35 uur tot 13:29 uur, terwijl de gedraging is geconstateerd op 22 juli 2021 om 10:43 uur. Op het moment van constateren van de gedraging door de ambtenaar, was het voertuig niet verhuurd. Het beroep op artikel 8, aanhef en sub b, van de Wahv slaagt daarom niet.
De gedragingen kan worden vastgesteld. Voorts ziet de kantonrechter zich voor de vraag gesteld of er sprake is van omstandigheden die dienen te leiden tot het matigen of het achterwege laten van de sanctie.
In (inmiddels bestendige) jurisprudentie is bepaald dat de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg ten hoogste twee jaar bedraagt, waarbij de termijn aanvangt op het moment dat vanwege het bestuursorgaan jegens de beboete persoon een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat hem een boete zal worden opgelegd.
De kantonrechter constateert dat de redelijke termijn is geschonden, nu de procedure in eerste aanleg meer dan twee jaar heeft geduurd. Daarom zal de kantonrechter het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijk gegrond verklaren en het sanctiebedrag matigen met 25%. Aanleiding voor verdere matiging van het sanctiebedrag bestaat niet.
Nu het beroep gedeeltelijk gegrond wordt verklaard wegens het overschrijden van de redelijke termijn in eerste aanleg en de inleidende beschikking wordt gewijzigd, zijn er gronden aanwezig om de door betrokkene gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te vergoeden. Ingevolge de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt één punt ter waarde van € 875,00 toegekend voor het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter. Gelet op de aard van de zaak en conform de lijn van het hof voor bezwaren en beroepen tegen beslissingen van vóór 1 januari 2024 (zie Hof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2024:1), past de kantonrechter de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal de kantonrechter de officier van justitie veroordelen in de kosten tot een bedrag van (€ 875,00 x 0,5 =) € 437,50.
Met ingang van 1 januari 2024 is in artikel 13a, derde en vierde lid, van de Wahv bepaald dat uitbetalingen ingevolge een beslissing op het administratief beroep of een uitspraak op beroep op grond van deze wet uitsluitend plaatsvinden op een bankrekening die op naam staat van degene aan wie de beschikking van de administratieve sanctie is opgelegd. Er is geen overgangsrecht van toepassing en deze vorderingen tot uitbetaling zijn niet vatbaar voor vervreemding of verpanding. De kantonrechter bepaalt dan ook dat de proceskostenvergoeding wordt uitbetaald op de rekening van de betrokkene en niet op de rekening van de gemachtigde. Omdat het hier een uit de wet voortvloeiende verplichting betreft neemt de kantonrechter hierover in het dictum geen beslissing.
Beslissing
De kantonrechter:
  • verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijk gegrond;
  • vernietigt die beslissing;
  • wijzigt de inleidende beschikking in die zin dat de sanctie wordt gematigd tot
  • bepaalt dat het teveel betaalde aan zekerheidstelling aan betrokkene wordt gerestitueerd;
  • veroordeelt de officier van justitie in de kosten van de procedure van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, kantonrechter, in aanwezigheid van
D.W. Veenstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2024.
griffier, kantonrechter,

Rechtsmiddel

Als u het met de beslissing op uw beroep niet eens bent, dan kunt u binnen zes weken na de hieronder vermelde datum van toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het
gerechtshof Arnhem - Leeuwarden, maar alleen als:
a. de u opgelegde administratieve sanctie meer dan € 110,00 bedraagt, of
b. uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u geen (of niet op tijd) zekerheid heeft gesteld.
Het (hoger) beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland, Afdeling Bestuursrecht, locatie Groningen (Postbus 150, 9700 AD Groningen). U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure, tenzij door u bij het (hoger) beroepschrift uitdrukkelijk om een zitting is gevraagd.
Afschrift verzonden aan partijen op: