ECLI:NL:RBNNE:2024:3444
Rechtbank Noord-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag tijdelijke tegemoetkoming rijnvarenden op basis van Regeling tijdelijke tegemoetkoming rijnvarenden
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling tijdelijke tegemoetkoming rijnvarenden. Eiser had op 28 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming voor de periode van 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012, terwijl hij in die periode werkzaam was voor een in Cyprus gevestigde werkgever. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de aanvraag op 6 juli 2022 afgewezen, omdat Cyprus niet wordt erkend als rijnoeverstaat volgens de Regeling. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de minister heeft het bestreden besluit op 27 januari 2023 gehandhaafd.
De rechtbank heeft op 12 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van zowel eiser als de minister aanwezig waren. Eiser betoogde dat de afwijzing in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en dat de minister ten onrechte geen gebruik maakte van zijn discretionaire bevoegdheid. De rechtbank oordeelde dat de Regeling een algemeen verbindend voorschrift is en dat de minister niet gehouden was om een evenredigheidstoets uit te voeren. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende beslissingsruimte had bij de totstandkoming van de Regeling, die bedoeld was als tijdelijke oplossing voor een specifieke groep rijnvarenden.
De rechtbank verwierp de beroepsgronden van eiser, waaronder het beroep op het vertrouwensbeginsel en de stelling dat de beperking van de doelgroep in strijd was met EU-regelgeving. De rechtbank oordeelde dat de Regeling niet onder de werkingssfeer van de Verordening valt en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen tegemoetkoming ontvangt en geen proceskostenvergoeding krijgt.