ECLI:NL:RBNHO:2022:4869

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 maart 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
20/623
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om vergoeding van planschade door plaatsing van windturbines nabij woning

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun verzoek om vergoeding van planschade als gevolg van de plaatsing van drie windturbines nabij hun woning in Heerhugowaard. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat de gemeente het advies van een adviesbureau niet aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen, wat leidde tot een nieuwe beoordeling van de situatie. Na aanvullend onderzoek heeft het adviesbureau een nieuw advies uitgebracht, waaruit blijkt dat er zicht- en geluidshinder is, maar dat deze hinder niet leidt tot een vergoeding van de planschade, omdat de waardevermindering van de woning binnen het normaal maatschappelijk risico valt. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eisers, waaronder de onpartijdigheid van de deskundige en de hoogte van de waardedaling, verworpen. De rechtbank concludeert dat het advies nu inzichtelijk en duidelijk is, en dat verweerder dit advies ten grondslag heeft mogen leggen aan zijn besluitvorming. Het beroep is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 20/623

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. R. van Domselaar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dijk en Waard, verweerder
(gemachtigde: mr. B.J.A Hamers).

Procesverloop

In het besluit van 16 juli 2014 (het primaire besluit) heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerhugowaard (rechtsvoorganger van verweerder en hierna ook aangeduid als verweerder) het verzoek van eisers om een tegemoetkoming in de planschade afgewezen.
Bij besluit van 21 april 2015 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
In een uitspraak van 18 mei 2018 [1] heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van 21 april 2015 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers met inachtneming van die uitspraak.
In het besluit van 18 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers wederom ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 19 augustus 2020 een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2022 op zitting behandeld. Namens eisers is de heer [eiser 1] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voort is namens verweerder de heer [naam 1] verschenen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

1.1
Eisers hebben verweerder verzocht om vergoeding van de planschade die zij stellen te hebben geleden als gevolg van het bestemmingsplan “Partiële herziening ‘Overtoom’ en ‘Recreatiegebied Heerhugowaard Zuid’ ten behoeve van een windpark” (vastgesteld door de gemeenteraad op 31 oktober 2006 en goedgekeurd door gedeputeerde staten op 19 juni 2007) waarbij de realisatie van drie windturbines mogelijk wordt gemaakt.
1.2
Eisers zijn eigenaar van een woning op de [perceel 1] . Zij stellen dat hun woongenot ernstig wordt aangetast als gevolg van de realisatie van drie windmolens op (ongeveer) 435 meter afstand van hun woning. Zij hebben ter onderbouwing van hun stelling dat sprake is van planschade bij hun verzoek een rapport gevoegd van [bedrijf 1] C.S. van 16 oktober 2013, waarin ten aanzien van de woning van eisers gesteld wordt dat sprake is van een waardevermindering als gevolg van de realisatie van de drie windmolens van € 50.000,- .
1.3
Op de gronden, gelegen tussen het plangebied van het bestemmingsplan ‘Recreatiegebied Heerhugowaard Zuid’ en de woning van eisers, rustten ten tijde van de peildatum de bestemmingen ‘Recreatieve doeleinden intensief (Rdi)’, ‘vrijstaande woningen’ en ‘tuincentrum’.
1.4
Verweerder heeft de verzoeken van eisers in het primaire besluit afgewezen en daarbij verwezen naar een adviesrapport van [bedrijf 2] van 17 juni 2014. In dit rapport is geconcludeerd dat weliswaar sprake is van schade als gevolg van de planologische maatregel, bestaande uit een waardevermindering van de woning van eisers aan de [perceel 1] van € 10.000,- (van € 440.000,- naar
€ 430.000,-), maar dat deze schade valt binnen het normaal maatschappelijk risico en daarom niet voor vergoeding in aanmerking komt.
1.5
De rechtbank heeft in de eerdere uitspraak van 18 mei 2018 ten aanzien van deze besluitvorming het volgende overwogen:
“6.3 De rechtbank heeft kennis genomen van de tussenuitspraak en de einduitspraak van de Afdeling van respectievelijk 30 november 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3196) en 21 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1637). Deze uitspraken betreffen besluiten van verweerder inzake planschade voor percelen gelegen in de nabijheid van de percelen [perceel 2] en [perceel 1] in verband met de komst van de ook hier aan de orde zijnde windturbines. In die procedure heeft de Afdeling geoordeeld dat het college de adviezen van [naam 1] niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen voor zover deze gaan over de omvang van de zichthinder en van de geluidsoverlast (zie 7.1, 9.1 en 12 van de uitspraak van 21 juni 2017). Verweerder heeft, alhoewel daartoe in deze procedure in de gelegenheid gesteld, niet aangegeven of deze uitspraken hem aanleiding geven het thans bestreden besluit te wijzigen.
6.4
In de onderhavige zaak geldt naar het oordeel van de rechtbank evenzeer dat de adviezen van [naam 1] onvoldoende zijn gemotiveerd op het punt van de omvang van de zichthinder. (…) Ook ten aanzien van de bepaling van de omvang van de geluidsoverlast van de windturbines schieten de adviezen tekort. (…) Samenvattend luidt het oordeel dat verweerder de adviezen op genoemde punten niet heeft mogen volgen.
(…)”
1.6
In een notitie “Analyse zichtbaarheid windturbines Heerhugowaard [perceel 2] en [perceel 1] ” van [bedrijf 3] is op verzoek van verweerder beoordeeld in welke mate de drie windturbines zichtbaar zijn vanuit de woning van eisers, gegeven de maximale invulling van het planologisch regime ten tijde van het besluit over de bestemming van de betreffende windturbines.
1.7
In een rapport “Windpark van Luna Westerweg, planschade in Heerhugowaard, geluidsniveau maximale invulling” van [bedrijf 4] van 18 oktober 2019 is op verzoek van verweerder het geluid van de windturbines geanalyseerd.
1.8
Op 20 november 2019 heeft [naam 1] naar aanleiding van de notitie van [bedrijf 3] en het rapport van [bedrijf 4] een nader advies uitgebracht aan verweerder waarbij voornoemde uitspraak van de rechtbank van 18 mei 2018 ook is betrokken. [naam 1] concludeert dat er geen aanleiding bestaat om zijn eerdere advies van juni 2014 aan te passen.

Inhoud van het bestreden besluit

2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit naar aanleiding van het advies van [naam 1] van 20 november 2019 op het volgende standpunt gesteld.
Geconstateerd is dat ter plaatse van de woning van eisers sprake is van visuele hinder door de windmolens en dat dit leidt tot planologisch nadeel. Het nader onderzoek leidt echter niet tot een noodzaak tot bijstelling van de mate waarin planologisch nadeel is opgetreden.
Ten aanzien van de geluidshinder is geconstateerd dat het windturbinegeluid in beperkte mate cumuleert met het al aanwezige omgevingsgeluid. Het geluid van de turbines wordt daarmee niet volledig, maar gedeeltelijk overstemd door het overige omgevingsgeluid. Dit geldt vooral voor de bepalende nachtperiode, waarin op rustige momenten in de omgeving het windturbinegeluid hoorbaar zal zijn. In de dag- en avondperiode is de geluidsbelasting van de overige bronnen significant hoger en zal het overige geluid, het geluid van de windturbines vaker en in hogere mate overstemmen. De uitkomsten van dit advies zijn in lijn met de eerdere advisering van [naam 1] . Het rapport van [bedrijf 4] geeft daarom ook geen aanleiding om de eerdere advisering in relatie tot deze schadefactor aan te passen.
Dat sprake is van planologisch nadeel in verband met een waardevermindering van de woning van eisers van € 10.000,- wordt gehandhaafd. Deze schade valt nog steeds binnen het normaal maatschappelijk risico en komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eisers zijn het (nog steeds) niet eens met de afwijzing van hun verzoek om (plan)schadevergoeding. Volgens eisers had verweerder het advies van [naam 1] niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mogen leggen. Ten eerste niet, omdat [naam 1] niet onpartijdig (meer) is. Ten tweede niet, omdat het advies op de punten geluidshinder en zichthinder nog steeds niet inzichtelijk is en uitgaat van onjuistheden. De conclusie van het advies wordt ook betwist. Bovendien stellen eisers dat de windmolens überhaupt niet geplaatst hadden mogen worden op deze afstand van hun woning, nu dit leidt tot gezondheidsschade. De beroepsgronden richten zich verder tegen de toepassing van het normaal maatschappelijk risico en de motivering van het verschil in taxatiewaarde van het perceel in het kader van de planschade en de WOZ.
De beroepsgronden van eisers zullen hieronder – voor zover gehandhaafd – worden besproken, waarbij steeds eerst het standpunt van eisers wordt verwoord en dan het oordeel van de rechtbank wordt gegeven.
Onpartijdigheid van de deskundige [naam 1]
4.1
Eisers voeren allereerst aan dat [naam 1] geen onpartijdige deskundige is, dan wel dat de schijn van partijdigheid is gewekt, zodat verweerder het bestreden besluit niet op het advies van [naam 1] kon baseren. Ten tijde van de benoeming van [naam 1] in december 2013 door verweerder, hadden eisers geen aanleiding om daartegen bezwaar te maken. Echter, nu zijn er wel feiten en omstandigheden die ertoe leiden dat het advies van [naam 1] niet gebruikt mag worden. Eisers zijn al bijna zeven jaar aan het procederen en zij zijn diverse malen door de rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in het gelijk gesteld. [naam 1] heeft daardoor viermaal zijn advies moeten herstellen. Ook heeft [naam 1] tijdens de bezichtiging van de woning van eisers tegen hun gemachtigde gezegd: “Waarom doen jullie nog iets met planschade? Er wordt toch amper meer wat toegekend?” en “Ik hoor de windturbines niet” of woorden van gelijke strekking. Hiermee wordt de indruk gewekt dat zijn advies is gebaseerd op subjectieve elementen en ook doen deze uitlatingen afbreuk aan het gevoel van onafhankelijkheid.
Ook hebben eisers ontdekt dat de heer [naam 2] tussen oktober 2013 en april 2019 wethouder ruimtelijke ordening was van de gemeente Heerhugowaard, terwijl hij tot 2010 partner is geweest bij de firma van de heer [naam 1] . Sindsdien is [naam 1] ook veelvuldig door verweerder als deskundige in allerlei procedures benoemd. Ten slotte wijkt zijn taxatie buitensporig af van de waardedaling die de Rijksuniversiteit Groningen in een onderzoek van september 2019 heeft vastgesteld na bestudering van 20.000 verkooptransacties van woningen in de buurt van windturbines. [2]
4.2
Het ligt op de weg van verweerder zich te vergewissen van de onpartijdigheid van de geraadpleegde deskundige. Wanneer de schijn is gewekt dat de door verweerder benoemde deskundige niet onpartijdig is, mag verweerder het advies van deze deskundige niet aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen. [3] Een onafhankelijk adviseur is een persoon of een commissie, die geen deel uitmaakt of werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan waaraan wordt geadviseerd, en die belast is met de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking en daarbij geen persoonlijk belang heeft. [4]
De rechtbank overweegt allereerst dat gesteld, noch gebleken is dat [naam 1] niet onafhankelijk en onpartijdig is. [naam 1] werkt niet voor en maakt geen onderdeel uit van het college of de gemeente. Ook is gesteld, noch gebleken dat hij een persoonlijk belang heeft bij het vaststellen van de planschade.
4.3
Voorts is de rechtbank van oordeel dat ook geen sprake is een schijn van partijdigheid.
Volgens vaste jurisprudentie kan de schijn van partijdigheid worden gewekt door een deskundige die in het ene geval door een bestuursorgaan wordt ingeschakeld om een onafhankelijk advies uit te brengen, terwijl deze deskundige of anderen die van hetzelfde samenwerkingsverband deel uitmaken, gelijktijdig of betrekkelijk kort voorafgaande aan de verlening van de opdracht tot advisering als deskundige, in een of meer andere gevallen hetzelfde bestuursorgaan, de rechtspersoon waartoe het bestuursorgaan behoort of andere organen die deel uitmaken van dezelfde rechtspersoon, als advocaat of gemachtigde heeft, respectievelijk hebben bijgestaan of geadviseerd.
4.4
De heer [naam 2] is tot 2010 werkzaam geweest bij het adviesbureau van [naam 1] . Toen hij in oktober 2013 wethouder ruimtelijke ordening werd bij de gemeente Heerhugowaard, was hij dus al drie jaar niet meer werkzaam bij het adviesbureau van [naam 1] . Uit jurisprudentie van de Afdeling [5] in vergelijkbare zaken volgt dat bij een termijn van drie jaar tussen beide functies sprake dient te zijn van concrete aanknopingspunten waardoor aan die onpartijdigheid getwijfeld zou moeten worden. De rechtbank is van oordeel dat eisers dergelijke concrete aanknopingspunten niet naar voren hebben gebracht. De omstandigheid dat volgens eisers het advies van [naam 1] een onvolledig en/of onjuist beeld van de omvang van de schade geeft, is onvoldoende voor het oordeel dat de schijn van partijdigheid is gewekt. Dat in eerdere uitspraken van de rechtbank en de Afdeling geoordeeld is dat verweerder ten onrechte zijn besluit heeft gebaseerd op het eerdere advies van de heer [naam 1] uit 2014, is daartoe ook onvoldoende.
Ten aanzien van de opmerkingen die de heer [naam 1] tijdens de bezichtiging zou hebben gemaakt, merkt de rechtbank allereerst op dat eisers dit eerder naar voren hadden kunnen brengen. Ook is de rechtbank van oordeel dat daaruit niet volgt dat sprake is van een schijn van partijdigheid. De heer [naam 1] heeft immers toegelicht dat zijn eerste opmerking uit belangstelling werd gemaakt in verband met de rechtsontwikkeling per 1 juli 2008 over het “normaal maatschappelijk risico” en dat de tweede opmerking een feitelijke constatering was. De rechtbank kan deze uitleg van de heer [naam 1] volgen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Geluidshinder
5.1
Eisers voeren aan dat in het advies van [naam 1] van 20 november 2019 ten onrechte wordt gesuggereerd dat zij geen geluidshinder ondervinden van de windmolens doordat uit het rapport van [bedrijf 4] zou blijken dat het industriegeluid en het geluid van het wegverkeer hoger zijn dan het geluid van de windturbines. In het rapport staat echter dat het geluid van de windturbines
nietvolledig wordt overstemd door het overige omgevingsgeluid. Dit geldt vooral voor de nachtperiode. Daarbij is in het rapport van [bedrijf 4] niet verwerkt dat geluid over water verder en harder wordt gedragen dan over land. De hinderbeleving van eisers komt ook overeen met de klachten uit de omgeving, zoals die blijken uit verschillende in beroep overgelegde krantenartikelen.
Ook is in het rapport van [bedrijf 4] geen strafcorrectie van 4 of 5 dB(A) toegepast op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Daar komt bij dat de windturbines op grond van het huidige beleid niet geplaatst hadden kunnen worden. Zo heeft de Provincie Noord-Holland in december 2014 besloten dat de minimale afstand tot woonhuizen 500 in plaats van 300 meter dient te zijn en recentelijk is zelfs een afstand van 600 meter vastgesteld. [6] De Provinciale Ruimtelijke Verordening is sindsdien gewijzigd en de provincie heeft bij andere windturbines sindsdien wel geluidreducerende maatregelen genomen. Ook in het “windverslag” van de provincie van april 2014 wordt erkend dat in het oude beleid de kaders veel te ruim waren en windmolens zijn gerealiseerd op ongunstige locaties. Uit een rapport van de universiteit Utrecht [7] en een notitie van het Kennisplatform Windenergie van juni 2015 [8] volgt dat het ervaren van overlast door omwonenden en de gemeten decibellen die ten grondslag liggen aan de wettelijke norm, totaal niet met elkaar in relatie lijken te staan. Eisers verwijzen verder naar een rapport van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) [9] van juni 2009 waaruit volgt dat het geluid van windturbines hinderlijker is dan bijvoorbeeld Schiphol. Dat windturbines tot op een afstand van 1,5 tot 2 km geluidshinder kunnen opleveren, is volgens eisers wetenschappelijk bevestigd. [10] Uit een rapport van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland [11] (RvO) volgt dat uit metingen blijkt dat de geluidsafname met het vergroten van de afstand, minder groot is dan uit de berekeningen zou volgen. Het geluid is dus hoger dan vooraf uit berekeningen blijkt. Eisers verwijzen hiervoor tevens naar het advies van de Stichting Advisering bestuursrechtspraak (StAB) inzake windpark ’t Spui van april 2017 waarin staat dat het percentage gehinderden bij windturbines hoger is dan verwacht. Daarbij wordt ingegaan op het feit dat de windturbines de laatste jaren fors hoger zijn geworden.
5.2.1
Eisers hebben ter zitting de beroepsgrond, dat in het rapport van [bedrijf 4] niet is verwerkt dat geluid over water verder en harder wordt gedragen dan over land, niet langer gehandhaafd zodat de rechtbank deze beroepsgrond niet zal bespreken. De beroepsgrond dat ten onrechte geen strafcorrectie is toegepast in het rapport van [bedrijf 4] is pas voor het eerst ter zitting door eisers naar voren gebracht. Nu verweerder hierop niet meer adequaat heeft kunnen reageren, zal de rechtbank deze beroepsgrond niet in de beoordeling betrekken vanwege strijd met de goede procesorde.
5.2.2
Voorts overweegt de rechtbank dat de datum waarop het gestelde schadeveroorzakend besluit in werking is getreden, heeft te gelden als peildatum voor het antwoord op de vraag of als gevolg van de plaatsing van de windmolens schade is geleden. [12] Het bestemmingsplan is in oktober 2006 vastgesteld. Dit betekent dat de door eisers in beroep aangehaalde wijzigingen in het beleid van de provincie Noord-Holland ten aanzien van windturbines die hebben plaatsgevonden vanaf 2014 en dus jaren nadat het bestemmingsplan in werking is getreden, terecht niet bij de bepaling van de omvang van de planschade zijn betrokken. Ook het door eisers aangehaalde onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) van oktober 2015, de notitie Kennisplatform Windenergie van juni 2015, het artikel van Nissenbaum uit 2011, het rapport van RvO van mei 2016 en het advies van StAB van april 2017 spelen daarom geen rol bij de beoordeling van de effecten van de in 2007 geplaatste (overigens lagere) masten in Heerhugowaard.
5.2.3
De rechtbank stelt vast dat het advies van [naam 1] van november 2019, in tegenstelling tot het eerdere advies van juni 2014, nu wel een berekening van de geluidsbelasting bevat uitgaande van de maximaal planologische invulling van de tussenliggende gebieden onder het nieuwe planologische regiem ten opzichte van een maximale invulling onder het oude planologische regiem. In zoverre is voldaan aan de opdracht van de rechtbank in de uitspraak van 18 mei 2018. Ook is de rechtbank van oordeel dat het advies van [naam 1] met deze berekening nu wel inzichtelijk is.
Door [naam 1] is wel nadeel aangenomen, namelijk een toename van gemiddeld 1 dB(A) en dit betreft alle onderzochte woningen, waaronder de woning van eisers. Overdag zijn de windturbines niet te horen, maar in de nachtperiode, als de andere geluidsbronnen van het industrielawaai en wegverkeer minder geluid produceren, zijn de windturbines wel beperkt te horen. De stelling van eisers dat [naam 1] in zijn advies ten onrechte suggereert dat geen sprake is van geluidshinder, is dus feitelijk onjuist. De rechtbank is dus van oordeel dat verweerder terecht van de juistheid van het advies van [naam 1] is uitgegaan en dit ten grondslag mocht leggen aan het bestreden besluit.
Zichthinder
6.1
Eisers voeren aan dat [naam 1] ten onrechte in zijn advies heeft gesteld dat zijn eerdere taxatie niet hoeft te worden aangepast. [naam 1] heeft namelijk in zijn advies van juni 2014 gesuggereerd dat de windturbines nauwelijks zichtbaar zijn vanwege de tussenliggende bebouwing. Dat dit standpunt onjuist was, blijkt uit de door de buren van eisers in hoger beroep ingediende zichttekeningen. Ook blijkt uit de zichttekeningen en schema’s van [bedrijf 3] dat vanuit de tuin en woning van eisers altijd minimaal één windturbine volledig zichtbaar is. In zijn advies van 20 november 2019 suggereert [naam 1] dat hij ook in zijn eerdere advies van mening was dat de windturbines grotendeels zichtbaar waren, maar dat hij dat toen niet in detail heeft uitgewerkt. Hij zou toen dus ook al rekening hebben gehouden met deze mate van uitzichtverlies. Dat strookt echter niet met het oordeel van de rechtbank dat zijn eerdere advies ook op dit punt geen stand kon houden. Ten slotte is het (planologisch) onmogelijk dat de uitkijktoren en de muziektent vanaf alle drie de percelen tegelijkertijd het zicht zouden wegnemen op de turbines. Indien de toren en tent binnen een bepaalde zichtlijn gerealiseerd zijn, staan deze immers niet in de zichtlijn van een andere turbine.
6.2.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan de eerdere opdracht van de rechtbank voldaan. De rechtbank heeft in de uitspraak van 18 mei 2018 geoordeeld dat het advies van [naam 1] van juni 2014 onvoldoende is gemotiveerd op het punt van
de omvang van de zichthinder, omdat slechts in algemene zin naar de bebouwingsmogelijkheden binnen de bestemmingen ‘recreatieve doeleinden (Rdi)’, ‘vrijstaande woningen’ en ‘tuincentrum’ wordt verwezen. Voor een juiste bepaling van de omvang van de schade is het volgens de rechtbank noodzakelijk dat de invloed van de bestaande bebouwingsmogelijkheden op het zicht op de windturbines meer precies wordt geduid.
[bedrijf 3] heeft in zijn notitie uiteengezet wat de invloed is van de bestaande bebouwingsmogelijkheden, onderbouwd met zichttekeningen. In zijn advies van 20 november 2019 heeft [naam 1] vervolgens naar aanleiding van de notitie van [bedrijf 3] met bijbehorende zichttekeningen, over de woning van eisers gesteld dat de meest noordelijke turbine en de middelste turbine (op een hoogte van 5 meter), uitgaande van een meest ongunstige invulling van de tussenliggende bestemming, grotendeels zichtbaar zijn. Op een hoogte van 1,50 meter is de middelste turbine niet zichtbaar. De turbine Overtoom (het meest zuidelijk gelegen) is vanaf de aangegeven hoogtes deels zichtbaar. De rechtbank is van oordeel dat met het rapport van [bedrijf 3] en het advies van [naam 1] van 20 november 2019 de omvang van de zichthinder voldoende inzichtelijk uiteen is gezet.
6.2.2
Ten aanzien van de gestelde planologische onmogelijkheid waar eisers op wijzen, merkt de rechtbank op dat bij de vaststelling van planschade als hoofdregel geldt dat de maximale invulling van de tussenliggende bestemming onder de oude situatie dient te worden vergeleken met de nieuwe situatie. Dat betekent dat bij de invulling van het tussenliggende planologisch regiem ervan uit dient te worden gegaan dat de toegestane gebouwen en bouwwerken op de voor iedere afzonderlijke aanvrager meest ongunstige wijze binnen een bestemming kunnen worden gerealiseerd. Anders gezegd, er moet van uit worden gegaan dat de muziektent of uitkijktoren voor alle drie de windmolens kan worden gezet.
6.2.3
[naam 1] stelt dat er tussen zijn adviezen uit 2014 en 2019 geen grote verschillen bestaan in de mate van zichthinder. Er is daarom geen noodzaak tot het bijstellen van het eerder vastgestelde bedrag aan waardevermindering. Ter zitting heeft de heer [naam 1] nader toegelicht dat hij in zijn eerdere advies tot dezelfde conclusie was gekomen ten aanzien van de mate van zichthinder, maar dat hij dit toen in zijn advies niet in detail had uitgewerkt. Wel had hij toen ook al (voor zichzelf) zichttekeningen gemaakt, die grotendeels overeenkomen met de zichttekeningen van [bedrijf 3] . [naam 1] wijst daarbij op het feit dat hij in het advies van juni 2014 al heeft concludeerd dat door de visuele hinder wel planologisch nadeel is opgetreden.
De rechtbank ziet geen aanleiding in hetgeen eisers hebben aangevoerd om deze toelichting van [naam 1] niet te volgen. Daarbij overweegt de rechtbank dat ook in het advies van 2014 al stond dat de windturbines waarneembaar waren en deels aan het zicht waren onttrokken. Deze feitelijke vaststelling is dus niet anders geworden. Alleen is deze vaststelling nader onderbouwd in opdracht van de rechtbank.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het advies van [naam 1] aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen.
Gezondheidsschade
7.1
Eisers voeren aan dat [naam 1] en verweerder ten onrechte geen rekening hebben gehouden met recente wetenschappelijke rapporten over de gevolgen van geluidshinder van windturbines. Uit verschillende wetenschappelijke onderzoeken blijkt namelijk dat windturbines ernstige gezondheidsproblemen kunnen veroorzaken als gevolg van de effecten van laagfrequentiegeluid. Bijvoorbeeld hoge bloeddruk, duizeligheid, neusbloedingen, oorsuizen, hoofdpijn, hartproblemen, vermoeidheid, misselijkheid en depressie. De World Health Organization (WHO) heeft in oktober 2018 eerdere geluidsrichtlijnen [13] uit 2009 daarom aangepast. Ook blijkt uit een artikel op de website Binnenlandsbestuur van oktober 2021 dat de windindustrie het RIVM-onderzoek naar windturbines beïnvloedt. De mate van hinder is dus groter dan [naam 1] stelt en dit heeft ook een effect op de waarde van de woning.
7.2
De rechtbank stelt voorop dat de door eisers aangehaalde aanpassing van de geluidsrichtlijn van de WHO van oktober 2018, de verschillende aangehaalde artikelen [14] over gezondheidsschade bij windturbines en het artikel van Binnenlands bestuur van oktober 2021 allemaal dateren van na het bestreden besluit, zodat die reeds daarom niet bij de besluitvorming door verweerder konden worden betrokken.
Daarbij komt dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [15] volgt dat de aanbevelingen van de WHO algemeen van aard zijn en deze dus geen dwingende status hebben. Ten aanzien van het gestelde gezondheidsrisico bij windturbines heeft de Afdeling voorts in verschillende uitspraken [16] geoordeeld dat er in de wetenschap op dit moment nog geen eenduidig standpunt is over het antwoord op de vraag of laagfrequent en infrasoon geluid van windturbines effect hebben op de gezondheid van mensen. Ook in de wetenschap is geen directe oorzaak-effectrelatie tussen windturbinegeluid en gezondheid tot nu toe gevonden. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd in beroep, geen aanleiding om anders te oordelen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Omvang waardedaling
8.1
Eisers voeren aan dat zij zich niet kunnen vinden in de hoogte van de schade zoals die is vastgesteld. Eisers hebben reeds eerder gesteld dat de omvang van de waardedaling zoals door [naam 1] is getaxeerd enorm afwijkt van de WOZ-waardedaling van de woningen in de buurt, het taxatierapport van [bedrijf 1] C.S., vaste WOZ-rechtspraak, het onderzoeksrapport van de VU [17] en het reeds eerder genoemde rapport van de Rijksuniversiteit Groningen van september 2019 [18] waaruit blijkt dat de waardedaling van woningen na de komst van windturbines tussen de 5 en 15% bedraagt. [naam 1] diende in zijn advies daarom te onderbouwen waarom zijn taxatie afwijkt. Ook geldt voor verweerder een nadere motiveringsplicht indien sprake is van een groot verschil tussen de WOZ-waarde en de hoogte van de getaxeerde planschade. Eisers menen dan ook dat voor de schade die is ontstaan een vergelijking met de WOZ-waardedaling wel kan worden gemaakt. Dat een verschil zit in de peildata voor de WOZ-waarde en die van de planschade, doet hier niet aan af omdat verweerder in de WOZ-beschikking expliciet aangeeft dat de daling van € 50.000,- het gevolg is van de gerealiseerde windturbines. Ten slotte wijzen eisers erop dat hun buren wel een planschadevergoeding toegekend hebben gekregen.
8.2
De rechtbank stelt voorop dat in de eerder genoemde uitspraak van de rechtbank van 18 mei 2018 al is overwogen dat eisers niet worden gevolgd in hun betoog dat de waardedaling van de woningen door verweerder in het licht van de WOZ-waarde te laag is ingeschat en dat op verweerder een nadere motiveringsplicht rust.
8.3
Eisers hebben tegen deze uitspraak van 18 mei 2018 geen hoger beroep ingesteld zodat deze uitspraak inmiddels in rechte vaststaat. Gelet op vaste jurisprudentie van de Afdeling [19] heeft het niet instellen van hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtbank een eerder besluit heeft vernietigd, tot gevolg dat, indien in beroep tegen het nieuwe besluit beroepsgronden worden aangevoerd die door de rechtbank in die eerdere uitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen, de rechtbank van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die beroepsgronden heeft uit te gaan. Alleen op grond van bijzondere omstandigheden kan het niet instellen van hoger beroep tegen de uitspraak waarin beroepsgronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen, niet aan die partij worden tegengeworpen. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn echter in deze zaak niet gesteld en ook niet gebleken. Reeds daarom kan deze beroepsgrond niet slagen.
Hoogte normaal maatschappelijk risico
9.1
Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte stelt dat een normaal maatschappelijk risico van 3% van de waarde van de woning in rekening dient te worden gebracht. In het adviesrapport wordt niet ingegaan op de vraag waarom een windturbine op juist deze locatie een normale maatschappelijke ontwikkeling zou zijn. Eisers zijn van oordeel dat een windturbine op 400 meter van hun woning niet gezien kan worden als een normale maatschappelijke ontwikkeling, ook omdat op deze locatie het planologisch regiem totaal andere bestemmingen gaf. Ten onrechte zijn ook de in de jurisprudentie ontwikkelde factoren, te weten de structuur van de omgeving, het planologisch beleid, de omvang het van nadeel en de aard van het nadeel door verweerder niet betrokken.
9.2
In de eerder genoemde rechtbank uitspraak van 18 mei 2018 heeft de rechtbank in rechtsoverweging 7.3 en volgende een verhoogd maatschappelijk risico van 3% in dit geval redelijk geacht.
9.3
Zoals de rechtbank hiervoor in rechtsoverweging 8.3 heeft overwogen, hebben eisers hiertegen geen hoger beroep ingesteld. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanleiding om op dit punt anders te oordelen dan de rechtbank al in de uitspraak van 18 mei 2018 heeft gedaan. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Naar het oordeel van de rechtbank is het advies van [naam 1] nu inzichtelijk en duidelijk, zodat verweerder dit advies ten grondslag heeft mogen leggen aan zijn besluitvorming. In het advies is inzichtelijk en voldoende gemotiveerd dat sprake is van zicht- en geluidshinder door de windmolens ter plaatse van de woning van eisers, wat leidt tot een waardevermindering van € 10.000,-. Rekening houdend met een maatschappelijk risico van 3% leidt dit echter niet tot een vergoeding.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. van Velsen voorzitter, en mr. M.H. Affourtit-Kramer en mr. drs. J. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.HAA 15/2609, ECLI:NL:RBNHO:2018:4004.
2.Zie het rapport “Windparken en woningprijzen in Groningen en Drenthe” van 26 september 2019.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1970.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1950.
5.Zie de uitspraak van 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1950, ro. 43.
6.Zie de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en het beleidskader ‘Wind op land’, vastgesteld op 15 december 2014.
7.De ‘Evaluatie Windpark Houten’ van oktober 2015.
8.Pilot Kennisplatform Windenergie, Kennisbericht geluid en windturbines van juni 2015.
9.“Evaluatie nieuwe normstelling windturbinegeluid” van E. Verheijen van het RIVM 2009.
10.Zie M. Nissenbaum: “Effects of industrial wind turbines noise on sleep and health” van 2011 en F. Bergh: “Wakker liggen van windturbines” van mei 2006.
11.Zie het Kennisbericht Geluid en windturbines, van 2 mei 2016 op
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582.
13.Zie de environmental noise guidelines for the European region.
14.Bijvoorbeeld “Geluid van industriële windturbines” van 9 december 2021 van A.P.M. de Laat e.a., “Ook brontonen bij windmolens Geefsweer, het gaat vooral over N33 maar hier speelt ook van alles” van 28 juli 2021, “Nederlandse overheid is blind voor geluidsoverlast windturbines” van december 2021 en “Overheid veroorzaakt chaos met ongeldige vergunningen voor windparken” van 23 december 2021.
15.Zie de uitspraak van 5 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:375.
16.Zie de uitspraak van 7 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2720, onder 7.4, en de uitspraak van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3760, onder 21.1.
17.Zie het rapport “Windturbines, zonneparken en woningprijzen” van december 2019.
18.Zie “Windparken en woningprijzen in Groningen en Drenthe”.
19.Bijvoorbeeld de uitspraak van 6 augustus 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AI0801.