In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 7 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tegen Felyx Netherlands B.V. De zaak betreft een sanctie opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) voor het laten staan van een deelscooter op een wijze die gevaar of hinder voor het verkeer kan veroorzaken. De gemachtigde van Felyx heeft administratief beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde. De gemachtigde voerde aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat de beschikking niet op de voorgeschreven wijze was bekendgemaakt. De kantonrechter heeft de argumenten van de gemachtigde en de vertegenwoordiger van de officier van justitie gehoord en besloot om over de termijnoverschrijding heen te stappen en het beroep inhoudelijk te behandelen.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging, die plaatsvond op 22 juli 2021, niet kon worden betwist, omdat het voertuig op dat moment niet verhuurd was. De gemachtigde had bewijsstukken overgelegd, maar deze waren niet voldoende om het beroep op artikel 8 van de Wahv te honoreren. De kantonrechter constateerde ook dat de redelijke termijn van berechting was overschreden, wat leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep. De sanctie werd gematigd van € 109,00 naar € 84,00, en de officier van justitie werd veroordeeld tot betaling van proceskosten van € 437,50 aan de betrokkene. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.