Beoordeling
1. De advocaat-generaal heeft aan het hof de Werkafspraak elektronische aanlevering Wahv (CJIB) toegestuurd. Daarbij is het volgende toegelicht:
"Uit navraag bij het CJIB is mij gebleken dat een leasemaatschappij dan wel verhuurbedrijf een werkafspraak met het CJIB kan maken. (…) Na het aangaan van de overeenkomst kan de leasemaatschappij gebruik maken van het Businessportaal van het CJIB.
Met het aangaan van de werkafspraak wordt - voor zover hier van belang - uitdrukkelijk overeengekomen dat het CJIB de initiële beschikking alsmede de eerste aanmaning, enkel op elektronische wijze verzendt. De tweede aanmaning wordt zowel elektronisch als per post verzonden. (…)
Betrokkene, [betrokkene] B.V., is per 19 december 2008 een dergelijke overeenkomst met het CJIB aangegaan en is aldus met ingang van deze datum aangesloten op het Businessportaal. Met betrokkene zijn geen afwijkende dan wel andere afspraken gemaakt. (…)."
2. Naar oordeel van het hof is in deze zaak de inleidende beschikking niet op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt omdat uit de informatie van de advocaat-generaal blijkt dat deze niet per post is verzonden. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat in artikel 4, tweede lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) is bepaald dat de inleidende beschikking wordt bekendgemaakt door toezending van de beschikking aan het adres dat de betrokkene heeft opgegeven. Als dat niet mogelijk is en de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, dient de bekendmaking van de beschikking nadat de naam en het adres van de kentekenhouder van dat motorrijtuig bekend zijn te geschieden, door toezending van de beschikking aan dat adres. In artikel 1, eerste lid, van de Wahv is bepaald dat onder adres wordt verstaan de aanduiding van straatnaam, huisnummer, plaatsnaam en postcode van het woonhuis van de betrokkene. De Wahv kent niet een bepaling als artikel 2:13 en volgende van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat elektronisch berichtenverkeer tussen het bestuursorgaan en burgers mogelijk maakt.
3. De omstandigheid dat de betrokkene met het CJIB is overeengekomen dat wordt afgezien van toezending van de inleidende beschikking per post, brengt dan ook niet mee dat zonder deze toezending de inleidende beschikking op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt kan worden geacht. Gelet hierop komt het hof niet toe aan de vraag of uit het dossier voldoende blijkt dat de inleidende beschikking elektronisch ter beschikking is gesteld aan de betrokkene, wat door de gemachtigde van de betrokkene wordt ontkend.
4. Nu niet kan worden vastgesteld dat de inleidende beschikking op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, is gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb de beroepstermijn niet aangevangen. Het beroepschrift dat op 27 oktober 2017 bij de CVOM is binnengekomen is dan ook niet na afloop van de beroepstermijn binnengekomen. De kantonrechter heeft dit miskend en de beslissing van de officier van justitie ten onrechte in stand gelaten. Het hof zal daarom de beslissing van de kantonrechter en -met gegrondverklaring van het beroep daartegen- de beslissing van de officier van justitie vernietigen en het beroep tegen de inleidende beschikking beoordelen.
5. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 124,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 16 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op
25 juni 2017 om 16.56 uur op de A2 rechts (trajectcontrole) te Maarssen met het voertuig met het kenteken [YY-000-Y] .
6. Namens de betrokkene wordt de gedraging niet betwist, maar wordt aangevoerd dat het voertuig ten tijde van de gedraging was verhuurd. Ter onderbouwing zijn de verhuurgegevens en de gegevens van de huurder bijgevoegd. Deze stukken volstaan voor toepassing van artikel 5 (het hof begrijpt: artikel 8) van de Wahv.
7. Artikel 8, aanhef en onder b, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) luidt, voor zover hier van belang:
‘De officier van justitie vernietigt de beschikking indien, in het geval van artikel 5 onderscheidenlijk artikel 5a, degene op wiens naam het kenteken in het kentekenregister is ingeschreven een voor een termijn van ten hoogste drie maanden schriftelijk bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst overlegt waaruit blijkt wie ten tijde van de gedraging de huurder van het motorrijtuig onderscheidenlijk de aanhangwagen was.’
8. In het dossier bevindt zich een uitdraai van reserveringsgegevens. Hierop staan onder meer de gegevens van de huurder, [C] . Daarnaast staat het onder 4.
genoemde voertuig genoemd en valt af te leiden dat dit voertuig op 25 juni 2017 om 16.09 uur is opgehaald en dezelfde dag om 22.27 uur teruggebracht. Verder staat in de gegevens achter 'label' [betrokkene] . Onder het kopje 'prijsoverzicht' staan de factuurgegevens.
9. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de uitdraai van de reservering zoals die door de gemachtigde is toegestuurd valt aan te merken als een huurovereenkomst in de zin van artikel 8 van de Wahv.
10. Een redelijke toepassing van artikel 8, aanhef en onder b, Wahv brengt mee dat ook een stuk, dat is opgemaakt tot bewijs van de betalingsverplichting voor het gebruik van een bepaald voertuig gedurende een bepaald tijdvak, kan worden aangemerkt als een "schriftelijk bedrijfsmatig aangegane huurovereenkomst", nu dat stuk alle gegevens bevat die nodig zijn om de huurovereenkomst te bepalen (vgl. het arrest van het hof van 25 maart 2008, te vinden op rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:GHLEE:2008:BD3059). De overgelegde reservering met daarop de factuurgegevens geeft naar oordeel van het hof blijk van het bestaan van een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder b, Wahv op het tijdstip van de gedraging. Naar oordeel van het hof blijkt daar ook voldoende uit dat de kentekenhouder de verhurende partij is. 11. Het beroep op artikel 8 van de Wahv slaagt. De aan de betrokkene opgelegde sanctie kan niet in stand blijven. Het hof zal de inleidende beschikking daarom vernietigen. Het aan zekerheid gestelde bedrag moet worden terugbetaald.
12. De proceskosten komen voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter, een hoger beroepschrift en een nadere toelichting daarop dienen in totaal 2,5 procespunten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 512,- en gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 640,-.