In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van een dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen op bezwaar beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de minister de beslissing op het bezwaar rechtmatig heeft verdaagd. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor studiefinanciering, en de minister had de dwangsom afgewezen met het argument dat de ingebrekestelling door eiseres was verstuurd voor afloop van de beslistermijn. De rechtbank concludeert dat de verdagingsbeslissing, hoewel niet expliciet vermeld, toch rechtsgeldig was omdat de manager van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) bevoegd was om deze beslissing te nemen. Eiseres voerde aan dat de verdagingsbeslissing onbevoegd was genomen en dat dit niet kon worden bekrachtigd. De rechtbank oordeelt echter dat er geen sprake is van een onbevoegd genomen beslissing, omdat de manager in ondermandaat handelde. Eiseres stelde ook dat de minister in strijd met het beginsel van fair play handelde door structureel de beslistermijn te verdagen in zaken van studenten uit andere EU-lidstaten. De rechtbank oordeelt dat de minister niet in strijd met dit beginsel heeft gehandeld, omdat de verdagingsbeslissing niet gemotiveerd hoeft te worden. Tot slot wordt het betoog van eiseres dat de verdagingsbeslissing in strijd is met het Unierecht verworpen, omdat zij niet heeft aangetoond dat er sprake is van discriminatie. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister geen dwangsom aan eiseres verschuldigd is en dat eiseres geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.