Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2024 in de zaak tussen
[eiser], uit [plaats], eiser
de minister van Economische Zaken en Klimaat, de minister
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Verder concludeert Antea Group dat de realisatie van het windpark niet leidt tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden van de bedrijfsgronden. De gronden hebben een agrarische bestemming en mogen worden gebruikt voor uitoefening van het agrarisch bedrijf.
Ten aanzien van de bedrijfsvoering concludeert Antea Group dat er geen uitspraken of studies bekend zijn waaruit een negatief effect op de veestapel of gewassen blijkt door toedoen van de windturbines. De uitbreiding- en exploitatiemogelijkheden van het bedrijf worden niet direct beperkt.
Tenslotte stelt eiser dat de minister de taxatie van eiser ten onrechte gebrekkig heeft verklaard.
Verder heeft eiser het argument dat ziet op lichtschittering, ingetrokken op de zitting. De rechtbank gaat daarom niet in op dat argument.
Eiser verwijst onder andere naar publicaties van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu [3] en Dr.ir. J.A.P.M. de Laat [4] en een geluidsonderzoek van Van Muijlwijk voor de onderbouwing van zijn standpunt dat er objectief bewijs is voor gezondheidseffecten ten gevolge van het geluid van windturbines.
Daarbij heeft eiser de door hem genoemde stukken, waaronder het door eiser genoemde rapport Van Muijlwijk niet aan de rechtbank overgelegd. Tussen partijen staat echter niet ter discussie dat de windturbines laagfrequent geluid produceren. Maar ook al is het zo dat Windpark N33 wel degelijk op hinderlijke wijze laagfrequent geluid produceert, dan is de door eiser aangevoerde algemene informatie daarover (die niet specifiek ziet op de situatie met betrekking tot de objecten van eiser), naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid of de volledigheid van de advisering door Antea Group ten aanzien van geluidhinder bij de objecten van eiser.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar een rapport van Arcadis [7] en een publicatie van Arcadis [8] waaruit volgens eiser blijkt dat de Nederlandse slagschaduwnorm afwijkt van andere normen en dat de feitelijke hinder van slagschaduw bijna drie keer zoveel is dan is toegestaan. Eiser heeft deze documentatie niet overgelegd. Wat daar ook van zij, deze publicaties zien niet specifiek op de situatie ten aanzien van de objecten van eiser en zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid of de volledigheid van de advisering door Antea Group ten aanzien van slagschaduw op de objecten van eiser. Daarbij overweegt de rechtbank dat, zelfs al zou het zo zijn dat de normen voor slagschaduw ontoereikend zijn of worden overschreden, daarmee niet is gezegd dat dat leidt tot dusdanig planologisch nadeel met betrekking tot de objecten van eiser, dat een redelijk denkend en handelend koper daardoor beïnvloed wordt.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet ter discussie staat dat een knipperende obstakelverlichting tot meer hinder leidt dan vastbrandende obstakelverlichting. In het advies van Antea Group en in het bestreden besluit is echter geen onderscheid gemaakt tussen vastbrandende en knipperende obstakelverlichting. De rechtbank is evenwel van oordeel dat de minister in het verweerschrift en op de zitting afdoende heeft toegelicht dat de obstakelverlichting slechts in zeer beperkte mate tot een planologisch nadeel heeft geleid, en dat, ongeacht de kleur en wijze van branden van de verlichting, zelfs al is er sprake van voortdurend knipperde obstakelverlichting, een redelijk denkend en handelend koper zich hierdoor niet laat beïnvloeden. De rechtbank kan dit standpunt volgen mede gelet op het feit dat ten aanzien van lichthinder in het bestreden besluit is opgenomen dat de obstakelverlichting weliswaar zichtbaar is vanuit de bedrijfswoning, maar dat de woning in bestaand verstedelijk gebied ligt waar al lichthinder aanwezig is van diverse woon, bedrijfs- en verkeersbestemmingen. Daarnaast liggen de turbines op relatief grote afstand van de woning waardoor geen sprake is van lichthinder op het perceel van aanvrager en door de obstakelverlichting geen extra nadeel wordt ondervonden.
Eiser heeft dit standpunt van de minister onvoldoende weersproken. Dat de rode verlichting in de nachtperiode in de wijde omgeving zichtbaar is, is onvoldoende om te kunnen stellen dat voor de objecten van eiser sprake is van een dusdanige mate van planologisch nadeel dat een redelijk denkend en handelend koper daardoor beïnvloed wordt.
Dat perceel [nummer] niet is meegenomen in de taxatie van Antea Group doet daar niet aan af, omdat op de zitting is toegelicht dat dit perceel weliswaar niet in de taxatie rekening houdend met de vigerende planologie is meegenomen, maar ook niet in de taxatie rekening houdend met de planologische verslechtering. Daarnaast is dat perceel niet in eigendom van eiser maar in eigendom van zijn echtgenote, en ligt dit perceel op een grotere afstand van de windturbines dan andere bedrijfsgronden van eiser. Aangezien voor de overige bedrijfsgronden van eiser is geconcludeerd dat de realisatie van het windpark niet leidt tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden van de gronden, zal dat voor perceel [nummer] niet anders zijn. Antea Group heeft daarom mogen uitgaan van een waardevermindering van € 0,00.