ECLI:NL:RBNNE:2024:2422

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
LEE 23/4341
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vaststelling van de eigen bijdrage voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en de vermogensinkomensbijtelling

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 25 juni 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de vaststelling van haar eigen bijdrage voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) beoordeeld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de bijtelling van 4% van haar vermogen bij de berekening van haar inkomen dat beschikbaar is voor de betaling van de eigen bijdrage. Eiseres stelt dat deze bijtelling buitenproportioneel is en verwijst naar een arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, waarin wordt gesteld dat de vermogensrendementsheffing in strijd is met het recht op eigendom en het verbod op discriminatie. De rechtbank oordeelt echter dat het arrest van de Hoge Raad niet van toepassing is op de vermogensinkomensbijtelling, aangezien deze bijtelling een gerechtvaardigde inbreuk op het eigendomsrecht vormt, omdat de eigen bijdrage ten goede komt aan de bekostiging van de zorg van de verzekerde.

De rechtbank behandelt ook het beroep van eiseres op het recht om een 'decent profit' te behalen. Eiseres stelt dat de eigen bijdrage een confiscatoir karakter heeft en in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM. De rechtbank concludeert dat de eigen bijdrage een prijs is voor de zorg die aan eiseres wordt verleend en dat het een principiële keuze is dat zowel inkomen als vermogen moet worden aangewend voor de zorgkosten. De rechtbank oordeelt dat de berekening van de eigen bijdrage bij wet is voorzien en dat de vermogensinkomensbijtelling op juiste wijze is toegepast. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/4341

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: P. Venema),
en

het Centraal Administratiekantoor (CAK), verweerder

(gemachtigde: A. Mizab).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van de eigen bijdrage voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
Met het bestreden besluit van 9 oktober 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de besluiten gebleven waarbij de hoogte van de eigen bijdrage in rekening is gebracht.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres ontvangt zorg vanuit de Wlz, waarvoor zij een eigen bijdrage verschuldigd is. Gedurende het tijdvak 5 april 2023 tot en met 27 april 2023 ontving zij zorg in de vorm van Modulair pakket thuis (Mpt). Vanaf 28 april 2023 ontvangt zij zorg in een instelling.
1.1.
Verweerder heeft, voor zover nu van belang, bij afzonderlijke facturen van 20 juni 2023, vervangen door een factuur van 21 juli 2023, 7 juli 2023 en 22 augustus 2023 de eigen bijdrage over verschillende periodes bij eiseres in rekening gebracht.
2. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde eigen bijdrages. Eiseres voerde in bezwaar samengevat aan dat zij van mening is dat de 4% vermogensinkomensbijtelling hoger is dan het werkelijk rendement over het vermogen en daarom buiten beschouwing moet worden gelaten in de berekening van de eigen bijdrage. De 4 % vermogensinkomensbijtelling is volgens eiseres in strijd met artikel 17, eerste lid, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie alsmede met het Europees Verdrag voor de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De vermogensinkomensbijtelling is in strijd met het ‘right to own property’ en eiseres verzocht in bezwaar de eigen bijdrage te herzien en te berekenen zonder vermogensinkomensbijtelling. Zij heeft hiertoe verwezen naar het arrest van de Hoge Raad (HR) van 24 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1963).
2.1.
Verweerder heeft het bezwaar gericht geacht tegen de in 1.1 vermelde facturen. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen de factuur van 20 juni 2023 niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft deze factuur herzien met de factuur van 21 juli 2023. Het bezwaar tegen de factuur van 21 juli 2023 over de periode van 5 april 2023 tot en met 27 april 2023 werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat voor deze periode reeds de laagst mogelijke lage eigen bijdrage is vastgesteld op € 26,- en in rekening is gebracht. Het bezwaar tegen de factuur van 21 juli 2023 over de periode van 28 april 2023 tot en met 31 juli 2023 en tegen de factuur van 22 augustus 2023 werd ongegrond verklaard. Volgens verweerder heeft zij bij de bepaling van de eigen bijdrage vanaf 28 april 2023 de vermogensinkomensbijtelling op de juiste wijze betrokken. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat volgens de gegevens van de Belastingdienst het vermogen van eiseres in 2021 € 319.833 bedroeg. Van dit bedrag is het toetsbedrag van € 31.340,- afgetrokken, waardoor het totale vermogen voor de bijtelling € 288.493,- bedraagt. Op grond van artikel 3.3.2.4 van het Besluit langdurige zorg (Blz) heeft verweerder 4% van dit bedrag ter hoogte van € 11.539,72 opgeteld bij het verzamelinkomen. Verweerder is ten slotte van mening dat het arrest van de HR niet toepasbaar is op de situatie van eiseres, aangezien het hier gaat om bijtelling van vermogen en niet om bijtelling van rendement op het vermogen.

Standpunten partijen

3. Eiseres heeft beroep ingesteld voor zover haar bezwaar ongegrond is verklaard. Eiseres voert in beroep - samengevat - aan dat een heffing die hoger is dan de aan het vermogen te ontlenen baten een confiscatoir karakter heeft en in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) van het EVRM. Zij is van mening dat het van belang is dat er na de belastingheffing wel een ‘decent profit’ kan worden behaald. Het doel van artikel 1, van het EP is bescherming bieden tegen willekeurige ontneming door een overheid. Ook het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft de waarde van het beginsel van de eerbiediging van de rechten van de verdediging erkend. Op grond van dit beginsel dient een nationaal bestuursorgaan dat voornemens is ten aanzien van een particulier een bezwarend besluit te nemen dat binnen de werkingssfeer van het EG-recht valt, deze in staat te stellen naar behoren zijn standpunt kenbaar te maken over de elementen waarop het orgaan zijn standpunt wil baseren. Eiseres heeft geen 4% inkomen ontvangen over haar vermogen. Daarnaast is zij van mening dat het volledig ontbreken van een tegenbewijsregeling niet proportioneel is en daarom ook niet gerechtvaardigd. Eiseres haalt verder diverse arresten aan van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), waaruit zij afleidt dat het van belang is dat er na de belastingheffing wel een ‘decent profit’ kan worden behaald. Eiseres meent dat na de belastingheffing in box 3, door de toepassing van de ‘overkill’ van
4 % vermogensinkomensbijtelling, geen ‘decent profit’ kan worden behaald en de regeling over de vaststelling van de eigen bijdrage voor zorg op grond van de Wlz dus in strijd is met artikel 1 van het EP.
4. Verweerder stelt zich - samengevat - op het standpunt dat de inbreuk op het eigendom door de vermogensinkomensbijtelling een wettelijke grondslag heeft, maar ook toegankelijk, nauwkeurig en voorzienbaar is. Hij verwijst naar diverse uitspraken die hij bij zijn verweerschrift heeft gevoegd, waaruit blijkt dat verschillende rechtbanken hebben geoordeeld dat verweerder rechtmatig heeft gehandeld. Ten aanzien van de tegenbewijsregeling voert verweerder aan dat het niet zijn taak is om een dergelijke tegenbewijsregeling te faciliteren. Verweerder dient uit te gaan van de inkomens-en vermogensgegevens die vanuit de Belastingdienst worden aangeleverd. Hij moet bij de berekening van de eigen bijdrage uitgaan van het verzamelinkomen en daarnaast nog eens 4% van de grondslag sparen en beleggen meenemen bij de berekening van de eigen bijdrage. Over de ‘decent profit’ stelt verweerder zich op het standpunt dat dit betrekking heeft op aan de belastingheffing gerelateerde zaken. Verweerder is niet bevoegd zich hierover uit te laten. Tot slot merkt verweerder op dat de eigen bijdrage inkomens- en vermogensafhankelijk is, waardoor er wordt gekeken naar de draagkracht. Dit betekent dat eiseres de vastgestelde eigen bijdrage met haar inkomen en vermogen moet betalen. Het gevolg daarvan is inderdaad dat eiseres haar spaargeld moet aanspreken om de eigen bijdrage te kunnen voldoen. Dit is in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de juistheid van de bijtelling van 4% van het vermogen bij de bepaling van het inkomen van eiseres dat beschikbaar is voor de betaling van de eigen bijdrage voor de zorg op grond van de Wlz . Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Ten aanzien van het beroep op artikel 1 van het EP
5.1.
Artikel 1 van het EP bepaalt dat iedere natuurlijke of rechtspersoon recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom. Het EHRM heeft uit dit artikel het vereiste afgeleid dat een inmenging op het recht op ongestoord genot van eigendom slechts is toegestaan wanneer deze is voorzien bij wet en een legitieme doelstelling heeft in het algemeen belang en een ‘fair balance’ is getroffen tussen het algemeen belang enerzijds en de bescherming van de individuele rechten anderzijds. Aan het vereiste van een ‘fair balance’ is niet voldaan indien sprake is van een individuele en buitensporige last voor de betrokken persoon. Waar het gaat om de beoordeling van wat in het algemeen belang is en de keus van de middelen om dit algemeen belang te dienen, komt de wetgever een ‘wide margin of appreciation’ toe (zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4761, en 5 oktober 2016 ECLI:NLLCRVB:2016:3886).
5.2.
De berekening van de eigen bijdrage is bij wet voorzien en volgt uit de dwingendrechtelijke bepalingen van artikel 3.2.5, eerste lid, van de Wlz en de artikelen 3.3.1.1, 3.3.2.1 en 3.3.2.3 van het Blz. Deze bepalingen brengen mee dat de vermogensinkomensbijtelling bij de berekening wordt betrokken (artikel 3.3.2.3, eerste lid, aanhef en onder c, van het Blz) en dat verweerder bij die berekening gebruik maakt van de door de Belastingdienst verstrekte gegevens over (onder meer) het vermogen (artikel 3.3.1.3, vierde lid, onder a, van het Blz).
5.3.
Eiseres heeft aangevoerd dat de eigen bijdrage buitenproportioneel is en heeft daartoe verwezen naar het arrest van de HR van 24 december 2021, waarin de HR in overweging 3.6.1. heeft overwogen dat de vermogensrendementsheffing in strijd is met het ongestoorde recht op eigendom en het verbod op discriminatie, zoals neergelegd in artikel 1 van het EP.
5.4.
Voor zover eiseres daarmee heeft willen betogen dat het arrest van de HR betekent dat ook de vermogensinkomensbijtelling niet bij de berekening van de eigen bijdrage mag worden betrokken, slaagt dit betoog niet. Het arrest van de HR ziet immers op de heffing van inkomstenbelasting over rendement op vermogen en niet op de betaling van een eigen bijdrage voor geleverde zorg uit een deel van het vermogen van degene die de zorg zelf ontvangt (de vermogensinkomensbijtelling). Dat in het Blz is bepaald dat 4% van (een deel van) het vermogen van de zorgontvanger wordt betrokken bij de vaststelling van de eigen bijdrage aan de kosten van die zorg, staat geheel los van de door de HR beoordeelde omstandigheid dat in het kader van de inkomstenbelasting fictief werd uitgegaan van een rendement van 4% over dat vermogen. Uit de in 5.1 genoemde uitspraken van de CRvB blijkt verder dat de vermogensinkomensbijtelling een gerechtvaardigde inbreuk is op het eigendomsrecht, mede gelet op het feit dat de eigen bijdrage ten goede komt aan de bekostiging van de zorg van de verzekerde van wie de eigen bijdrage wordt geïnd.
Ten aanzien van het recht van eiseres op een ‘decent profit’
5.5.
Eiseres is van mening dat zij op grond van artikel 1 van het EP het recht heeft om een ‘decent profit’ te kunnen behalen en verwijst voor haar standpunt naar een arrest van het EHRM van 19 juni 2009, nr. 35014/97, in de zaak Hutten-Czapska vs. Polen. De rechtbank merkt echter op dat het in dit arrest gaat om de regulering van de rechtsverhouding tussen huurders en verhuurders, waarbij de overheid niet zelf het geld int, maar de huurders beschermt. Bij de eigen bijdrage gaat het om een prijs van een dienst die aan eiseres zelf wordt verleend, waarbij het een principiële keuze is dat niet alleen een deel van het inkomen, maar ook een deel van het vermogen dient te worden besteed om de kosten van de zorg die ze krijgt te betalen. Dit heeft naar het oordeel van de rechtbank niets te maken met het recht van eiseres om winst uit vermogen te behalen.
Ten aanzien van de tegenbewijsregeling
5.6.
Eiseres voert aan dat er in de huidige berekeningsmethode van de eigen bijdrage geen tegenbewijsregeling geldt, wat niet proportioneel is en daarmee niet gerechtvaardigd kan worden. Voor zover eiseres bedoelt dat zij geen tegenbewijs over de vaststelling van de hoogte van het vermogen kan leveren oordeelt de rechtbank als volgt. Uit het wettelijk stelsel zoals genoemd in overweging 5.2. vloeit voort dat verweerder geen ruimte heeft om van de gegevens van de Belastingdienst af te wijken. Hij is dus niet bevoegd uit te gaan van een ander vermogen dan het door de Belastingdienst vastgestelde vermogen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er wel een tegenwijsregeling, die echter inhoudt dat eiseres in een ander kader, namelijk bij de Belastingdienst bezwaar kan maken tegen de vaststelling van de hoogte van haar vermogen. Voor zover eiseres bedoelt dat zij geen tegenbewijs kan leveren over de vaststelling van de hoogte van het rendement dat zij heeft gehaald uit het vermogen overweegt de rechtbank dat dit rendement niet wordt betrokken bij de bepaling van de vermogensinkomensbijtelling.

Conclusie en gevolgen

6. De conclusie van de rechtbank is dat verweerder op juiste gronden 4% van (een deel van) het vermogen van eiseres heeft betrokken bij de berekening van de eigen bijdrage. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, voorzitter, en mr. H.J. Bastin en mr. P.G. Wijtsma, leden, in aanwezigheid van mr. L. Bergsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.