Uitspraak
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
de inspecteur van de Belastingdienst / kantoor Rotterdam, de inspecteur
Minister van Justitie en Veiligheid, de minister.
Inleiding
Feiten
- begeleidingsbrieven (met name C1/A2, maar ook wel A1 en B1),
- genummerde inkoopfacturen
contantaan eiser zou plaatsvinden.
contantaan eiser zou plaatsvinden) als zodanig zijn verantwoord in het grootboek, dat in het kasboek de betreffende betalingen per kas zijn geregistreerd en dat in het bankboek de bijbehorende kasopnames (op totaalniveau) zijn terug te vinden.
Bevoegdheid rechtbank
Beoordeling door de rechtbank
- de navorderingsaanslag IB/PVV 2011 wel terecht, maar tot een te hoog bedrag is opgelegd;
- de navorderingsaanslagen IB/PVV 2012 en 2013 terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd;
- de vergrijpboetes ten onrechte zijn opgelegd.
ookeen Begeleidingsbrief B1 met daarop afgedrukt het weegbrugstempel van [Y] . Kennelijk heeft eiser dat exemplaar (B1) ter zake van de betreffende ontdoening dus retour ontvangen. De rechtbank zal voor ieder jaar twee voorbeelden beschrijven waaruit het bedoelde patroon volgt.
Datum : 15/03/2012
Van u ingekocht, [locatie]
Van u ingekocht, [locatie]
Datum : 16/08/2012
Van u ingekocht, [locatie]
Van u ingekocht, [locatie]
Datum : 10/05/2013
Van u ingekocht, [locatie]
Van u ingekocht, [locatie]
Datum : 19/08/2013
Van u ingekocht, [locatie]
Van u ingekocht, [locatie]
de hoeveelheid waarovereiser kreeg betaald, overeenkwam met de hoeveelheid volgens de Begeleidingsbrief B1. Daar komt bij dat het volgens de Begeleidingsbrief B1 steevast om een laag vocht/vuilpercentage ging (zie 2.9). Naar het oordeel van de rechtbank had het voor de hand gelegen om bij [X] te reclameren als de afgerekende hoeveelheid volgens de bankfactuur structureel fors (en telkens in voor [X] gunstige zin) bleek af te wijken van de werkelijke hoeveelheid olie c.q. het werkelijke vocht/vuilpercentage. Het wil er bij de rechtbank ook niet in dat de schattingen op de Begeleidingsbrief B2 (indien aanwezig) steeds behoorlijk afwijken van de percentages die volgen uit de afgerekende kilogrammen volgens de bankfacturen. De rechtbank vindt het bovendien niet geloofwaardig dat eiser alleen genoegen nam met wat hij per bank betaald kreeg. Op zijn minst roept dit een en ander zoveel vragen op, dat van eiser een inhoudelijke verklaring mocht worden gevraagd over de redenen om genoegen te nemen met de erg laag ogende vergoeding per bank. Die verklaring heeft eiser niet gegeven. De rechtbank vindt dat aan dit alles redelijkerwijs het vermoeden kan worden ontleend dat eiser wel degelijk betaald kreeg voor het totale aantal kilo’s aan olie zoals die bij [Y] werden vastgesteld en dat hij daarom ook de gestelde contante betalingen heeft genoten. De conclusie van de rechtbank is daarom dat de inspecteur de correcties voor de jaren 2012 en 2013 aannemelijk heeft gemaakt.
nietter zake van daarmee samenhangende bankbetalingen). Bovendien zitten in het dossier waarover de rechtbank beschikt enkel de Begeleidingsbrieven B1 vanuit de administratie van [X] (dus
nietvanuit de administratie van eiser). Dat is, alles samengenomen, voor de rechtbank te weinig. De rechtbank benadrukt hierbij dat de bewijslast op de inspecteur rust en dat betekent dat het niet aan eiser is om te bewijzen dat hij deze contante betalingen
nietheeft gekregen. Het betekent ook niet dat eiser aannemelijk moet maken dat zijn administratie wel klopt en die van [X] niet. De inspecteur baseert zich (ook) in dit geval op bewijsvermoedens en dan is alleen maar redelijke twijfel nodig om die bewijsvermoedens (als bewijsmiddel) te ontzenuwen. Die redelijke twijfel heeft de rechtbank in dit geval. Er zijn geen (facturen van) bankbetalingen en geen Begeleidingsbrieven B1 afkomstig uit de administratie van eiser. Op de Begeleidingsbrieven B2 afkomstig uit de administratie van eiser is het ingevulde vocht/vuilpercentage steeds boven de 60, wat volgens de eigen stelling van de inspecteur betekent dat geen waarde aan de slops kan worden toegekend. Eiser ontkent op zijn beurt contante betalingen te hebben ontvangen en zijn gemachtigde heeft ter zitting over deze periode verklaard dat eiser vaak helemaal niets betaald kreeg voor de afgifte van slops. Dan verwezenlijkt zich het bewijsrisico voor de inspecteur.
gehelecorrectie die de inspecteur verdedigt, in de kern gebaseerd is op dezelfde onderbouwing. Kort gezegd is dat het scenario op grond waarvan wordt vermoed dat de contante betalingen aan eiser zoals die uit de administratie van [X] voortvloeien, ook echt hebben plaatsgevonden. Dat scenario (en daarmee de gehele correctie) moet daarom hoe dan ook (eerst) volgens de normale regels van de bewijslast aannemelijk worden gemaakt. Het gaat hier niet om een geval waarin de
omvangvan de correctie onduidelijk is (zodat een redelijke schatting behulpzaam kan zijn), integendeel: die heeft de inspecteur juist heel precies kunnen berekenen. Dat heeft de inspecteur op de zitting ook erkend. Voor de toepassing van de omkering van de bewijslast ziet de rechtbank daarom geen aanleiding.
buiten redelijke twijfelte bewijzen dat het beboetbare feit (in al zijn bestanddelen) is begaan. [10] Dat is een andere maatstaf van bewijs dan
aannemelijk maken, zoals voor de correcties zelf geldt. In de kennisgeving van de navorderingsaanslagen van 3 november 2017 heeft de inspecteur de (reeds aangekondigde) vergrijpboetes nader onderbouwd en uiteengezet waarom de inspecteur van oordeel is dat de feitelijke gedraging (als onderdeel van het beboetbare feit) is begaan. De inspecteur wijst in die onderbouwing alleen op de administratie van [X] en de daarin aangetroffen inkoopfacturen en de substantiële omvang van de contante betalingen die daarmee samenhangen. De rechtbank vindt dat de inspecteur met de enkele verwijzing naar de administratie van [X] , zonder verdere omstandigheden aan te voeren, niet buiten redelijke twijfel heeft bewezen dat eiser de feitelijke gedraging die de inspecteur hem verwijt (te weten het in ontvangst nemen van contanten van [X] ter zake van afgegeven slops zonder deze te verantwoorden), daadwerkelijk heeft verricht. Ook als dat het meest waarschijnlijke scenario is, is dat – anders dan in de sfeer van de heffing – niet voldoende. Er zijn in dit geval ook nog andere scenario’s denkbaar (en niet volstrekt exotisch of uiterst onwaarschijnlijk), bijvoorbeeld het scenario dat [X] de facturen ter zake van de kasbetalingen heeft vervalst, zoals eiser ook heeft aangevoerd. Het dossier bevat geen concrete bewijsmiddelen die met dat scenario in strijd zijn. Daarom kan de rechtbank dat scenario niet uitsluiten en dus is er sprake van redelijke twijfel over het scenario dat de inspecteur heeft verdedigd. In geval van twijfel moet vanwege de onschuldpresumptie aan eiser het voordeel van die twijfel worden gegund. [11]
In gevallen waarin de bestuursrechter de boetebeschikking vernietigt, kan compensatie voor de schending van artikel 6 EVRM wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting niet worden verleend door vermindering van die boete. In een dergelijk geval geldt het volgende.