ECLI:NL:RBNNE:2024:2109

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
22/1613
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om planschade door windpark N33 met betrekking tot geluid, gezondheid, slagschaduw en lichthinder

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 31 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om planschade behandeld. Eiser, eigenaar van een woning en agrarische percelen nabij het Windpark N33, had op 8 augustus 2020 planschade aangevraagd, die door de minister van Economische Zaken en Klimaat op 24 augustus 2021 werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de minister het advies van Antea Group, dat concludeerde dat er geen planologisch nadeel was, terecht heeft gevolgd. Eiser had onvoldoende concrete aanknopingspunten aangedragen om aan de juistheid van dit advies te twijfelen. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser met betrekking tot geluidshinder, slagschaduw en lichthinder, maar komt tot de conclusie dat de minister op basis van de beschikbare informatie en adviezen niet in een planologisch nadeliger positie is gekomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de minister standhoudt en eiser geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1613

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. J.G.L. van Nus),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, de minister

(gemachtigde: mr. J.H. Verheul-Verkaik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van het verzoek om planschade voor de woning met bedrijfsgebouwen en bijbehorende percelen landbouwgrond aan en nabij de [adres] in [plaats] als gevolg van de vaststelling van het rijksinpassingsplan Windpark N33.
1.1.
De minister heeft de aanvraag van eiser op 24 augustus 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 22 maart 2022 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing gebleven.
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 29 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser met zijn gemachtigde, mr. T. Tjeerdsma en [naam], en de gemachtigde van de minister met mr. M. van der Made.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van het verzoek om planschade. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Eiser is eigenaar van en woont op het perceel aan de [adres] in [plaats]. Hij is ook eigenaar van een aantal daarbij in de buurt gelegen percelen. Op de percelen drijft eiser een veehouderij.
4.1.
Op 16 februari 2017 hebben de toenmalige Minister van Economische Zaken en de toenmalige Minister van Infrastructuur en Milieu het inpassingsplan ‘Windpark N33’ vastgesteld. Dit inpassingsplan is gewijzigd bij besluit van 9 oktober 2017 en 21 maart 2022. Het inpassingsplan voorziet in 35 windturbines in de gemeenten Midden-Groningen, Veendam en Oldambt.
4.2.
Op 8 augustus 2020 heeft eiser verzocht om planschade veroorzaakt door de vaststelling van het inpassingsplan. Het verzoek ziet op de bedrijfswoning en het melkveebedrijf van eiser op de percelen [nummers].
4.3.
De minister heeft deze aanvraag ter advisering voorgelegd aan Antea Group.
4.4.
Op 11 augustus 2021 heeft Antea Group aan de minister geadviseerd dat de planologische wijziging niet heeft geleid tot schade die op basis van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) voor vergoeding in aanmerking dient te komen.
4.5.
De minister heeft de aanvraag op 24 augustus 2021 afgewezen.
4.6.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt
4.7.
De minister heeft het bezwaar op 22 maart 2022 ongegrond verklaard.
Overgangsrecht
5. Op 1 januari 2024 is de Wro ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. In artikel 4.19 van de Invoeringswet Omgevingswet heeft de wetgever regels van overgangsrecht gegeven voor een verzoek om vergoeding van schade die is geleden door de inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, b, e of f, van de Wro. In het derde lid is bepaald dat het oude recht van toepassing blijft op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
5.1.
De door eiser in de aanvraag van 8 augustus 2020 aangewezen oorzaak van de gestelde schade is een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro. Dat betekent dat in dit geval de Wro, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Beoordelingskader planschade
6. Uit vaste rechtspraak [1] , volgt dat bij de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiervoor dient de desbetreffende wijziging waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar wat maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden.
6.1.
Bij de beoordeling van een verzoek om tegemoetkoming in planschade als gevolg van planologische ontwikkelingen, moet worden uitgegaan van de voor de aanvrager meest ongunstige invulling van de planologische mogelijkheden van de gronden. Slechts als realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken.
6.2.
Als uit een advies van een door een bestuursorgaan benoemde deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om een tegemoetkoming in planschade van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht [2] .
Mag de minister uitgaan van het advies van Antea Group?
7. De minister heeft het advies van Antea Group van 11 augustus 2021 aan de besluitvorming ten grondslag gelegd. In het advies heeft Antea Group onder andere geconcludeerd dat de bedrijfswoning op de grens ligt van de 37 Lden geluidscontour en dat in combinatie met de geluidhinder van de agrarische bedrijfsvoering, de geluidbelasting dermate laag zal zijn dat deze verwaarloosbaar wordt geacht te zijn. De bedrijfswoning valt binnen de slagschaduw contouren, maar omdat de woning nabij de 0-uurs contour ligt en rekening dient te worden gehouden met de tussenliggende bedrijfsgebouwen en stallen, zal geen tot in zeer beperkte mate sprake zijn van hinder. Mede omdat bedrijfswoningen als waarde-ongevoeliger worden beschouwd dan burgerwoningen leidt de zeer beperkt planologisch nadeliger positie, niet tot een waardevermindering van de bedrijfswoning.
Verder concludeert Antea Group dat de realisatie van het windpark niet leidt tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden van de bedrijfsgronden. De gronden hebben een agrarische bestemming en mogen worden gebruikt voor uitoefening van het agrarisch bedrijf.
Ten aanzien van de bedrijfsvoering concludeert Antea Group dat er geen uitspraken of studies bekend zijn waaruit een negatief effect op de veestapel of gewassen blijkt door toedoen van de windturbines. De uitbreiding- en exploitatiemogelijkheden van het bedrijf worden niet direct beperkt.
8. Eiser voert aan dat het advies van Antea Group is gebaseerd op onjuiste en onzorgvuldig feiten en omstandigheden. De schadefactoren geluid en slagschaduw zijn ernstiger dan voorgesteld in het MER. Verder is in de planvergelijking niet uitgegaan van de meest ongunstige situatie dat zowel overdag als ’s nachts knipperende verlichting wordt gebezigd. Ook is voor lichtschittering niet uitgegaan van de meest ongunstige situatie nu niet uit is gegaan van windturbines zonder niet-reflecterende materialen danwel coatinglagen.
De minister stelt volgens eiser ten onrechte dat de vrees voor gezondheidsschade een onbestemde angst is. Volgens eisers is er objectief bewijs in Nederland voor gezondheidseffecten ten gevolge van het geluid van winturbines. Een redelijk denkend koper zal hier rekening mee houden.
Tenslotte stelt eiser dat de minister de taxatie van eiser ten onrechte gebrekkig heeft verklaard.
9. De rechtbank stelt allereerst vast dat het beroepschrift alleen is ingediend door eiser. In de aanvullende gronden wordt ook vermeld dat beroep is ingesteld door [naam]. Maar, zoals op de zitting ook is besproken kan na het verstrijken van de beroepstermijn geen nieuw beroep worden ingesteld of een nieuwe procespartij worden toegevoegd.
Verder heeft eiser het argument dat ziet op lichtschittering, ingetrokken op de zitting. De rechtbank gaat daarom niet in op dat argument.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser geen contra-expertise van een deskundige op het gebied van planschade heeft overgelegd. Dan ligt de vraag voor of eiser erin geslaagd is om aannemelijk te maken dat er sprake is van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van de advisering door Antea Group. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
Geluid en gezondheid
9.2.
De minister erkent in het bestreden besluit dat de windturbines een laagfrequent geluid produceren, maar is van mening dat aan de hand van de milieueffectrapportage door de adviseur een reële prognose is gemaakt van de geluidproblematiek ter plaatse van de onroerende zaak. Uit deze prognose volgt dat ten aanzien van de bestaande en nieuwe geluidsituatie de adviseur van oordeel is dat aanvrager niet in een planologisch nadeliger positie komt te verkeren. De toename van geluid is dermate laag dat deze in combinatie met de mitigerende factor, het agrarische bedrijf, verwaarloosbaar wordt geacht. De woning ligt op de 37 Lden contour waardoor in combinatie met de huidige akoestische omgeving, geen hoorbare verslechtering plaatsvindt volgens de minister.
Eiser verwijst onder andere naar publicaties van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu [3] en Dr.ir. J.A.P.M. de Laat [4] en een geluidsonderzoek van Van Muijlwijk voor de onderbouwing van zijn standpunt dat er objectief bewijs is voor gezondheidseffecten ten gevolge van het geluid van windturbines.
9.2.1.
De rechtbank heeft begrip voor de zorgen van eiser over zijn gezondheid vanwege de komst van de windturbine en het daardoor veroorzaakte laagfrequent geluid, maar kan niet voorbij gaan aan het toetsingskader voor de beoordeling van planschadeverzoeken. Uit het betoog van eiser valt niet af te leiden dat er op basis van op de peildatum beschikbare wetenschappelijke informatie, reden was om aan te nemen dat laagfrequent geluid van windturbines tot gezondheidsklachten van omwonenden kan leiden. Aan informatie van latere datum komt in het kader van deze planschadeprocedure geen betekenis toe. Bij planschade gaat het om de gestelde planologische verslechtering en waardevermindering van een onroerende zaak op het moment van de inwerkingtreding van een planologische maatregel. Bij het bepalen van de waardevermindering is maatgevend welke prijs een redelijk denkend en handelend koper voor deze onroerende zaken zou hebben geboden. Nog daargelaten het feit dat de wetenschap tot op heden geen eenduidig standpunt heeft over het antwoord op de vraag of laagfrequent geluid van windturbines effect hebben op de gezondheid van mensen [5] , kan de redelijk denkend en handelend koper op het peilmoment, geen rekening houden met eventuele latere kennis en informatie [6] .
Daarbij heeft eiser de door hem genoemde stukken, waaronder het door eiser genoemde rapport Van Muijlwijk niet aan de rechtbank overgelegd. Tussen partijen staat echter niet ter discussie dat de windturbines laagfrequent geluid produceren. Maar ook al is het zo dat Windpark N33 wel degelijk op hinderlijke wijze laagfrequent geluid produceert, dan is de door eiser aangevoerde algemene informatie daarover (die niet specifiek ziet op de situatie met betrekking tot de objecten van eiser), naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid of de volledigheid van de advisering door Antea Group ten aanzien van geluidhinder bij de objecten van eiser.
Slagschaduw
9.3.
In het bestreden besluit staat, in navolging van hetgeen door Antea Group is geadviseerd, dat de woning van eiser dicht tegen de grens van de 0-uurs contour gelegen is en dat slechts in zeer beperkte mate sprake zal zijn van slagschaduw waardoor er sprake is van zeer beperkt planologisch nadeel.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar een rapport van Arcadis [7] en een publicatie van Arcadis [8] waaruit volgens eiser blijkt dat de Nederlandse slagschaduwnorm afwijkt van andere normen en dat de feitelijke hinder van slagschaduw bijna drie keer zoveel is dan is toegestaan. Eiser heeft deze documentatie niet overgelegd. Wat daar ook van zij, deze publicaties zien niet specifiek op de situatie ten aanzien van de objecten van eiser en zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid of de volledigheid van de advisering door Antea Group ten aanzien van slagschaduw op de objecten van eiser. Daarbij overweegt de rechtbank dat, zelfs al zou het zo zijn dat de normen voor slagschaduw ontoereikend zijn of worden overschreden, daarmee niet is gezegd dat dat leidt tot dusdanig planologisch nadeel met betrekking tot de objecten van eiser, dat een redelijk denkend en handelend koper daardoor beïnvloed wordt.
Lichthinder
9.4.
De rechtbank stelt vast dat in het rijksinpassingsplan op de peildatum in 2017 was voorgeschreven dat de obstakelverlichting vastbrandend diende te zijn. Omdat dit niet in overeenstemming was met internationale burgerluchtvaarteisen, is die eis met de partiële herziening van 21 maart 2022 vervallen. Uit de internationale burgerluchtvaarteisen volgt kortgezegd dat de obstakelverlichting in de dagperiode wit knipperend dient te zijn en in nachtperiode rood vastbrandend. Uit het bestreden besluit blijkt niet uitdrukkelijk of rekening is gehouden met die partiele herziening van 21 maart 2022.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet ter discussie staat dat een knipperende obstakelverlichting tot meer hinder leidt dan vastbrandende obstakelverlichting. In het advies van Antea Group en in het bestreden besluit is echter geen onderscheid gemaakt tussen vastbrandende en knipperende obstakelverlichting. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de minister in het verweerschrift en op de zitting afdoende heeft toegelicht dat de obstakelverlichting slechts in zeer beperkte mate tot een planologisch nadeel heeft geleid, en dat, ongeacht de kleur en wijze van branden van de verlichting, zelfs al is er sprake van voortdurend knipperde obstakelverlichting, een redelijk denkend en handelend koper zich hierdoor niet laat beïnvloeden. De rechtbank kan dit standpunt volgen mede gelet op het feit dat ten aanzien van lichthinder in het bestreden besluit is opgenomen dat de obstakelverlichting weliswaar zichtbaar is vanuit de bedrijfswoning, maar dat de woning in bestaand verstedelijk gebied ligt waar al lichthinder aanwezig is van diverse woon, bedrijfs- en verkeersbestemmingen. Daarnaast liggen de turbines op relatief grote afstand van de woning waardoor geen sprake is van lichthinder op het perceel van aanvrager en door de obstakelverlichting geen extra nadeel wordt ondervonden.
Eiser heeft dit standpunt van de minister onvoldoende weersproken. Dat de rode verlichting in de nachtperiode in de wijde omgeving zichtbaar is, is onvoldoende om te kunnen stellen dat voor de objecten van eiser sprake is van een dusdanige mate van planologisch nadeel dat een redelijk denkend en handelend koper daardoor beïnvloed wordt.
Taxatie
9.5.
Volgens vaste rechtspraak [9] is bij toepassing van artikel 6.1 van de Wro voor het vaststellen van de waardevermindering van een onroerende zaak maatgevend welke prijs een redelijk denkend en handelend koper voor de onroerende zaak zou hebben geboden, onmiddellijk vóór de inwerkingtreding van het nieuwe planologische regime en op het tijdstip direct daarna, rekening houdend met de maximale mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime. Bij het bepalen van de waardevermindering kan niet zonder meer worden aangesloten bij de waarde die in het kader van een andere wettelijke regeling is vastgesteld. Bij het begroten van schade moeten altijd keuzes worden gemaakt. Het gaat erom dat die keuzes redelijk en aanvaardbaar zijn. Bij de waardering van onroerende zaken spelen niet alleen de taxatiemethode, maar ook de kennis en ervaring van de deskundige een rol. De bestuursrechter beoordeelt daarom slechts of het bestuursorgaan de taxatie in redelijkheid aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Verder moet de besluitvorming voldoen aan de eisen die het recht aan de zorgvuldigheid en de motivering stelt en moet de rechter toetsen of de besluitvorming aan die eisen voldoet.
9.5.1.
In het advies van Antea Group is de waarde van het object [adres] in [plaats], rekening houdend met de mogelijkheden van de vigerende planologie, op de peildatum 29 april 2017 getaxeerd op € 7.061.000,-. De waarde van het object met inachtneming van het gewijzigde planologische regiem wordt door de planschadebeoordelingscommissie - rekening houdend met de planologische verslechtering – per 29 april 2017 gewaardeerd op € 7.061.000,-.
Eiser heeft bij het beroepsschrift een taxatierapport van R.W. Bruins (Reint Bruins Makelaardij BV) van 24 oktober 2019 overgelegd waarin het melkveebedrijf, woning met bedrijfsgebouwen, ondergrond en bijbehorende percelen landbouwgrond is getaxeerd op een waarde van (afgerond) € 11.200.000,-.
9.5.2.
De rechtbank overweegt dat uit het door eiser overgelegde taxatierapport niet valt af te leiden dat bij deze taxatie van de waarde acht is geslagen op de criteria die voor een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade van belang zijn en rekening is gehouden met de maximale mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime op de peildatum. Het taxatierapport van eiser is opgesteld met een ander doel en uitgangspunt, namelijk voor waardebepaling in verband met inbreng in een B.V., en met een andere peildatum, namelijk 1 januari 2019. Verder zijn in het taxatierapport van eiser een aantal aspecten/onderdelen meegewogen die niet zijn meegewogen in het taxatierapport dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, waaronder fosfaatrechten van ruim €1.700.00,-. De rechtbank hecht aan dat rapport dan ook niet de betekenis die eiser daaraan gehecht wil zien. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de minister van de taxatie van Antea Group uit gaan.
Dat perceel [nummer] niet is meegenomen in de taxatie van Antea Group doet daar niet aan af, omdat op de zitting is toegelicht dat dit perceel weliswaar niet in de taxatie rekening houdend met de vigerende planologie is meegenomen, maar ook niet in de taxatie rekening houdend met de planologische verslechtering. Daarnaast is dat perceel niet in eigendom van eiser maar in eigendom van zijn echtgenote, en ligt dit perceel op een grotere afstand van de windturbines dan andere bedrijfsgronden van eiser. Aangezien voor de overige bedrijfsgronden van eiser is geconcludeerd dat de realisatie van het windpark niet leidt tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden van de gronden, zal dat voor perceel [nummer] niet anders zijn. Antea Group heeft daarom mogen uitgaan van een waardevermindering van € 0,00.
9.6.
Gelet op het voorgaande heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concrete aanknopingspunten naar voren gebracht voor twijfel aan het advies van Antea Group. De minister mocht het advies van Antea Group aan zijn besluit ten grondslag leggen en heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van planologisch nadeel wat voor tegemoetkoming in aanmerking komt.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister het verzoek om tegemoetkoming in de planschade terecht heeft afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. S. G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie oa ABRvS 16 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1275
2.Zie oa ABRvS 28 september 2016, ECLI:NL:RVS: 2016:2582
3.Motie Schonis en de WHO-richtlijnen voor omgevingsgeluid (2018) : Het doel heiligt de middelen, RIVM, 05-06-2020.
4.Nieuw onderzoek: ‘Onhoorbaar' geluid schadelijk voor gezondheid - HUMAN - VPRO, 2020 en Hinderlijk geluid van windturbines, De Laat en Feenstra, 2021
5.Zie ABRvS, 12 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1446, en Rechtbank Noord-Holland, 28 maart 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:4869 met verwijzing naar ABRvS, 7 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2720 en ABRvS 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3760
6.Zie ook ABRvS, 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1259
7.Onderzoek afstandsnormen windturbines, Arcadis, 19 april 2022
8.Zelfbouwer moet zelf slagschaduw voorkomen in Almere, Energeia, 15 oktober 2019
9.Waaronder ABRvS, 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1337