ECLI:NL:RBNNE:2024:3749

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
11289526 \ VV EXPL 24-52
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over huurachterstand en ontruiming van bedrijfsruimte door stichting

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 30 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Veenendaal Onroerend Goed B.V. en Stichting Geloofcentrum Gemeente Hoogeveen. Veenendaal vorderde ontruiming van een bedrijfsruimte en betaling van huurachterstand van in totaal € 17.298,-. De huurovereenkomst was op 9 januari 2024 gesloten en de huurachterstand was ontstaan door wanbetaling door het Geloofcentrum. Veenendaal had eerder een verzoek tot faillietverklaring van het Geloofcentrum ingediend, maar dit was aangehouden na een regeling over de huur tot en met mei 2024. De kantonrechter oordeelde dat het Geloofcentrum ernstig tekort was geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, wat leidde tot de voorlopige conclusie dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden ontbonden. De kantonrechter wees de vorderingen van Veenendaal tot ontruiming en betaling van de huurachterstand toe, maar wees de vorderingen tot persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurders van het Geloofcentrum af. De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de bestuurders wisten dat het Geloofcentrum de verplichtingen niet kon nakomen. Het Geloofcentrum werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Assen
Zaaknummer: 11289526 \ VV EXPL 24-52
Vonnis in kort geding van 30 september 2024
in de zaak van
VEENENDAAL ONROEREND GOED B.V,
te Amersfoort,
eisende partij,
hierna te noemen: Veenendaal,
gemachtigde: mr. E.T. van den Hout en mr. T. Çatbas
tegen

1.STICHTING GELOOFCENTRUM GEMEENTE HOOGEVEEN,

statutair gevestigd te Hoogeveen en kantoorhoudende te Hollandscheveld,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats 1] ,
3.
[gedaagde sub 3],
te [woonplaats 1] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: Het Geloofcentrum, dan wel gedaagden sub 2. en 3. afzonderlijk bij hun achternaam
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 5 en 6 september 2024;
- de producties van Veenendaal van 12 september 2024;
- het verweerschrift met producties van het Geloofcentrum van 13 september 2024;
- de mondelinge behandeling op 16 september 2024;
- de pleitnota van Veenendaal.

2.De feiten

2.1.
Op 9 januari 2024 hebben Veenendaal en het Geloofcentrum een huurovereenkomst gesloten voor de bedrijfsruimte ex artikel 7:290 BW gelegen aan de [adres] en de bedrijfsinventaris. Op deze overeenkomst zijn de algemene bepalingen Huurovereenkomst Winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW van toepassing.
2.2.
De huurovereenkomst is ingegaan op 15 januari 2024 voor de duur van vijf jaren.
2.3.
De maandelijkse huurprijs bedraagt € 3.630,- en de huurprijs voor de bedrijfsinventaris € 617,10 inclusief btw. De huurprijs dient te worden voldaan voor of op de eerste dag van de periode waarop de betalingen betrekking hebben. Daarnaast zijn er kosten voor energiegebruik verschuldigd.
2.4.
Het Geloofcentrum exploiteert een restaurant en zalencentrum in het gehuurde onder de naam "JC restaurant & zalencentrum". Er is bij haar een achterstand in de huurbetalingen ontstaan. Veenendaal heeft hiervoor aanmaningen verzonden.
2.5.
Op 9 juli 2024 heeft Veenendaal een verzoek tot faillietverklaring van het Geloofcentrum bij de rechtbank ingediend. Dit verzoek is aangehouden omdat
partijen toen een regeling hebben getroffen ten aanzien van de achterstallige huur tot en met mei 2024.
2.6.
Op 5 augustus 2024 heeft Veenendaal het Geloofcentrum aangemaand om tot betaling over te gaan van de huurtermijnen van juni, juli en augustus 2024. Deze huurtermijnen zijn nadien niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
Veenendaal vordert samengevat - na eisvermindering - het Geloofcentrum en [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk te veroordelen tot:
- ontruiming van het gehuurde pand met machtiging om het vonnis met behulp van de sterke arm ten uitvoer te leggen en met bepaling dat het ontruimingsvonnis binnen een termijn van 12 maanden ook ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen een ieder die zich tijdens de tenuitvoerlegging in het perceel bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer dit zich voordoet;
- betaling van een bedrag van € 17.298,- bestaande uit de huurachterstand tot en met september 2024 en bijkomende kosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
- betaling van het bedrag van € 3.630,- per maand aan huur of gebruiksvergoeding tot aan de ontruiming;
- betaling van de proceskosten, nakosten daarbij inbegrepen en te vermeerderen met wettelijke rente.
Veenendaal stelt dat het Geloofcentrum door de wanbetalingen ernstig toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. Volgens Veenendaal is het een feit van algemene bekendheid dat het Geloofcentrum een sekte is die zich al jaren in de regio verplaatst en een spoor van gedupeerden achterlaat. Ook
de naam van Veenendaal is door deze gehele gang van zaken ernstig in diskrediet gebracht. Omdat het volgens Veenendaal evident is dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst wisten dat zij deze niet zouden kunnen nakomen vanwege het ontbreken van de vereiste alcoholvergunning en liquiditeit, zijn zij als bestuurders van het Geloofcentrum naar stelling van Veenendaal ook persoonlijk aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad.
3.2.
Het Geloofcentrum concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Volgens het Geloofcentrum klopt de door Veenendaal in haar dagvaarding berekende hoofdsom niet en heeft zij veel meer bedragen voldaan dan Veenendaal bij dagvaarding stelt. Het Geloofcentrum heeft ter onderbouwing daarvan verwezen naar door haar gemaakte overzichten en rekeningafschriften. Het Geloofcentrum erkent dat Veenendaal betaalt moet worden voor de nog openstaande huur voor het pand, maar zij vraagt om nog een kans.
Het Geloofcentrum voert aan veel last te ondervinden van de smaad en laster en wijst er op dat het voor haar een grote financiële strop is dat zij pas op 29 augustus 2024 een alcoholvergunning heeft gekregen, wat niet aan haar te wijten is geweest. Nu het Geloofcentrum binnen afzienbare termijn zicht heeft op een aantal grote feesten en dus omzet, verzoekt zij om betaalafspraken te maken zodat haar prachtige project in het gehuurde bedrijfspand alsnog kan slagen.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter acht het spoedeisende belang gelet op de aard van de vorderingen voldoende aanwezig.
4.2.
Kern van het geschil is de vraag of het Geloofcentrum haar betalingsverplichting uit hoofde van de huurovereenkomst correct is nagekomen en daarmee de vraag of de door Veenendaal gevorderde betaling van de huurachterstand en ontruiming van het bedrijfspand toegewezen kunnen worden. Voor de beoordeling van deze vorderingen in een kort geding procedure als onderhavige geldt als vast uitgangspunt dat het door Veenendaal gevorderde bedrag alsmede de door haar gevorderde ontruiming slechts kunnen worden toegewezen indien in voldoende mate is komen vast te staan dat gelijkluidende vorderingen ook door de bodemrechter zullen worden toegewezen. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is daarvan in dit geval sprake en hij overweegt daartoe het volgende.
4.3.
De kantonrechter stelt om te beginnen vast dat Veenendaal - kennelijk naar aanleiding van het verweer van het Geloofcentrum - ter zitting te kennen heeft gegeven dat haar bij dagvaarding gevorderde bedrag aan hoofdsom van € 36.689,23 achteraf niet juist berekend bleek te zijn. Veenendaal heeft om die reden een eisvermindering ingediend waarbij zij de volgende onderbouwing van het thans nog door haar gevorderde bedrag heeft gegeven:
Doorbelasting Engie factuur € 3.998,00
Huur mei 2024 (deels betaald met regeling) € 3.630,00 (= € 930,00)
Huur juni 2024 € 3.630,00
Huur juli 2024 € 3.630,00
Huur augustus 2024 € 3.630,00
Huur inventaris augustus 2024 € 617,00
15 % van de hoofdsom over juni, juli en € 1.633,00
augustus 2024
Boete € 300 per maand (juli en augustus) € 600,00
Deel betalingsregeling dat is afbetaald € 5.000,00 -
per 10 september 2024
Deelbetalingen (€ 1.200 + € 750 + € 750) € 2.700,00 -
Totaal openstaand d.d. 16 september 2024 € 13.668,00
+ Huur september 2024 € 3.630,00
Totaal: € 17.298,00
Veenendaal heeft ter zitting verduidelijkt dat de zij de huur voor de maand mei verrekend heeft met het door het Geloofcentrum betaalde bedrag van € 2.700,00 zodat ter zake die maand nog een bedrag van € 930,00 open staat, uitkomend op hetzelfde totaalbedrag.
Het Geloofcentrum heeft de verschuldigdheid van al deze posten niet betwist zodat de kantonrechter dit totaalbedrag van € 17.298,00 zal toewijzen, te vermeerderen met de niet betwiste en op de wet gegronde wettelijke handelsrente. Voor de aanvangsdatum daarvoor gaat de kantonrechter uit van de datum van de dagvaarding.
4.4.
Hoewel weliswaar minder maanden huur open staan dan bij dagvaarding door Veenendaal gesteld, is niet in geschil dat er nog steeds een huurachterstand is van vier maanden. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is hiermee bij het Geloofcentrum sprake van een ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst waardoor het voldoende aannemelijk is geworden dat de huurovereenkomst om die reden in een bodemprocedure zal worden ontbonden. Vooruitlopend daarop zal de kantonrechter in dit kort geding de door Veenendaal gevorderde ontruiming van het bedrijfspand toewijzen. Veenendaal heeft haar belang daartoe om verdere financiële schade te beperken voldoende aannemelijk gemaakt. De door het Geloofcentrum aangevoerde omstandigheid dat zij binnen afzienbare termijn omzet zal genereren, maakt dit voor de kantonrechter niet anders. Of dit werkelijk zo zal zijn en het Geloofcentrum vervolgens dan ook in staat zal zijn om de openstaande huurtermijnen tijdig aan Veenendaal te voldoen, is door het Geloofcentrum onvoldoende geconcretiseerd. Zij zal het pand daarom moeten ontruimen. Om het Geloofcentrum daartoe voldoende gelegenheid te bieden, zal de ontruimingstermijn - zoals ook gevorderd - worden gesteld op veertien dagen na de dag van betekening van dit vonnis. De daarbij door Veenendaal gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm zal niet worden toegewezen, nu dit niet op de wet (artikelen 556 jo 557 jo 444 Rv) is gegrond.
4.5.
De gevorderde betaling van de huurprijs van € 3.630,00 tot aan de dag van ontruiming, zal als niet betwist worden toegewezen. De kantonrechter zal hierbij als aanvangsdatum uitgaan van 1 oktober 2024 omdat de huur tot en met september 2024 al in voornoemd bedrag van € 17.298,00 zit inbegrepen. De door Veenendaal gevorderde bepaling dat dit vonnis binnen een termijn van twaalf maanden ook ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen een ieder die zich tijdens de tenuitvoerlegging in het perceel bevindt of daar binnentreedt, en telkens wanneer dit zich voordoet zal ook als niet betwist worden toegewezen.
4.6.
Over de gevorderde persoonlijke (hoofdelijke) veroordeling van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] op grond van onrechtmatige daad overweegt de kantonrechter voorshands het volgende. Indien een stichting tekortschiet in de nakoming van een verbintenis, is het algemene uitgangspunt dat alleen de stichting aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is ruimte voor aansprakelijkheid van de bestuurders van de stichting. Er is echter een hoge drempel voor het aannemen van dergelijke bestuurdersaansprakelijkheid. In beginsel wordt onrechtmatig handelen van de bestuurder alleen dan aangenomen als haar ter zake van de benadeling van een schuldeiser - mede gelet op haar verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW - een persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt (
vgl. HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627; HR 18 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4873).Persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de stichting aangaan van een verbintenis wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de stichting niet haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade: de zogenoemde
Beklamelnorm(HR 6 oktober 1989,
ECLI:NL:HR:1989:AB9521). Voor de beoordeling of sprake is van een dergelijke bestuurdersaansprakelijkheid moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen.
4.7.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben gemotiveerd betwist dat zij ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst wisten dat het Geloofcentrum de huurovereenkomst niet zou kunnen nakomen. Zij erkennen dat de alcoholvergunning voor het bedrijfspand pas op 29 augustus 2024 is verkregen, maar hebben aangevoerd dat dit niet aan hen te wijten is geweest; zij de vergunning tijdig hebben aangevraagd en hierover voortdurend in contact hebben gestaan met de gemeente. Volgens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn zij verder enorm tegengewerkt door alle smaad en laster die op hun pad is gekomen en was dit voor hen vooraf ook niet te voorzien. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben verder aangevoerd dat zij Veenendaal bij het aangaan van de huurovereenkomst eerlijk hebben gezegd dat zij op dat moment nog niet over geld beschikten. Naar hun stelling was dit destijds geen probleem omdat Veenendaal het doel van het Geloofcentrum ondersteunde en hen zodoende graag wilde helpen. Hoewel dit ter zitting gemotiveerd door Veenendaal is weersproken, is de kantonrechter van oordeel dat het gelet op dit verweer voorshands niet voldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] persoonlijk aansprakelijk gehouden kunnen worden voor de door Veenendaal ondervonden schade. Voor de beoordeling hiervan is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter nadere bewijslevering nodig en een kort geding procedure als onderhavig leent zich daar niet voor. De vordering van Veenendaal ten opzichte van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] persoonlijk zal daarom worden afgewezen.
4.8.
Het Geloofcentrum zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Ten aanzien van de door Veenendaal gemaakte dagvaardingskosten (eenmaal € 112,37 en tweemaal € 112,99) bepaalt de kantonrechter dat het Geloofcentrum daarvoor alleen de kosten dient te vergoeden die Veenendaal ten behoeve van het Geloofcentrum heeft gemaakt. Haar vorderingen jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] - die Veenendaal bij afzonderlijk exploot heeft gedagvaard - zijn afgewezen en de kantonrechter ziet daarin aanleiding om die dagvaardingskosten voor rekening van Veenendaal te behouden. De proceskosten van Veenendaal worden met in achtneming hiervan begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,37
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
814,00
Totaal
2.335,37
De gevorderde nakosten zijn eveneens toewijsbaar. Deze worden begroot op een bedrag van € 135,00. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zal eveneens worden toegewezen zoals in de beslissing te bepalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt het Geloofcentrum om binnen veertien dagen na de dag van betekening van dit vonnis het bedrijfspand gelegen aan [adres] te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van Veenendaal zijn, en de sleutels af te geven aan Veenendaal;
5.2.
bepaalt dat dit vonnis binnen een termijn van twaalf maanden ook ten uitvoer zal kunnen worden gelegd tegen een ieder die zich tijdens de tenuitvoerlegging in het perceel bevindt of daar binnentreedt, en telkens wanneer dit zich voordoet;
5.3.
veroordeelt het Geloofcentrum om aan Veenendaal te betalen:
a. a) € 17.298,00 aan achterstallige huur en kosten tot en met 30 september 2024, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 6 september 2024 tot aan de dag van volledige betaling;
b) € 3.630,00 per maand of gedeelte daarvan aan huur of gebruiksvergoeding vanaf
1 oktober 2024 tot aan de dag van ontruiming;
5.4.
wijst de vorderingen van Veenendaal ten opzichte van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] af;
5.5.
veroordeelt het Geloofcentrum in de proceskosten van € 2.335,37 en € 135,00 aan nakosten, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als het Geloofcentrum niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.R. de Locht en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2024.
368/ie