ECLI:NL:RBNNE:2024:3338

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
LEE 23/2748, 23/2749, 23/2750, 23/2752 en 23/2754
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en zorgverzekeringswet voor de jaren 2013 tot en met 2016

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland de beroepen van eiser tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die navorderingsaanslagen heeft opgelegd voor de jaren 2013 tot en met 2016. De rechtbank behandelt vijf verschillende zaken, waarbij de inspecteur aan eiser navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) heeft opgelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de inspecteur heeft deze bezwaren ongegrond verklaard.

De rechtbank stelt vast dat eiser in de jaren 2013 tot en met 2016 geen positieve resultaten heeft behaald met zijn eenmanszaak, die zich richt op de verhuur van onroerend goed. Eiser stelt dat er sprake is van een objectieve voordeelsverwachting, omdat in latere jaren wel positieve resultaten zijn behaald. De rechtbank oordeelt echter dat de negatieve resultaten over de jaren 2013 tot en met 2016 wijzen op het ontbreken van een objectieve voordeelsverwachting. De rechtbank concludeert dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd en dat de beroepen van eiser ongegrond zijn.

De rechtbank wijst erop dat eiser de bewijslast heeft om aan te tonen dat er sprake is van een bron van inkomen, maar dat hij hierin niet is geslaagd. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, waardoor de navorderingsaanslagen en belastingrentebeschikkingen in stand blijven. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 23/2748, 23/2749, 23/2750, 23/2752 en 23/2754
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 3 september 2024 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde eiser] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur

(gemachtigden: [persoon 1] en [persoon 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 21 april 2023.
LEE 23/2748 (2013 – IB/PVV)
1.1.
De inspecteur heeft aan eiser voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 71.475 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.268.
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur eiser € 4.927 belastingrente in rekening gebracht.
LEE 23/2749 (2013 – Zvw)
1.3.
De inspecteur heeft aan eiser voor het jaar 2013 een navorderingsaanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen (maximum) van € 50.853.
1.4.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur eiser € 63 belastingrente in rekening gebracht.
LEE 23/2750 (2014 – IB/PVV)
1.5.
De inspecteur heeft aan eiser voor het jaar 2014 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 76.307.
1.6.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur eiser € 3.497 belastingrente in rekening gebracht.
LEE 23/2752 (2015 – IB/PVV)
1.7.
De inspecteur heeft aan eiser voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 90.977.
1.8.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur eiser € 2.601 belastingrente in rekening gebracht.
LEE 23/2754 (2016 – IB/PVV)
1.9.
De inspecteur heeft aan eiser voor het jaar 2016 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 99.754.
1.10.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur eiser € 2.626 belastingrente in rekening gebracht.
Alle zaaknummers
1.11.
De inspecteur heeft de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de navorderingsaanslagen gehandhaafd.
1.12.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.13.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de inspecteur.

Feiten

2. Eiser is geboren op [geboortedatum] en woont samen met zijn (fiscaal) partner [partner eiser] . Zij zijn beiden ondernemers.
3. Eiser is op 12 april 2004 gestart met de eenmanszaak [A] , gevestigd aan de [straatnaam] 7 te [woonplaats] . De activiteiten van deze eenmanszaak bestaan volgens het uittreksel uit het handelsregister uit de bemiddeling bij handel, huur of verhuur van onroerend goed en uit het beheer van onroerend goed. Eiser is tevens vennoot in [B] V.O.F. die staat ingeschreven op het adres [straatnaam 2] 3 5 te [woonplaats] .
4. Eiser heeft op 22 mei 2006 tezamen met [partner eiser] voor een koopprijs van € 475.000 de panden aan de [straatnaam] 7, 7a, 9 en 9a te [woonplaats] gekocht. Eiser en [partner eiser] hebben de koop van deze onroerende zaken gefinancierd met geldleningen van in totaal € 534.000. In de leveringsakte van 14 juli 2006, waarin eiser en [partner eiser] zijn aangeduid als “koper”, is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

LEVERING REGISTERGOED, GEBRUIK
Verkoper heeft blijkens een met koper aangegane overeenkomst van koop en verkoop op tweeëntwintig mei tweeduizend zes aan koper verkocht en levert op grond daarvan aan koper, die blijkens voormelde overeenkomst van verkoper heeft gekocht en bij deze in levering aanvaardt, ieder voor de onverdeelde helft, de eigendom van:
de galerie met woonhuis aan [straatnaam] 7, 7a, 9 en 9a te [postcode] [woonplaats] kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie F nummers [nummers] respectievelijk gemeten op zesenzestig centiare (66ca) en zeventig (70ca),
hierna ook te noemen het verkochte, door koper te gebruiken als woonhuis.
5. In de periode van 2012 tot en met 2016 hebben verbouwingswerkzaamheden plaatsgevonden met betrekking tot de panden aan de [straatnaam] 7, 7a, 9 en 9a. De panden vervullen in die periode de functie van eigen woning, kantoorruimte voor de ondernemingen van eiser en [partner eiser] en worden daarnaast – onder meer via Airbnb – verhuurd. De verhuuractiviteiten betreffen logies, zakelijke verhuur en kortdurend verblijf.
6. Eiser heeft voor de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016 aangifte IB/PVV gedaan naar belastbare inkomens uit werk en woning van respectievelijk € 23.234, € 36.319, € 54.653 en € 48.613. Eiser heeft in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2012 tot en met 2019 de volgende resultaten aangegeven van de eenmanszaak [A] :
Jaar
Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening
2012
-/- € 27.849
2013
-/- € 51.936
2014
-/- € 38.642
2015
-/- € 41.173
2016
-/- € 56.423
2017
€ 3.188
2018
€ 9.987
2019
€ 7.204
Totaal
-/- € 195.644
7. De inspecteur heeft per brief van 23 maart 2018 aangekondigd een boekenonderzoek in te stellen met als doel onder meer het vaststellen van de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2013, 2014, 2015 en 2016. De inspecteur heeft de uitkomsten van dit onderzoek uitgebracht in een gecombineerd rapport van 1 oktober 2019. In het rapport heeft de inspecteur onder meer geschreven:
2 “ “
De onderneming
2.1
Bedrijfsactiviteiten
De activiteiten bestaan uit de exploitatie van appartementen voor long- en short stay verhuur. Sinds 2015 wordt tevens een appartement aangeboden via Airbnb. Het onroerend goed aan de [straatnaam] in [woonplaats] omvat de huisnummers 7, 9 en 9a. Het pand is tevens het hoofdverblijf van het gezin van de heer [eiser] .
2.2
Rechtsvorm onderneming
De activiteiten worden uitgeoefend in de vorm van een eenmanszaak. De heer [eiser] is de eigenaar.
(…)
3.1
Vermogensbeheer
De appartementen 9, 9a en 7 zijn gebruikt voor verhuur. Deze exploitatie leidt niet tot een belaste activiteit die hoort in Box I van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. In het kader van deze verhuur zijn er namelijk geen activiteiten verricht die actief vermogensbeheer te boven gaan. Zie voor de gevolgen punt 3.3.
3.2
Bron van inkomen
Vanaf 2015 is er tevens sprake van verhuur via Airbnb. De resultaten van deze verhuur leiden niet tot een positief resultaat. Om te bepalen of er sprake is van een bron van inkomen moeten onderstaande punten worden voldaan.
- Deelname economisch verkeer;
- Voordeel is beoogd;
- Voordeel is te verwachten.
Het resultaat is structureel verliesgevend. Er is geen ondernemingsplan overlegd waaruit een te verwachten positief resultaat wordt verwacht. Ook is er geen substantieel stijgende omzet ten opzichte van de relatief hoge kosten. Dit leidt ertoe dat er geen bron van inkomen is geweest sinds de start. Het gevolg van het corrigeren van de aangegeven resultaten onder de categorie Winst uit onderneming staan in punt 3.3.
3.3
Gecorrigeerde winst uit onderneming
De correctie "winst uit onderneming" zoals omschreven in punt 3.2 heeft tot gevolg dat de verliezen worden gecorrigeerd. Tevens bestaat er voor de eenmanszaak geen recht op de investeringsaftrek, MKB-winstvrijstelling en er vindt een correctie plaats bij de niet aftrekbare kosten. De resultaten die zijn aangegeven over de jaren 2012 t/m 2016 zullen als volgt worden gecorrigeerd.
8. Naar aanleiding van dit rapport zijn de in het procesverloop vermelde navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw aan eiser opgelegd. Daarbij heeft de inspecteur de (negatieve) resultaten van de eenmanszaak [A] gecorrigeerd door deze niet in aanmerking te nemen.

Beoordeling door de rechtbank

9. In geschil is of de navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 tot en met 2016 en de navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw voor het jaar 2013 terecht en niet naar te hoge bedragen zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of ter zake van de verhuuractiviteiten van [A] sprake is van een bron van inkomen (winst uit onderneming dan wel resultaat uit overige werkzaamheden) en meer precies of sprake is van een objectieve voordeelsverwachting.
10. Eiser stelt dat sprake is van een objectieve voordeelsverwachting omdat in de jaren 2017, 2018 en 2019 een positief resultaat is behaald. Verder voert eiser aan dat de arbeid die met de verhuuractiviteiten gemoeid is (zie 5.), normaal vermogensbeheer te boven gaat, zodat sprake is van een onderneming.
11. De inspecteur heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.
12. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de verhuur van de onroerende zaken geen bron van inkomen, omdat geen sprake is van een objectieve voordeelsverwachting. Dit betekent dat de navorderingsaanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
13. De rechtbank stelt voorop dat, wil sprake zijn van een bron van inkomen, volgens vaste rechtspraak aan de volgende drie algemene (bron)voorwaarden moet worden voldaan: (1) deelname aan het economische verkeer, (2) het (subjectieve) oogmerk om een voordeel te behalen, en (3) de (objectieve) verwachting dat het voordeel redelijkerwijs kan worden behaald. [1] De vraag of in enig jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting moet in beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat jaar. Feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen echter licht werpen op het antwoord op de vraag of in het betreffende jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting en mogen daarom mede in aanmerking worden genomen. [2] De rechtbank wijst er verder op dat nu eiser ondernemingsverliezen in aanmerking wil nemen, op eiser de bewijslast rust om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting daarvan aannemelijk te maken, op grond waarvan kan worden geoordeeld dat sprake is van een objectieve voordeelsverwachting betreffende de in de eenmanszaak [A] uitgeoefende activiteiten.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Gelet op de vastgestelde feiten (zie 6.) heeft eiser met de eenmanszaak vanaf het jaar 2013 tot en met 2016 – dus over een periode van vijf jaren – geen positieve resultaten behaald. Dit wijst op het ontbreken van een objectieve voordeelsverwachting. Over de onderhavige periode 2013 tot en met 2016 hebben de activiteiten van de eenmanszaak een verlies opgeleverd van in totaal € 188.174, waarbij in geen enkel jaar een positief resultaat is behaald. Eiser heeft gesteld dat in de latere jaren wel een positief resultaat is behaald met de activiteiten, waaruit volgens hem kan worden afgeleid dat sprake is van een objectieve voordeelsverwachting. Anders dan dat eiser stelt, kan naar het oordeel van de rechtbank aan het feit dat in jaren 2017, 2018 en 2019 positieve resultaten zijn behaald, niet de conclusie worden verbonden dat sprake is van een objectieve voordeelsverwachting, omdat volgens de door eiser gedane aangiften IB/PVV over de gehele periode (2012 – 2019) een resultaat is behaald van € 195.644 negatief (zie 6.). De rechtbank betrekt daarbij dat de som van de behaalde positieve resultaten van € 20.379 in het niet valt (meer dan 10 keer zo klein) bij de som van de negatieve resultaten van € 216.023. Ook overigens kan de rechtbank uit de gedingstukken niet afleiden dat sprake is van een objectieve voordeelsverwachting.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen kunnen de activiteiten van de eenmanszaak niet worden aangemerkt als bron van inkomen omdat een objectieve voordeelsverwachting ontbreekt. Daardoor komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de overige stellingen van eiser (en die van de inspecteur) over dit onderwerp.
16. Verder heeft eiser betoogd dat het kantoorgedeelte in het pand aan de [straatnaam] 9 en 9a voor meer dan 10% zakelijk wordt gebruikt en daarmee tot het keuzevermogen behoort. Eiser heeft niet duidelijk gemaakt, noch in het beroepschrift noch ter zitting, op welke wijze deze stelling kan leiden tot het door eiser gewenste fiscale resultaat. Het onroerend goed is immers geactiveerd in de eenmanszaak [A] . De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat in die eenmanszaak geen sprake is van een bron van inkomen, zodat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of sprake kan zijn van keuzevermogen. De rechtbank zal deze stelling daarom passeren.

Conclusie en gevolgen

17. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de navorderingsaanslagen en belastingrentebeschikkingen in stand blijven. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Brekelmans, voorzitter, en mr. M. Sanna en
mr. T. van de Bospoort, leden, in aanwezigheid van mr. T.R. Bontsema, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2024.
griffier
Voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 3 maart 1954, ECLI:NL:HR:1954:AY2826 en Hoge Raad 1 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8763.
2.Vgl. Hoge Raad 24 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5707 en Hoge Raad 15 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW8348.