ECLI:NL:RBNNE:2024:4333

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
7 november 2024
Zaaknummer
11003750 \ CV EXPL 24-1747
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders van een voetbalvereniging voor onrechtmatige betalingen aan zichzelf en derden

In deze zaak vordert de voetbalvereniging Poolster, vertegenwoordigd door mr. F.H. Kappelhof, schadevergoeding van haar voormalige bestuurders, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], die worden bijgestaan door mr. P. van Wijngaarden. De kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland heeft op 5 november 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin de aansprakelijkheid van de bestuurders ter discussie staat. Poolster stelt dat de bestuurders onbehoorlijk bestuur hebben gepleegd door onrechtmatige betalingen aan zichzelf en derden te verrichten, zonder goedkeuring van de algemene ledenvergadering. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bestuurders verschillende bedragen aan zichzelf hebben overgemaakt, waaronder vrijwilligersvergoedingen en kosten voor reiskosten, telefoons en andere uitgaven, zonder dat daar een deugdelijke grondslag voor was. De kantonrechter oordeelt dat de bestuurders een ernstig verwijt kan worden gemaakt en dat zij aansprakelijk zijn voor de onrechtmatige betalingen. De vorderingen van Poolster worden grotendeels toegewezen, met veroordelingen tot betaling van de onrechtmatig ontvangen bedragen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: 11003750 \ CV EXPL 24-1747
Vonnis van 5 november 2024
in de zaak van
VOETBALVERENIGING POOLSTER,
te [plaatsnaam] ,
eiseres,
hierna te noemen: Poolster,
gemachtigde: mr. F.H. Kappelhof,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [plaatsnaam] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [plaatsnaam] ,
gedaagden,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ,
gemachtigde: mr. P. van Wijngaarden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 juni 2024;
- de brief van mr. P. van Wijngaarden van 16 september 2024 met twee producties;
- de mondelinge behandeling van 25 september 2024, waar namens Poolster zijn verschenen [voorzitter] en [secretaris] , bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn ook verschenen, bijgestaan door mr. P. van Wijngaarden. Door mr. Kappelhof zijn spreekaantekeningen overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting naar voren is gebracht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Het volgende staat tussen partijen vast en acht de kantonrechter van belang.
2.2.
Poolster is een voetbalvereniging in [plaatsnaam] . [gedaagde sub 1] is per 13 maart 2014 ingeschreven als voorzitter van het bestuur van Poolster. [gedaagde sub 2] is per 1 december 2018 ingeschreven als lid van het bestuur van Poolster en zij is op enig moment benoemd tot penningmeester.
2.3.
In de statuten van Poolster is onder meer het volgende bepaald:
“ALGEMENE VERGADERINGEN
Artikel 16
1. Aan de algemene ledenvergadering komen in de vereniging alle bevoegdheden toe, die niet door de wet of de statuten aan het bestuur zijn opgedragen.(…)”
2.4.
Vanaf de bankrekening van Poolster hebben diverse overboekingen plaatsgevonden naar de bankrekening van [gedaagde sub 1] . Onder de omschrijving
“vrijwilligersvergoeding”is in de jaren 2020 en 2021 in totaal een bedrag van € 2.076,68 naar de rekening van [gedaagde sub 1] overgeboekt. Daarnaast zijn de volgende bedragen naar de rekening van [gedaagde sub 1] overgeboekt:
 op 30 juni 2020 een bedrag van € 663,10 onder omschrijving
“Declaratie reiskosten 2018 t/m 30 juni 2020”;
 op 9 september 2020 een bedrag van € 395,00 onder omschrijving
“Aanschaf telefoon”;
 op 30 november 2020 een bedrag van € 350,00 onder omschrijving
“Aanschaf drone tweedehands”;
 op 28 december 2020 een bedrag van € 250,80 onder omschrijving
“Declaratie reiskosten jaar 2020”;
 op 28 februari 2021 een bedrag van € 1.181,73 onder omschrijving
“Declaratie Spotify + huur boekhoudprogramma + Vrijwilligersverg. Febr en Mrt 2021”.
2.5.
Op 30 juni 2020 is vanaf de bankrekening van Poolster een bedrag van € 3.303,30 overgemaakt naar een bankrekening met tenaamstelling
“ [naam] ”en met de omschrijving
“Factuurnr: 2190287”.
2.6.
Op 28 februari 2021 is van de bankrekening van Poolster een bedrag van € 2.125,00 overgeboekt naar de bankrekening van [gedaagde sub 2] onder de omschrijving
“Vrijwilligersvergoeding jaar 2020 en 1Q 2021”. Op dezelfde dag is er een overboeking geweest van de bankrekening van Poolster van een bedrag van € 363,00 naar het bedrijf van de toenmalige partner van [gedaagde sub 2] met als omschrijving
“Geleverde diensten”.
2.7.
Op de algemene ledenvergadering van 25 maart 2021 zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als bestuurslid afgetreden.

3.Het geschil

3.1.
Poolster vordert – samengevat – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
 [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, des de een betaalt de ander zij bevrijd, te veroordelen om Poolster tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen, een bedrag van € 3.303,30, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening en een bedrag van € 494,50 aan buitengerechtelijke kosten;
 [gedaagde sub 1] te veroordelen om Poolster tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 4.917,21, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening en een bedrag van € 749,46 aan buitengerechtelijke kosten;
 [gedaagde sub 2] te veroordelen om Poolster tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 2.488,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.488,00 vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening en een bedrag van € 373,20 aan buitengerechtelijke kosten;
 met veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten.
3.2.
Poolster legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. Poolster stelt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hun taak als bestuurder onbehoorlijk hebben vervuld in de zin van artikel 2:9 BW en/of artikel 6:162 BW door bedragen naar hun privérekeningen over te maken, dan wel onverschuldigd aan derden te betalen en dat hen daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Volgens Poolster zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] Poolster daarom schadevergoeding verschuldigd ter hoogte van de onttrokken en onverschuldigd betaalde bedragen, verder gezamenlijk te noemen ‘de betalingen’.
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding
4.1.
In deze zaak gaat het in de kern om de vraag of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] jegens Poolster aansprakelijk zijn uit hoofde van artikel 2:9 BW, dan wel artikel 6:162 BW, voor de hiervoor genoemde betalingen die vanaf de bankrekening van Poolster zijn verricht aan henzelf en derden.
Selectief bestuurders in rechte betrokken
4.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren als meest verstrekkend verweer dat Poolster selectief bestuurders heeft gedagvaard en dat dit tot niet-ontvankelijkheid moet leiden. Zij voeren aan dat van het bestuur ook een ander bestuurslid, [bestuurslid] , deel uitmaakte en dat hij niet is gedagvaard, terwijl het bestuur gezamenlijk verantwoordelijk is. Zij stellen dat [bestuurslid] ook in de procedure betrokken had moeten worden en dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is om dit niet te doen. De kantonrechter volgt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet in deze stelling. Een vordering op basis van artikel 2:9 BW (of 6:162 BW) kan ook tegen afzonderlijke bestuursleden worden ingesteld. Het staat Poolster vrij om een keuze te maken wie zij wel en niet aansprakelijk wil stellen.
Niet bevoegd om te procederen
4.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verder aan dat de algemene ledenvergadering geen besluit heeft genomen waarin aan het bestuur goedkeuring is gegeven om [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in rechte te betrekken, zoals dat wel is vereist volgens de statuten. Poolster heeft gesteld dat op de algemene ledenvergadering van 28 september 2023 akkoord is gegeven voor het starten van de onderhavige procedure, waarbij zij ook verwijst naar de overgelegde notulen van een ‘extra bijzondere alv’ op 28 september 2023 waarin de (concept)dagvaarding van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is besproken en de eerdere decharges voor de seizoenen 2019-2020 en 2020-2021 zijn ingetrokken. Poolster heeft hiermee voldoende onderbouwd dat de algemene ledenvergadering goedkeuring heeft gegeven aan het bestuur om [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in rechte te betrekken. Dit verweer zal dus worden verworpen.
Decharge verleend voor de betalingen
4.4.
Voorts voeren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als verweer dat decharge is verleend met betrekking tot de betalingen waarop het onderhavige geding ziet. Omdat voor deze betalingen decharge is verleend, kan Poolster thans niet met vrucht een beroep doen op het feit dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aansprakelijk zijn voor deze betalingen uit hoofde van onbehoorlijk bestuur, dan wel onrechtmatig handelen.
4.5.
Poolster heeft hierop allereerst naar voren gebracht dat het besluit tot verlening van decharge is ingetrokken. Naar het oordeel van de kantonrechter kan een besluit tot dechargeverlening echter niet worden ingetrokken, omdat dit besluit naar zijn aard niet ongedaan kan worden gemaakt. Niet ter discussie staat dat decharge is verleend voor de jaren 2020 en 2021 en dat de verrichte betalingen in dat tijdsbestek zijn gedaan, zodat de kantonrechter daar verder van uitgaat.
4.6.
De vraag die vervolgens beantwoording behoeft, is waarop de decharges zien, meer in het bijzonder of de betalingen onder het bereik ervan vallen. Poolster betwist dat de betalingen onder het bereik van de decharge vallen. Poolster stelt dat de externe kascommissie, die terzake advies heeft uitgebracht aan de algemene ledenvergadering, geen wetenschap had van de betalingen en dat de betalingen ook niet afzonderlijk waren vermeld op de stukken die aan de algemene ledenvergadering ter beschikking zijn gesteld. Dit laatste is door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet betwist, zodat het verder tot uitgangspunt kan dienen.
4.7.
Uit vaste rechtspraak [1] volgt dat niet kan worden aanvaard dat een verleende decharge zich tevens uitstrekt tot informatie waarover een individuele aandeelhouder uit andere hoofde - buiten het verband van de algemene vergadering van aandeelhouders - de beschikking heeft gekregen, of tot gegevens die niet uit de jaarrekening blijken of niet anderszins aan de algemene vergadering van aandeelhouders zijn bekendgemaakt voordat deze de jaarrekening vaststelde. Dit geldt ook voor de algemene ledenvergadering binnen een vereniging. Aangezien vast is komen te staan dat de betalingen niet zijn opgenomen in de stukken die aan de algemene ledenvergadering zijn verstrekt, komt de kantonrechter tot de conclusie dat de dechargeverlening niet ziet op de betreffende betalingen. Dit verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zal daarom worden gepasseerd.
Onbehoorlijk bestuur
4.8.
Poolster stelt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onbehoorlijk hun taak hebben vervuld doordat zij bedragen aan de vereniging hebben onttrokken dan wel onverschuldigd aan derden hebben betaald. Poolster stelt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] daarvoor aansprakelijk zijn ingevolge artikel 2:9 BW. Artikel 2:9 lid 1 BW bepaalt dat de bestuurder tegenover de rechtspersoon gehouden is tot een behoorlijke vervulling van zijn taak. Op grond van lid 2 van dit artikel draagt elke bestuurder verantwoordelijkheid voor de algemene gang van zaken en is elke bestuurder voor het geheel aansprakelijk terzake van onbehoorlijk bestuur, tenzij hem mede gelet op de aan anderen toebedeelde taken geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van onbehoorlijk bestuur af te wenden. Van aansprakelijkheid in de zin van dit artikel is pas sprake bij een onmiskenbare, duidelijke tekortkoming, waarbij sprake moet zijn van een ernstig verwijt aan de betrokken bestuurder. [2]
4.9.
Poolster stelt ten aanzien van alle hiervoor genoemde betalingen dat daaraan een besluit van de algemene ledenvergadering ten grondslag had moeten liggen. Zij verwijst naar artikel 16 van de statuten waarin vermeld staat dat aan de algemene ledenvergadering alle bevoegdheden toekomen die niet door de wet of de statuten aan het bestuur zijn opgedragen. In dat licht bezien is het, nu [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] deze stellingen van Poolster niet (voldoende gemotiveerd) hebben betwist, naar het oordeel van de kantonrechter in beginsel aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om aan te geven op basis van welke statutaire of wettelijke bevoegdheid zij de diverse betalingen hebben verricht.
4.10.
Verder is van belang dat de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het negeren van een statutaire bepaling die de rechtspersoon beoogt te beschermen een zwaarwegende omstandigheid is die in beginsel aansprakelijkheid van de bestuurder vestigt. De bestuurder kan echter wel feiten en omstandigheden aanvoeren op grond waarvan kan worden aangenomen dat de in het geding zijnde handelingen die in strijd zijn met de statuten desalniettemin toch niet een ernstig verwijt opleveren. [3] De kantonrechter zal hierna de afzonderlijke betalingen vanuit de hiervoor geschetste context bespreken en beoordelen of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Vrijwilligersvergoedingen
4.11.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben verschillende betalingen ontvangen waarbij de omschrijving
“vrijwilligersvergoeding”vermeld staat. Daarnaast is een betaling verricht aan het bedrijf van de toenmalige partner van [gedaagde sub 2] die de kantonrechter ook als vrijwilligersvergoeding zal aanmerken, nu is aangevoerd dat deze betaling is verricht voor werkzaamheden die [gedaagde sub 2] heeft uitgevoerd en niet is gebleken van enige door Poolster aan het bedrijf van haar voormalig echtgenoot verstrekte opdracht.
4.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat in beginsel sprake was van een onbezoldigd bestuur, maar dat het wel gebeurde dat bestuurders een vrijwilligersvergoeding ontvingen wanneer diegene ook andere functies bekleedde dan de bestuursfunctie. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben in essentie aangevoerd dat zij dergelijke andere functies hebben bekleed en daarom recht hadden op een vrijwilligersvergoeding. Door [gedaagde sub 1] is aangevoerd dat hij veel werkzaamheden heeft verricht voor de bouwcommissie en de fusie met een andere voetbalvereniging. Door [gedaagde sub 2] is gesteld dat zij het beheer van de kantine en de media op zich had genomen. Verder is ten aanzien van de vergoeding die is betaald aan het bedrijf van haar toenmalige partner aangevoerd dat dit zag op het opstellen van de notulen van drie algemene ledenvergaderingen, waarbij [gedaagde sub 2] voor die vergaderingen de taak van secretaris op zich heeft genomen en de notulen heeft uitgewerkt. Omdat zij dit onder werktijd heeft gedaan, terwijl zij in loondienst was, is de betaling verricht aan haar werkgever (het bedrijf van haar toenmalige partner).
4.13.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat ook wanneer [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veel werkzaamheden voor de vereniging hebben verricht, dit op zichzelf genomen nog niet meebrengt dat zij ook gerechtigd waren om daarvoor een vergoeding te ontvangen. Dat zou anders kunnen zijn wanneer het binnen de vereniging gebruikelijk was om voor bepaalde werkzaamheden of activiteiten (Poolster heeft in dat verband naar voren gebracht dat aan bijvoorbeeld trainers wel een vrijwilligersvergoeding werd betaald) een vergoeding te betalen en dit ook binnen de algemene ledenvergadering bekend was en werd geaccepteerd.
4.14.
Ten aanzien van [gedaagde sub 1] is de kantonrechter van oordeel dat door hem onvoldoende is onderbouwd - en ook door Poolster is betwist - dat hij een andere functie heeft bekleed dan zijn bestuursfunctie en dat en waarom de door hem genoemde activiteiten voor ‘de bouwcommissie’ van zijn bestuurlijke functie moeten worden onderscheiden. Evenmin is door [gedaagde sub 1] gesteld en onderbouwd dat vergoeding van dergelijke activiteiten binnen de vereniging bekend was en werd geaccepteerd. De conclusie kan dan ook geen andere zijn dan dat hij de betreffende vergoedingen zonder enige ruggenspraak met anderen (behoudens wellicht zijn medebestuurder [gedaagde sub 2] ) aan zichzelf heeft uitbetaald.
4.15.
Ten aanzien van [gedaagde sub 2] mag het zo zijn dat zij tijdelijk tevens de functie van secretaris heeft waargenomen, maar ook dit betreft nu juist een in beginsel onbezoldigde bestuursfunctie. Voorts is door Poolster aangevoerd dat voor het beheer van de kantine nooit vrijwilligersvergoedingen werden betaald, hetgeen door [gedaagde sub 2] niet is betwist. Ten slotte is ook door [gedaagde sub 2] niet gesteld en is ook overigens niet gebleken dat binnen de vereniging (behoudens dan wellicht weer bij haar medebestuurder [gedaagde sub 1] ) wetenschap aanwezig was van de aan haar gedane betalingen en dat dergelijke betalingen ook werden aanvaard.
4.16.
Door zichzelf een vrijwilligersvergoeding toe te kennen, zonder hierover openheid te geven en zonder deugdelijke grondslag in wet, statuten of gebruik binnen de vereniging, hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] naar het oordeel van de kantonrechter hun taak als bestuurder onbehoorlijk vervuld en kan hen daarvan ook een ernstig verwijt worden gemaakt. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn daarom aansprakelijk voor de als vrijwilligersvergoedingen aan hen verrichte betalingen en zullen daarom worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding ter hoogte van deze bedragen. Dit houdt in dat [gedaagde sub 1] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.076,68 en [gedaagde sub 2] tot betaling van een bedrag van € 2.488,00.
Verdere vergoedingen aan [gedaagde sub 1]
4.17.
Verder zijn aan [gedaagde sub 1] verschillende andere betalingen verricht onder de omschrijving reiskosten, aanschaf van een telefoon en drone en de kosten voor het gebruik van Spotify en een boekhoudprogramma. Ook aan deze betalingen hebben geen besluiten van de algemene ledenvergadering ten grondslag gelegen. Of [gedaagde sub 1] ook daarvan een ernstig verwijt kan worden gemaakt zal hierna worden beoordeeld.
(reiskosten)
4.18.
Aan [gedaagde sub 1] is een tweetal betalingen verricht onder de omschrijving reiskosten, in totaal voor een bedrag van € 913,90. Poolster stelt dat bestuurders geen vergoeding konden krijgen voor hun reiskosten en betwist ook de juistheid van de hoogte van de gedeclareerde reiskosten. [gedaagde sub 1] heeft enkele (relatief geringe) betalingen aan andere bestuurders benoemd, maar als zodanig niet (voldoende gemotiveerd) weersproken dat reiskosten van bestuurders in beginsel niet vergoed werden. Daarbij klemt dat hij slechts tot geringe hoogte heeft onderbouwd dat en waarom deze kosten zijn gemaakt en dat de kosten voor het grootste deel ook op een zeer laat moment zijn gedeclareerd en uitbetaald en - onweersproken - ook pas na het vertrek van de toenmalig penningmeester. De kantonrechter is van oordeel dat een en ander - mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de door [gedaagde sub 1] aan zichzelf uitgekeerde vrijwilligersvergoedingen - bepaald vragen oproept. Hij kan echter in het licht van de omstandigheid dat kennelijk wel eens reiskosten aan bestuurders werden uitbetaald en niet onaannemelijk voorkomt dat [gedaagde sub 1] zich in het kader van zijn functie bij Poolster mede op de door hem genoemde (nieuw)bouwplannen oriënteerde, niet tot het oordeel komen dat [gedaagde sub 1] ten aanzien van deze betaling een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
(telefoon en drone)
4.19.
Daarnaast zijn aan [gedaagde sub 1] betalingen verricht, in totaal ter hoogte van een bedrag van € 745,00, met de omschrijving dat daarvoor een telefoon en tweedehands drone zijn aangeschaft. Zij stellen dat deze goederen zich ‘in de kluis’ bevonden toen zij als bestuurslid zijn afgetreden, en - naar aanleiding van de stelling van Poolster dat deze goederen niet in de kluis zijn teruggevonden - dat de goederen wel degelijk zijn aangeschaft in het belang van de vereniging en dat meer mensen toegang hadden tot de kluis. De kantonrechter constateert dat niet meer kan worden vastgesteld of de goederen in de kluis aanwezig waren en - zo dat het geval is geweest - door wie deze zijn weggenomen. Hoewel ook hier de gang van zaken vragen oproept, kan de kantonrechter niet tot het oordeel komen dat ter zake sprake is van een ernstig verwijt en zal daarom ook deze vordering van Poolster worden afgewezen.
(Spotify en boekhoudprogramma)
4.20.
Voorts is aan [gedaagde sub 1] op eigen initiatief een bedrag van € 1.181,73 betaald onder de omschrijving
“declaratie Spotify + huur boekhoudprogramma + Vrijwilligersverg. Febr en Mrt 2021”. Voor wat betreft het deel vrijwilligersvergoeding verwijst de kantonrechter naar zijn eerdere overwegingen en beslissing. [gedaagde sub 1] stelt dat het bestuur had besloten dat hij zijn (privé) Spotify-account en het boekhoudprogramma dat hij voor zijn eigen bedrijf gebruikte ter beschikking zou stellen van Poolster en dat de kosten hiervan gedeeld zouden worden. Door Poolster is betwist dat hierover afspraken zijn gemaakt en tevens dat deze kosten zijn gemaakt. Nog daargelaten dat de door [gedaagde sub 1] gestelde afspraak (kennelijk doelt hij op een ‘interne’ afspraak binnen het bestuur) niet is komen vast te staan, is het de kantonrechter niet duidelijk op welke grondslag [gedaagde sub 1] deze kosten bij Poolster in rekening heeft gebracht. [gedaagde sub 1] kon immers zelf onverkort het account en het programma blijven gebruiken en heeft daarvoor - naar zich laat aanzien - ook geen extra kosten hoeven maken. In ieder geval zijn dergelijke extra kosten door [gedaagde sub 1] niet onderbouwd. Het afwentelen van een deel van zijn privé- en zakelijke kosten op Poolster was daarom niet gerechtvaardigd en [gedaagde sub 1] kan daarvan een ernstig verwijt worden gemaakt. [gedaagde sub 1] dient het bedrag terug te betalen.
4.21.
Het voorgaande leidt ertoe dat [gedaagde sub 1] naar het oordeel van de kantonrechter aansprakelijk is voor een bedrag van € 1.181,73 en zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag.
De betaling aan [naam]
4.22.
Tot slot is er een betaling verricht van € 3.303,30 op een rekening met de tenaamstelling
“ [naam] ”. Poolster stelt dat deze betaling onverschuldigd is verricht, omdat [naam] nooit is ingeschakeld door Poolster. Daarbij heeft Poolster naar voren gebracht dat het rekeningnummer afwijkt van het rekeningnummer dat op de factuur vermeld staat en dat de betaling pas is verricht op 30 juni 2020 terwijl [naam] al uit het Handelsregister was uitgeschreven (sinds 31 december 2019). [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben toegelicht dat de heer Oosterveld (handelende onder de naam [naam] ) is benaderd in verband met de onderhandelingen met de gemeente over de komst van een flexibele sporthal. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren aan dat hierover in de algemene ledenvergadering van 3 juli 2020 is gesproken. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen dat het bedrag terecht is betaald. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verwijzen ter onderbouwing van hun stellingen naar een overgelegde verklaring van Oosterveld.
4.23.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onvoldoende hebben onderbouwd dat [naam] werkzaamheden heeft verricht die de betaling van het bedrag van € 3.303,30 kunnen rechtvaardigen. Er is door hen geen overeenkomst met [naam] overgelegd, noch zijn rapportages of andere stukken overgelegd waaruit kan blijken dat en welke specifieke werkzaamheden [naam] voor Poolster heeft verricht en waartoe dit heeft geleid. Bovendien is de factuur op een moment voldaan waarop het bedrijf reeds geruime tijd was uitgeschreven uit het Handelsregister en is het bedrag ook naar een ander rekeningnummer overgeboekt dan het nummer dat op de factuur wordt vermeld. De stelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat de timing en tenaamstelling van de factuur ‘ongelukkig’ waren, vormt daarbij geen afdoende verklaring voor de geconstateerde discrepanties. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ten aanzien van deze betaling een ernstig verwijt kunnen worden gemaakt en dat zij daarvoor aansprakelijk zijn. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 3.303,30.
Buitengerechtelijke kosten
4.24.
Poolster maakt daarnaast aanspraak op een vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. Poolster heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De vergoeding van de buitengerechtelijke kosten zal worden toegewezen in lijn met het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voor zover btw is gevorderd, komt deze niet voor vergoeding in aanmerking, omdat Poolster niet heeft gesteld geen ondernemer te zijn in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 of als ondernemer een vrijgestelde prestatie verricht te hebben. In aansluiting op de toegewezen hoofdsommen zullen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 455,33, [gedaagde sub 1] tot een bedrag van € 450,81 en [gedaagde sub 2] tot een bedrag van € 373,20.
Proceskosten
4.25.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn in het ongelijk gesteld en zullen hoofdelijk in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. De proceskosten van Poolster worden begroot op:
- dagvaarding € 138,80
- griffierecht € 524,00
- salaris gemachtigde € 812,00 (2 punt x tarief € 406,00)
- nakosten
€ 135,00 +
totaal € 1.609,80.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, des de een betaalt de ander zij bevrijd, om aan Poolster tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 3.303,30 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.303,30 vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening en een bedrag van € 455,33 aan buitengerechtelijke kosten;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan Poolster tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 3.258,41 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.258,41 vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening en een bedrag van € 450,81 aan buitengerechtelijke kosten;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan Poolster tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 2.488,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.488,00 vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening en een bedrag van € 373,20 aan buitengerechtelijke kosten;
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, des de een betaalt de ander zij bevrijd, in de proceskosten van € 1.609,80, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Kremer en in het openbaar uitgesproken op
5 november 2024.
52952

Voetnoten

1.HR 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2243 (Staleman/Van de Ven).
2.HR 10 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2243 (Staleman/Van de Ven).
3.HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE7011 (Berghuizer Papierfabriek).