ECLI:NL:RBNNE:2024:2245

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
LEE 23/1840, 23/1939 en 23/1940
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden door de korpschef van de politie

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 7 juni 2024, zijn de beroepen van eiser tegen de intrekking van zijn toestemming voor het uitvoeren van beveiligingswerkzaamheden door de korpschef van de politie ongegrond verklaard. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.E. Beukers, had bezwaar gemaakt tegen drie besluiten van de korpschef, waarbij zijn toestemming was ingetrokken vanwege twijfels over zijn betrouwbaarheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef de intrekking van de toestemming op basis van meerdere incidenten heeft gemotiveerd, waaronder het gebruik van onrechtmatig geweld en het dragen van handboeien zonder toestemming. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet voldoende gehoord is in de bezwaarprocedure, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit gebrek is gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat eiser niet benadeeld is door de schending van de hoorplicht. De rechtbank heeft verder geconcludeerd dat de korpschef in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat eiser niet voldoende betrouwbaar is voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden, en dat de intrekking van de toestemming evenredig en noodzakelijk was. De rechtbank heeft de korpschef veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1750,- en heeft het griffierecht van € 184,- aan eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 23/1840, LEE 23/1939, LEE 23/1940

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.E. Beukers),
en

de korpschef van de politie, de korpschef

(gemachtigden: mr. M.J.R.M. Pompen en C.M. Hoogeveen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen drie vrijwel gelijkluidende besluiten van de politiechefs van de eenheden [eenheden] namens de korpschef van politie (de korpschef) waarbij de toestemming tot het uitvoeren van beveiligingswerkzaamheden is ingetrokken.
1.1.
Met de besluiten van 22 maart 2023 van de eenheid [eenheid 1] , 20 maart 2023 van de [eenheid 2] en 30 maart 2023 van de eenheid [eenheid 3] op de bezwaren van eiser is de korpschef bij die besluiten gebleven.
1.2.
De korpschef heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 19 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de korpschef.
1.4.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Totstandkoming van de besluiten

2. In de zaak waarin de politiechef van de eenheid [eenheid 1] namens de korpschef de toestemming tot het verrichten van beveiligingswerkzaamheden heeft ingetrokken, is de gang van zaken als volgt. [1] Op 15 juni 2022 heeft de korpschef het voornemen om de toestemming voor eiser om werkzaamheden voor een beveiligingsorganisatie te mogen verrichten in te trekken aan eiser kenbaar gemaakt. Op
12 juli 2022 heeft eiser zijn zienswijze over dit voornemen ingediend. De korpschef heeft de toestemming met het besluit van 10 augustus 2022 ingetrokken. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Op 12 december 2022 is eiser over zijn bezwaar gehoord.
2.1.
In de zaak waarin de politiechef van de [eenheid 2] namens de korpschef de toestemming tot het verrichten van beveiligingswerkzaamheden heeft ingetrokken, is de gang van zaken als volgt. [2] Op 15 september 2022 heeft de korpschef het voornemen om de toestemming voor eiser om werkzaamheden voor een beveiligingsorganisatie te mogen verrichten in te trekken aan eiser kenbaar gemaakt. Op 23 september 2022 heeft eiser zijn zienswijze over dit voornemen ingediend. De korpschef heeft de toestemming met het besluit van 17 november 2022 ingetrokken. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Op 16 februari 2023 is eiser over zijn bezwaar gehoord.
2.2.
In de zaak waarin de politiechef van de eenheid [eenheid 3] namens de korpschef de toestemming tot het verrichten van beveiligingswerkzaamheden heeft ingetrokken, is de gang van zaken als volgt. [3] Op 22 augustus 2022 heeft de korpschef het voornemen om de toestemming voor eiser om werkzaamheden voor een beveiligingsorganisatie te mogen verrichten in te trekken aan eiser kenbaar gemaakt. Op
2 september 2022 heeft eiser zijn zienswijze over dit voornemen ingediend. De korpschef heeft de toestemming met het besluit van 16 november 2022 ingetrokken. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de korpschef de toestemmingen tot het uitvoeren van beveiligingswerkzaamheden mocht intrekken.
3.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
3.2.
De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft de korpschef kunnen afzien van het horen in de bezwaarprocedure bij de eenheid [eenheid 3] ?
4. Eiser voert aan dat hij niet is gehoord in de bezwaarprocedure in de regio [eenheid 3] . Het schenden van de hoorplicht kan niet worden gepasseerd omdat hij hierdoor is benadeeld. Eiser verwijst daarvoor naar jurisprudentie van het CBB. [4] Hij had in een hoorzitting duidelijkheid kunnen verschaffen over de relevante feiten. Het was in de bezwaarprocedure niet op voorhand uit te sluiten dat in de hoorzitting iets aan de orde was gekomen dat van belang voor het besluit kon zijn. Daarnaast vindt eiser dat de verslagen van de hoorzittingen bij de twee andere politie-eenheden gebrekkig en eenzijdig zijn geweest. Zijn standpunt is in de samenvatting niet goed weergegeven.
4.1.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt in artikel 7:2, eerste lid, dat een belanghebbende in een bezwaarprocedure de gelegenheid moet krijgen te worden gehoord. Van het horen van een belanghebbende kan alleen worden afgezien in de gevallen die zijn omschreven in artikel 7:3 van de Awb. Geen van die gevallen doet zich in dit geval voor. De hoorplicht is daarom geschonden.
4.2.
De vraag die zich vervolgens voordoet is of het bestreden besluit ondanks deze schending in stand kan blijven met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Voor de beantwoording van deze vraag is doorslaggevend of eiser door de schending van de hoorplicht in de bezwaarfase is benadeeld.
4.3.
Voor de beantwoording van de vraag of eiser door het schenden van de hoorplicht in dit geval is benadeeld, is doorslaggevend welk doel de hoorplicht dient en of aan dit doel in deze procedure is tekortgedaan. Het doel van de hoorplicht in de Awb is tweeledig. [5] De hoorplicht biedt in de bezwaarprocedure aan betrokkenen de belangrijkste mogelijkheid mondeling hun mening naar voren te brengen bij het bestuursorgaan. Ten tweede is het doel van de hoorplicht te bevorderen dat het bestuursorgaan beschikt over alle relevante informatie die nodig is voor een zorgvuldige heroverweging en besluitvorming. Bij het eerste doel is van belang dat niet iedereen in staat is om zijn gedachten goed schriftelijk te formuleren.
In het geval van eiser is in de bezwaarfase door zijn professioneel gemachtigde een schriftelijke zienswijze ingediend. Na het besluit tot intrekking van de toestemming is door de professioneel gemachtigde van eiser een bezwaarschrift ingediend. Eiser is daarom in de mogelijkheid zijn mening naar voren te brengen niet tekort gedaan.
De korpschef heeft daarnaast bij het besluit op bezwaar bij de eenheid [eenheid 3] kunnen beschikken over alle relevante informatie. In deze zaak betreft het drie besluiten bij drie verschillende eenheden die zijn genomen op grond van het hetzelfde feitencomplex en ongewijzigde omstandigheden. In de twee procedures bij de andere eenheden is eiser wel gehoord. Uit het bestreden besluit van de eenheid [eenheid 3] blijkt dat de verslagen van die hoorzittingen mede ten grondslag liggen aan het besluit. In alle drie de procedures is het hetzelfde bestuursorgaan, de korpschef, die de besluiten op bezwaar heeft genomen. Gelet op deze gang van zaken is er ook geen nadeel voor eiser ten aanzien van het tweede doel van de hoorplicht. De rechtbank passeert het gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
Heeft de korpschef eiser onvoldoende betrouwbaar kunnen achten?
5. De rechtbank moet beoordelen of de korpschef de toestemming van eiser voor het verrichten van beveiligingswerk mocht intrekken. De korpschef kan de toestemming voor het verrichten van beveiligingswerk intrekken als een beveiliger onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie te werken. In paragraaf 3.3. van de beleidsregels staat dat er in ieder geval sprake is van onvoldoende betrouwbaarheid als blijkt dat een beveiligingsmedewerker rechtsregels naast zich neerlegt waardoor de rechtsorde op een tamelijk ernstige wijze wordt aangetast. Ook uit andere feiten kan blijken dat de beveiliger onvoldoende betrouwbaar is. Volgens vaste rechtspraak [6] mogen aan beveiligingsmedewerkers op het punt van betrouwbaarheid strengere eisen gesteld worden dan aan medewerkers in willekeurige andere banen. De korpschef mag daarom als beoordelingsmaatstaf gebruiken dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moet zijn.
5.1.
De korpschef heeft aan de bestreden besluiten elf mutatierapporten van de politie over eiser ten grondslag gelegd die geregistreerd staan in het politieregister. In de beoordeling en heroverweging in de bestreden besluiten worden met name drie mutatierapporten aangehaald. De rechtbank zal hierna de beroepsgronden tegen deze drie mutatierapporten eerst afzonderlijk bespreken.
5.2.
In een mutatierapport van 5 maart 2023 met nummer [nummer 1] staat dat naar aanleiding van een steekincident politieambtenaren een verdachte gecontroleerd wilden aanhouden. Eiser zou door deze procedure heen zijn gekomen, de verdachte hebben vastgepakt en hem met kracht richting de grond hebben gegooid. Daarbij zou eiser gezegd hebben: “Zo doen we dat hier”.
5.3.
Eiser weerspreekt het mutatierapport niet waar het gaat om het toepassen van fysiek geweld tegen de verdachte. Eiser voert aan dat hij op een bepaald moment aangaf dat er beter gehandeld kon worden en toen heeft hij meteen de daad bij het woord gevoegd. Hij erkent in het heetst van de strijd een fout te hebben gemaakt waarvoor hij zijn excuses heeft aangeboden. De korpschef rekent hem aan dat van hem een coöperatieve houding verwacht mag worden, maar dit was ook juist zijn intentie. Eiser vindt dat korpschef nader onderzoek had moeten doen naar zijn verklaring.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de korpschef in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat uit dit voorval blijkt van twijfels over de betrouwbaarheid van eiser die nodig is voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden. Eiser heeft een gecontroleerde aanhouding verstoord door, zonder overleg met de politieambtenaren, de verdachte met geweld op de grond te gooien. Van een beveiliger mag in die situatie worden verwacht dat hij samenwerkt, geen onrechtmatig geweld toepast en oog heeft voor de veiligheid van alle betrokkenen. Eiser heeft op al deze punten niet gehandeld zoals mag worden verwacht. Eiser heeft gesteld dat de korpschef nader onderzoek had moeten doen naar aanleiding van zijn verklaring. Nu eiser niet heeft uitgelegd op welke punten hij nader onderzoek door de korpschef aangewezen acht, gaat de rechtbank aan eisers stelling voorbij. Het onrechtmatig toepassen van geweld is door eiser erkend en hij betwist de inhoud van het mutatierapport op dit punt niet. De korpschef heeft geen nader onderzoek hoeven doen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.5.
In een mutatierapport van 16 april 2022 met nummer [nummer 2] staat dat een politiemedewerker een gesprek had met beveiligers van [naam] , waaronder eiser. Ter plaatse had de politiemedewerker gevraagd wat eiser allemaal bij zich droeg aan de koppel van zijn beveiligingsuniform, aangezien de politiemedewerker iets zag glimmen wat op handboeien leek. Nadat de politiemedewerker drie keer had gevraagd wat eiser bij zich droeg, lachte eiser half naar de politiemedewerker, knipoogde hij en pakte eiser de handboeien uit het opbergtasje. Eiser zei daarbij dat hij ze eigenlijk niet mocht hebben, maar dat het soms zo maar ineens nodig kon zijn. Tijdens het gesprek kwam eiser volgens de politiemedewerker onder andere autoritair en zwart-wit over.
5.6.
Eiser weerspreekt niet dat hij handboeien droeg tijdens zijn werkzaamheden als beveiliger. Hij had eerder die dag een training gehad met zijn honden waarbij hij de handboeien droeg en hij was vergeten deze van zijn koppel te halen. Hij erkent dat hij geen handboeien kan gebruiken in zijn werk en hij heeft hiermee een vergissing gemaakt. De korpschef had onderzoek moeten doen naar de juistheid van zijn mededeling dat hij de handboeien was vergeten af te doen na een training. Er waren politieambtenaren aanwezig bij die training. Hij heeft de handboeien, nadat hij daarop was aangesproken, gelijk opgeborgen. Eiser erkent dat hij door het dragen van handboeien de wet heeft overtreden, maar alleen het dragen van handboeien is niet gelijk een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat de korpschef in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat eiser zich door het dragen van handboeien onvoldoende betrouwbaar heeft getoond voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden. De Wpbr verbiedt in artikel 9, derde lid, expliciet het dragen van handboeien tijdens beveiligingswerkzaamheden zonder afzonderlijke toestemming daarvoor van de Minister. Door tijdens zijn werkzaamheden desondanks handboeien aan zijn koppel te dragen heeft eiser de wet overtreden. Het overtreden van een wettelijk voorschrift dat specifiek is geschreven voor de beroepsuitoefening als beveiliger, kan worden gezien als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Nu het mutatierapport niet wordt betwist waar het gaan om het dragen van handboeien tijdens zijn werkzaamheden, hoefde de korpschef geen nader onderzoek te doen. Wanneer eiser aannemelijk had willen maken dat het dragen van de handboeien in dit geval niet het karakter van een tamelijk ernstige overtreding van de rechtsorde had, dan lag het op zijn weg dit te onderbouwen. De beroepsgrond slaagt niet.
5.8.
In een mutatierapport van 9 juli 2022 met nummer [nummer 3] , staat dat politieambtenaren naar aanleiding van een melding huiselijk geweld bij eiser thuis zijn geweest. Eiser zou zich van het leven willen beroven en/of zijn woning in brand willen steken. Bij het incident zouden tussen eiser en zijn partner over en weer klappen zijn uitgedeeld.
5.9.
Over dit mutatierapport voert eiser aan dat dit feit pas is toegevoegd tijdens de behandeling in bezwaar. Omdat hem op die manier een schriftelijke ronde is ontnomen is sprake van reformatio in peius. Inhoudelijk voert eiser aan dat in de periode waarin dit voorval zich afspeelde, het niet goed ging tussen hem en zijn partner. Bij een woordenwisseling is over een weer geslagen. Inmiddels is het weer goed tussen hem en zijn partner. De verbalisanten zagen ook geen noodzaak een proces-verbaal op te maken. Het betrof een incident in de privésfeer dat werkelijk niets te maken heeft met zijn werk als beveiliger.
5.10.
De rechtbank is van oordeel dat in een besluit op bezwaar de motivering van het besluit waartegen het bezwaar is gericht, mag worden aangevuld. Het beroep op reformatio in peius slaagt niet. Door dit mutatierapport bij het bestreden besluit te betrekken, is geen nadelige wijziging in het rechtsgevolg voor eiser opgetreden. Eiser is door het bestreden besluit niet in een nadeligere positie gebracht.
De rechtbank is vervolgens van oordeel dat de korpschef in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat dit voorval twijfels doet rijzen over de betrouwbaarheid van eiser die nodig is voor het verrichten van beveiligingswerk. Eiser erkent fysiek geweld te hebben gebruikt tegen zijn partner. Daarmee heeft eiser een rechtsregel overtreden. Dit kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Dat dit incident zich heeft voorgedaan in privétijd maakt dit niet anders. Juist vanwege het belang van zelfbeheersing bij een beveiliger mag van eiser ook in de privésfeer worden verwacht dat hij zich aan de rechtsregels houdt en een woordenwisseling niet uit de hand laat lopen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5.11.
De incidenten die onder 5.2. tot en met 5.10. zijn besproken, zijn alle drie incidenten op grond waarvan de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de betrouwbaarheid en integriteit van eiser niet boven iedere twijfel verheven is. Gelet op de aard en het aantal van die incidenten en het onderlinge verband en de samenhang daarvan, is het geheel in elk geval voldoende om te oordelen dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet voldoende betrouwbaar meer is.
Bij de incidenten onder 5.2. en 5.8., heeft eiser zijn zelfbeheersing verloren en is overgegaan tot het toepassen van fysiek geweld tegen personen. Eiser dient als beveiliger te allen tijde zijn zelfbeheersing te bewaren en mag nooit overgaan tot onrechtmatig geweld tegen personen. De beroepsgronden, voor zover die zich richten tegen de inhoudelijke beoordeling van de incidenten omschreven in de overige mutatierapporten, kunnen alleen daarom al niet leiden tot een geslaagd beroep. Deze behoeven daarom geen verdere bespreking.
Is de intrekking van de toestemming evenredig?
6. Bij de vraag of de korpschef gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid tot intrekking spelen geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van deze intrekking een rol. Het intrekken van de verleende toestemming is een bestuursrechtelijke maatregel, die het maatschappelijk belang dat gediend is bij een betrouwbare veiligheidszorg ondersteunt. Daarvoor is van belang dat degenen die in de beveiliging werkzaam zijn betrouwbaar zijn en blijven. Een intrekking van de verleende toestemming is op zichzelf geen onredelijk middel om het bovenstaande doel te bereiken. Daarbij blijft echter wel van belang dat de maatregel is afgestemd op een individueel geval. De korpschef dient daartoe te motiveren waarom de gekozen maatregel in het specifieke geval, een noodzakelijke en evenwichtige maatregel is.
6.1.
Eiser voert aan dat de maatregel van intrekking niet noodzakelijk en niet evenwichtig is. Van de korpschef mocht verwacht worden dat hij op een eerder moment het gesprek met eiser was aangegaan. Daarin had de korpschef zijn zorgen kunnen uiten en hadden eventuele afspraken gemaakt kunnen worden. De intrekking van de toestemming is een te zwaar middel en is niet noodzakelijk.
Daarnaast voert eiser aan dat de intrekking niet evenwichtig is omdat hij zijn volledige inkomensvoorziening kwijt raakt. Hij is twintig jaar met plezier beveiliger en elf registraties in het politieregister in twintig jaar is niet veel. Het beveiligingswerk kenmerkt zich er door dat in een enkel ogenblik grote beslissingen genomen moeten worden. Menselijke fouten daarin zijn mogelijk. De fouten van eiser maken hem geen onbetrouwbare beveiliger. In redelijkheid kon de korpschef daarom de toestemming niet intrekken. Eiser vraagt, als het niet anders kan, om een voorwaardelijke toestemming.
6.2.
De korpschef stelt zich op het standpunt dat de belangen van eiser zijn meegewogen. Bij een weging tussen het werkplezier van eiser en zijn twintig jaar ervaring en de benodigde inkomsten van eiser om zijn gezin te onderhouden, tegenover het algemene belang bij een betrouwbare veiligheidszorg, weegt dit laatste voor de korpschef zwaarder. Er zijn wel gesprekken geweest tussen politieambtenaren en eiser na de incidenten, maar dit heeft niet geleid tot verandering. Na het incident met de handboeien is het voornemen tot intrekking kenbaar gemaakt. Ondanks dit voornemen vindt vervolgens nog een incident met huiselijk geweld plaats. Dit onderbouwt de twijfel aan de betrouwbaarheid. Eiser wist van een mogelijke intrekking maar heeft zijn gedrag daar niet op aangepast. Er is in deze zaak geen ruimte voor een voorwaardelijk toestemming.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de korpschef deugdelijk gemotiveerd heeft waarom de intrekking van de toestemming noodzakelijk en evenwichtig is. Allereerst is vastgesteld dat op grond van meerdere incidenten de betrouwbaarheid van eiser die nodig is voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden niet boven iedere twijfel is verheven. Eiser heeft zijn zelfbeheersing meerdere keren verloren en als gevolg daarvan is hij tweemaal overgegaan tot toepassing van fysiek geweld. Wanneer er twijfels zijn over de betrouwbaarheid van een beveiliger op deze gronden, is de intrekking van de toestemming noodzakelijk en is een voorwaardelijke toestemming niet passend.
Gelet op de reden van intrekking is bij een weging van belangen van eiser alleen een andere uitkomst mogelijk als deze belangen uitzonderlijk zijn. Daarvan is niet gebleken. Het belang van eiser wordt door de korpschef onderkend, maar het grote maatschappelijk belang bij een betrouwbare veiligheidszorg wordt groter geacht. De intrekking van de toestemming is in dit geval niet onredelijk bezwarend. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
7.1.
Nu het schenden van de hoorplicht in de procedure bij de eenheid [eenheid 3] is gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, wordt de korpschef veroordeeld in de proceskosten in beroep. De rechtbank stelt deze vergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend (ter waarde van 1 punt à € 875,-) en aan de zitting heeft deelgenomen (ter waarde van 1 punt à € 875,-).
7.2.
De korpschef moet ook het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoeden tot een bedrag van € 184,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1750,-;
  • draagt de korpschef op om het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden tot een bedrag van € 184,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P. Eckert, voorzitter, en mr. M.W. de Jonge en mr. J.L. Boxum, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 7:2 eerste lid
Voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Artikel 7:3
Van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien:
a.
het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,
b.
het bezwaar kennelijk ongegrond is,
c.
de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord,
d.
de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, of
e.
aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.
Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
Artikel 7
[…]
2. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef.…
[…]
5. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
[…]
Artikel 9
[…]
3. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau aan welke een vergunning is verleend, draagt er zorg voor dat de personen die zijn belast met beveiligingswerkzaamheden onderscheidenlijk recherchewerkzaamheden, bij de uitvoering van hun werkzaamheden geen handboeien dragen, tenzij Onze Minister daarvoor toestemming heeft verleend.
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019
[…]
3.3
Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
(…)
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Sepots, processen-verbaal en mutaties
Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat.

Voetnoten

1.Zaak met kenmerk LEE 23/1940.
2.Zaak met kenmerk LEE 23/1840.
3.Zaak met kenmerk LEE 23/1939.
5.Kamerstukken I, 1988-1989, 21 221, nr. 3, p. 145.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de ABRvS van 9 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:403) en van 22 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2113)