ECLI:NL:RBNNE:2024:1117

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
LEE 22-1213 en LEE 22-1410
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van subsidieaanvraag uit het Volkshuisvestingsfonds door de Rechtbank Noord-Nederland

Op 26 maart 2024 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaken LEE 22-1213 en LEE 22-1410, waarin de rechtbank de beroepen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noardeast-Fryslân tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een bijdrage uit het Volkshuisvestingsfonds (VHF) heeft beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet zorgvuldig heeft gehandeld bij de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank stelt vast dat de minister onvoldoende inzicht heeft gegeven in de beoordeling van andere aanvragen en dat de scores van de aanvraag van eisers onduidelijk zijn. De rechtbank concludeert dat de minister niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht en dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen tien weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/1213 en 22/1410

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 maart 2024 in de zaken tussen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noardeast-Fryslân
eisers
(gemachtigde: mr. I. van der Meer),
en

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

(gemachtigden: mr. M.G.T. van Leyenhorst en Y. Heeringa).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een bijdrage uit het Volkshuisvestingsfonds (hierna: VHF).

Procedure tot nu toe

2. Eisers hebben een aanvraag ingediend voor een bijdrage op basis van de Regeling specifieke uitkering herstructurering volkshuisvesting (hierna: de Regeling), het VHF, om de realisatie van het programma ‘Investeren in Krimp’ mogelijk te maken. Met dit programma willen eisers de achtergebleven woonkwaliteit en leefomgeving van kwetsbare doelgroepen in het krimpgebied verbeteren. De aanvraag van eisers bestaat uit één deelplan voor beide gemeentelijke grondgebieden binnen de krimpregio Noordoost-Friesland.
2.1.
De Toetsingscommissie herstructurering volkshuisvesting (hierna: de toetsingscommissie) heeft het deelplan getoetst aan de criteria effectiviteit, hardheid en doelmatigheid. Volgens de toetsingscommissie scoort de aanvraag een onvoldoende, namelijk een 5,3.
2.2.
De minister heeft de aanvraag met het besluit van 15 juli 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 februari 2022 op de bezwaren van eisers heeft de minister de motivering aangevuld en is hij bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.3.
Eisers hebben elk beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.4.
De minister heeft op 25 mei 2023 een verweerschrift ingediend.
2.5.
Op 2 juni 2023 heeft de gemachtigde van eisers aangegeven dat hij hen vertegenwoordigt en in het dossier ontbrekende stukken ingediend.
2.6.
De rechtbank heeft op 19 juni 2023 vragen aan de minister gesteld, die op 2 augustus 2023 zijn beantwoord.
2.7.
Eisers hebben op 16 november 2023 aanvullende stukken ingediend, waarop de minister op 26 januari 2024 heeft gereageerd. Eisers hebben op 2 februari 2024 een aanvullende reactie gegeven.
2.8.
De rechtbank heeft de beroepen op 13 februari 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook waren namens eisers G.N. Slats en W. de Vries aanwezig.

De Regeling

3. Op grond van de Regeling kon de minister, kort gezegd, aan colleges van burgemeester en wethouders een eenmalige specifieke uitkering verstrekken om de woonkwaliteit en leefomgeving in kwetsbare gebieden te verbeteren. Aanvragers moesten hiervoor een programma opstellen, bestaande uit één of meerdere deelplannen en konden de aanvraag indienen in een in de Regeling omschreven periode in mei 2021. Er gold een uitkeringsplafond van € 385.000.000.
3.1.
Volgens de Regeling werd een aanvraag die aan de toelatingscriteria voldoet inhoudelijk beoordeeld aan de hand van de criteria effectiviteit, doelmatigheid, hardheid, urgentie, en prioriteit. [1] In bijlage 1 van de Regeling zijn deze criteria, de scores en weging uitgewerkt. De toetsingscommissie adviseerde de minister over de rangschikking van de aanvragen. Aanvragen werden gerangschikt. Als een deelplan gemiddeld lager scoorde dan een 5,5 werd de aanvraag afgewezen. Aanvragen die voldoende scoorden werden vervolgens onderling gerangschikt als door toekenning het subsidieplafond zou worden overschreden.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of de minister de aanvraag van eisers terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen gegrond zijn
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De aanvraag
5. Eisers stellen dat de minister bij de beoordeling van hun aanvraag is uitgegaan van de verkeerde gegevens, door geen rekening te houden met een voorafgaand aan het bestreden besluit doorgegeven correctie. De minister is daardoor uitgegaan van een te hoog aangevraagd bedrag. Op basis van de juiste gegevens zou sprake zijn van een hogere score bij doelmatigheid en een voldoende tussenscore.
5.1.
Volgens de minister kon geen rekening worden gehouden met de correctie, omdat sprake is van een tenderprocedure en het niet ging om het herstel van een omissie, maar een inhoudelijke wijziging van de aanvraag. Daarbij stelt de minister dat ook indien zou worden uitgegaan van het juiste bedrag, dit niet tot een toekenning zou hebben geleid.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat bij het indienen van de aanvraag een overzicht met de titel 'Financiën-verzamelblad' is ingediend. De toetsingscommissie heeft op 11 juni 2021, na sluiting van de aanvraagtermijn, aan eisers gevraagd om ter verduidelijking een nadere toelichting te geven over de in het betreffende Excel-overzicht opgenomen uitvoeringskosten. Volgens de toetsingscommissie is het niet duidelijk hoe de uitvoeringskosten in het overzicht zijn verwerkt. De toetsingscommissie heeft opgemerkt dat de in het Excel-bestand bedoelde rij voor de uitvoeringskosten leeg is. Eisers hebben dezelfde dag gereageerd en het juiste Excel-bestand ingestuurd. Op 17 juni 2021 heeft de toetsingscommissie aangegeven dat de nadere informatie in de beoordeling wordt meegenomen. In het bestreden besluit heeft de minister aangegeven: “U heeft op 11 juni 2021 een vraag ontvangen over de Excel bijlage ten aanzien van de uitvoeringskosten. U heeft deze omissie hersteld.”
5.3.
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van de aanvragen voor een bijdrage uit het VHF sprake is van een vergelijkende beoordeling ofwel tenderprocedure. [2] De gemachtigden van de minister hebben op zitting bevestigd dat de aanvragen aan de hand van criteria zijn beoordeeld en onderling gerangschikt. Uit uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat uit de aard van een tendersysteem voortvloeit dat vóór de sluiting van de aanvraagtermijn alle relevante gegevens moeten zijn overgelegd. Daarna kan geen rekening meer worden gehouden met informatie die neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag, omdat dit zich niet verdraagt met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen die in een tendersysteem centraal staat. In een tenderprocedure krijgt een aanvrager na ommekomst van de aanvraagtermijn dus geen gelegenheid om zijn aanvraag aan te vullen, tenzij het om een evidente fout gaat of sprake is van nadere stukken die de feiten die bij de aanvraag zijn vermeld bevestigen. [3]
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank was in dit geval geen sprake van een wijziging van de aanvraag, maar is een evidente fout hersteld. De toetsingscommissie heeft weliswaar om een toelichting op de uitvoeringskosten gevraagd, maar het invullen van deze kosten in het Excel-bestand had tot gevolg dat het ingevulde bedrag aan aangevraagde kosten veranderde. Eisers wilden € 21.900.000 aan subsidie aanvragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat in de aanbiedingsbrief van eisers bij de aanvraag het bedrag van 22 miljoen euro is genoemd. Ook in bijlage 2 wordt gesproken over een aangevraagd bedrag van 22 miljoen euro. Ten slotte is dat bedrag ook genoemd in de brief van de provincie van 19 mei 2021 over de cofinanciering, die als bijlage bij de aanvraag is gevoegd. Alleen in het onjuiste Excel-overzicht zijn onjuiste gegevens opgenomen. Gelet op deze omstandigheden had het voor de minister duidelijk kunnen zijn dat sprake was van een kennelijke fout in het Excel-overzicht en had de minister moeten uitgaan van een aangevraagd bedrag van (afgerond) € 22 miljoen. Het bestreden besluit is in zoverre onvoldoende zorgvuldig voorbereid en niet voorzien van een juiste motivering. Dit is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.5.
Tijdens de zitting hebben de gemachtigden van de minister aangegeven dat sprake zou zijn van een tussenscore van 5,6 als was uitgegaan van het gecorrigeerde Excel-overzicht met daarin de juiste gegevens. Alleen al hierom moet het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank worden vernietigd. Een voldoende tussenscore betekent volgens de Regeling immers dat de aanvraag niet op grond van artikel 8, eerste lid en onder a, van de Regeling kon worden afgewezen.
5.6.
Deze beroepsgrond slaagt.
De beoordeling van de aanvraag
6. Eisers betogen kort samengevat dat de toetsingscommissie op een niet inzichtelijke en willekeurige wijze punten heeft toegekend. De stelling van de minister dat andere plannen beter scoorden is door eisers niet te toetsen, omdat zij geen zicht hebben op die andere aanvragen. De adviseur van eisers heeft ook aanvragen voor andere gemeenten ingediend. Die aanvragen zijn wel gehonoreerd, terwijl daarin voor eenzelfde structuur, beschrijving en diepgang is gekozen als in de aanvraag van eisers.
6.1.
De rechtbank oordeelt dat niet kan worden beoordeeld of de toetsingscommissie en daarmee de minister de aanvraag van eisers op juiste wijze heeft beoordeeld, omdat geen inzicht is gegeven in de beoordeling van de andere aanvragen en daarnaast onduidelijk is hoe de scores van de aanvraag van eisers tot stand zijn gekomen. De rechtbank licht dit hierna toe.
Vergelijking met andere aanvragen
6.2.
De motivering van een besluit op een aanvraag om een subsidie die wordt verdeeld volgens een zogeheten tendersysteem moet inzicht verschaffen in de totstandkoming van de rangschikking van de aanvragen. Omdat de rangorde mede wordt bepaald door de beoordeling van andere aanvragen, betekent dit dat de motivering van de afwijzing van de aanvraag van eisers ook inzicht moet verschaffen in de beoordelingen van de aanvragen die hoger in de rangorde zijn geëindigd. Dit vloeit voort uit uitspraken van de Afdeling. [4]
6.3.
De minister heeft zich door een onafhankelijke toetsingscommissie laten adviseren. Tijdens de zitting is toegelicht dat de toetsingscommissie als adviseur in de zin van artikel 3:5 van de Awb wordt aangemerkt. Als een bestuursorgaan zich bij zijn besluitvorming laat adviseren door een deskundige, geldt als algemeen uitgangspunt dat het bestuursorgaan op het advies van de deskundige mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op wat de betrokkene over het advies heeft aangevoerd. Dit algemene bestuursrechtelijke uitgangspunt geldt ook bij een subsidie die wordt verdeeld volgens een tendersysteem, zoals hier aan de orde. Dit blijkt uit uitspraken van de Afdeling. [5] Volgens de Afdeling gaat het erom dat aan de subsidieaanvrager in voldoende mate inzicht wordt verschaft in de gedachtegang die aan het gevolgde advies ten grondslag ligt.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat de advisering door de toetsingscommissie en het daarop gebaseerde bestreden besluit niet voldoen aan de onder 6.3 beschreven eisen. Allereerst verschaft het (ongedateerde) advies van de toetsingscommissie onvoldoende inzicht in de beoordeling van de aanvraag van eisers. In dit één pagina tellende stuk heeft de toetsingscommissie een omschrijving van het project opgenomen, is een aantal algemene overwegingen gemaakt en zijn de scores opgenomen. Tijdens de zitting kon niet worden aangegeven of dit advies ook daadwerkelijk aan de minister is uitgebracht. Uit het betreffende advies blijkt niet hoe tot de daarin opgenomen scores is gekomen. In het dossier bevindt zich een document gericht aan de toetsingscommissie, waarbij per subsidiecriterium een beoordeling en score is gegeven. Tijdens de zitting is door de gemachtigden van de minister toegelicht dat het hierbij gaat om een oplegger, die in het kader van de voorbereiding van het besluit op de aanvraag om subsidie door het ambtelijke secretariaat is opgesteld. Toegelicht is dat de toetsingscommissie tot andere scores is gekomen dan in de notitie zijn opgenomen. Onduidelijk is op basis van welke overwegingen dat is gebeurd en tijdens de zitting is dit evenmin voldoende toegelicht. Uit het advies van de commissie kan dat niet worden afgeleid. In de tweede plaats geeft het advies van de toetsingscommissie geen inzicht in de beoordeling van aanvragen die hoger in de rangorde zijn geëindigd. In het eindadvies dat de toetsingscommissie op 1 juli 2021 aan de minister heeft gestuurd, is een overzicht opgenomen van gerangschikte aanvragen. Dit eindadvies heeft alleen betrekking op de aanvragen waaraan een voldoende tussenscore is toegekend. Het eindadvies maakt dus niet inzichtelijk hoe de rangorde is van de aanvragen die bij de tussenbeoordeling een onvoldoende scoorden, zoals de aanvraag van eisers. Dit wordt niet anders door de toelichting van de minister in het bestreden besluit, het verweerschrift en de brieven van 2 augustus 2023 en 26 januari 2024. De minister heeft in de beroepsprocedure weliswaar een overzicht verstrekt van de rangschikking en scores van alle aanvragen, maar daarmee is nog geen inzicht verschaft in de beoordelingen van de aanvragen die hoger in de rangorde zijn geëindigd. De rechtbank kan gelet op het voorgaande niet toetsen of de aanvraag van eisers op de juiste wijze is beoordeeld door de toetsingscommissie.
6.5.
Ten aanzien van de beoordeling in algemene zin, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt vast dat (het ambtelijk secretariaat van) de toetsingscommissie bij de beoordeling van de aanvragen bij het criterium effectiviteit andere toetsingscriteria heeft gehanteerd dan die in bijlage 1 van de Regeling zijn opgenomen. Verder is tijdens de zitting door de gemachtigden van de minister toegelicht dat in het kader van de proportionaliteit (onderdeel van het criterium doelmatigheid) rekening is gehouden met de eigen bijdrage van de aanvrager. Toegelicht is dat een hogere score werd toegekend bij een hogere eigen bijdrage van de aanvrager. Uit de Regeling en de toelichting daarop kan dat niet worden afgeleid. Daarin wordt enkel gesproken van een verplichte cofinanciering van ten minste 30%. Verder is bij urgentie, een criterium waarover de toetsingscommissie niet heeft geadviseerd, een score van 3,33 toegekend. In de bijlage bij de Regeling is aangegeven dat in het kader van de urgentie de kwetsbaarheid van een gebied wordt bepaald. Dit gebeurt aan de hand van de dimensies 1) woningvoorraad, 2) huishoudens en 3) inkomen en veiligheid. Een deelgebied is bovengemiddeld kwetsbaar als het boven het gemiddelde scoort van alle aanvragen. Een score van 3,33 betekent dat het deelgebied op een van de drie dimensies bovengemiddeld kwetsbaar is. Uit het bestreden besluit en ook de aanvullende stukken van de minister blijkt niet op welke dimensie sprake is van een bovengemiddelde kwetsbaarheid. Tijdens de zitting kon dit niet worden uitgelegd.
6.6.
Gelet op hetgeen onder 6.4 en 6.5 is opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat de minister niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht, dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Het voorgaande is in strijd met de artikelen 3:2, 3:9 en 3:46 van de Awb. Het bestreden besluit wordt daarom vernietigd.
6.7.
Deze beroepsgrond slaagt.
Exceptieve toetsing
7. Eisers betogen dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom bij het criterium prioriteit 10 punten worden toegekend aan stedelijke vernieuwingsgebieden en maar 5 punten aan grens- en krimpgebieden. Volgens eisers worden grens- en krimpregio's achtergesteld op stedelijke vernieuwingsgebieden, terwijl de problematiek volledig vergelijkbaar is. Het doel van het criterium prioriteit is volgens eisers alleen om onderscheid te maken tussen aangewezen prioritaire gebieden en de rest van Nederland. Bij het criterium urgentie wordt al fijnmaziger sturing gegeven op prioriteit. Volgens eisers zouden zij op dit onderdeel ook 10 punten moeten scoren.
7.1.
De rechtbank overweegt dat het betoog van eisers dat de Regeling in strijd is met het motiveringsbeginsel betrekking heeft op de zogenoemde exceptieve toetsing van de Regeling aan dit algemene rechtsbeginsel.
7.2.
De Regeling is een algemeen verbindend voorschrift waartegen, gelet op artikel 8:3, eerste lid, onder a, van de Awb, geen beroep kan worden ingesteld. Een rechter kan een algemeen verbindend voorschrift dat geen wet in formele zin is, in een zaak over een besluit dat op dat voorschrift gebaseerd is, toetsen op rechtmatigheid. In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag of het voorschrift niet in strijd is met hogere regelgeving. De rechter komt ook de bevoegdheid toe te beoordelen of dat algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het besluit waarover de zaak gaat. Bij die indirecte toetsing van het algemeen verbindend voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer. [6] Volgens de Afdeling is de intensiteit van de beoordeling afhankelijk van onder meer de beslissingsruimte die het vaststellend orgaan heeft, gelet op de aard en inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de daarbij te betrekken belangen. Die beoordeling kan materieel terughoudend zijn als de beslissingsruimte voortvloeit uit de feitelijke of technische complexiteit van de materie, dan wel als bij het nemen van de beslissing politiek-bestuurlijke afwegingen kunnen worden of zijn gemaakt. In dat laatste geval heeft de rechter niet de taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen wordt toegekend naar eigen inzicht vast te stellen. Wat betreft de in acht te nemen belangen en de weging van die belangen geldt dat de beoordeling daarvan intensiever kan zijn naarmate het algemeen verbindend voorschrift meer ingrijpt in het leven van de belanghebbende(n) en daarbij fundamentele rechten aan de orde zijn. [7]
7.3.
De minister ontleent de bevoegdheid tot het vaststellen van de Regeling aan artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet. De Regeling is een subsidieregeling en de minister heeft bij het opstellen daarvan veel beslissingsruimte om te bepalen wie onder welke voorwaarden voor een subsidie in aanmerking komen. De uitgangspunten van de Regeling zijn het resultaat van een politiek-bestuurlijke afweging om aan colleges van burgemeester en wethouders subsidie te verlenen. De omvang van de beslissingsruimte heeft betekenis voor de intensiteit van de toetsing door de rechter. In dit geval zal die toetsing terughoudend moeten zijn.
7.4.
Bij de beantwoording van de vraag of het in de Regeling gemaakte onderscheid in aantal toe te kennen punten tussen stedelijke gebieden en grens- en krimpgebieden in strijd is met het motiveringsbeginsel, zijn de redenen waarom de minister voor dit onderscheid heeft gekozen van belang. De minister heeft in de brief van 26 januari 2024 en op de zitting toegelicht dat het VHF tot stand is gekomen na een amendement [8] , dat is ingediend en aangenomen na een oproep van 15 burgemeesters van gemeenten met stedelijke vernieuwingsgebieden om meer budget beschikbaar te stellen om deze wijken en buurten leefbaarder en veiliger te maken door de woningen te verbeteren, te verduurzamen en de openbare ruimte op te knappen. De indieners van het amendement stellen dat alle gemeenten op het VHF moeten kunnen inschrijven, waarbij in het bijzonder wordt gekeken naar de 16 stedelijke vernieuwingsgebieden waar de 15 burgemeesters een oproep voor hebben gedaan en naar de grens- en krimpregio’s waar leefbaarheid onder druk komt te staan. In de toelichting op de Regeling is aangegeven dat in lijn met het amendement de 16 stedelijke vernieuwingsgebieden en 13 grens- en krimpregio’s (anticipeergebieden) prioriteit krijgen, omdat de leefbaarheid daar het sterkst onder druk staat. In de brief van 26 januari 2024 is aangegeven dat de consultatie geen opmerkingen heeft opgeleverd over het voornemen om te focussen op de stedelijke vernieuwingsgebieden en de grens- en krimpregio's. In de toelichting op de Regeling is niet aangegeven waarom het onderscheid tussen 10 punten (voor stedelijke vernieuwingsgebieden) en 5 punten (voor grens- en krimpgebieden) wordt gemaakt. In de brief van 26 januari 2024 is toegelicht dat dit een politieke keuze is en geen onderwerp van discussie kan zijn in deze beroepsprocedure. Dat in het Reglement van de toetsingscommissie is aangegeven dat beide prioritaire gebieden 10 punten extra krijgen, is volgens de minister een verschrijving, waaraan geen rechten kunnen worden ontleend. Tijdens de zitting hebben de gemachtigden van de minister toegelicht dat het onderscheid in punten er wellicht mee te maken heeft dat het volkshuisvestingsfonds voortkomt uit een oproep van burgemeesters van gemeenten met stedelijke vernieuwingsgebieden.
7.5.
De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat de stedelijke vernieuwingsgebieden en de grens- en krimpregio's prioriteit krijgen en dat dit tot uitdrukking komt in het toekennen van extra punten. Het onderscheid in puntentoekenning tussen de twee typen gebieden is naar het oordeel van de rechtbank echter niet deugdelijk gemotiveerd en ook heeft de minister de gevolgen van het onderscheid niet kenbaar in zijn afweging betrokken. Dit is in strijd met het beginsel van een deugdelijke motivering. De enkele strijd met het hiervoor genoemde motiveringsbeginsel kan echter niet leiden tot het onverbindend verklaren van een algemeen verbindend voorschrift. [9] De rechtbank oordeelt dat er evenmin aanleiding is om het betreffende voorschrift in de Regeling - onder 'E. Prioriteit' in Bijlage 1 - buiten toepassing te laten, omdat dit niet kan leiden tot het door eisers gewenste resultaat, namelijk dat ook zij 10 punten krijgen toegekend.
7.6.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Discretionaire bevoegdheid
8. Eisers stellen dat de minister had moeten motiveren waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid neergelegd in artikel 7, vierde lid, van de Regeling.
8.1.
In artikel 7, vierde lid, van de Regeling staat - kort samengevat - dat de minister een afwijkende rangschikking kan opstellen als dat in het belang is van het doel van de Regeling. In de toelichting bij de Regeling is aangegeven dat het doel is het zoveel mogelijk verbeteren van de leefbaarheid in de slechtste wijken. Volgens de toelichting kan de minister alle aanvragen in samenhang bezien en bijvoorbeeld met het oog op een rechtvaardige regionale spreiding van middelen in het licht van de zwaarte van de regionale problematiek een afwijkende inschatting maken en op grond daarvan de volgorde van de rangschikking aanpassen. De rechtbank overweegt dat uit deze toelichting voortvloeit dat de discretionaire bevoegdheid kan worden toegepast als alle aanvragen in samenhang worden bezien en dat de minister niet bij elke individuele aanvraag hoeft te motiveren waarom geen gebruik van de bevoegdheid wordt gemaakt. Daarbij komt dat eisers niet nader hebben onderbouwd waarom in hun geval gebruik zou moeten worden gemaakt van deze bevoegdheid.
8.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2, 3:9 en 3:46 van de Awb onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien door een beslissing op de subsidieaanvraag te nemen.
9.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de minister hiervoor tien weken.
9.2.
Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De rechtbank beschouwt beide beroepen als één zaak als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Voor de rechtsbijstand door de gemachtigde krijgen eisers een vergoeding van € 875,-, omdat de gemachtigde aan de zitting van de rechtbank heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het besluit van 16 februari 2022;
  • draagt de minister op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, voorzitter, mr. T.F. Bruinenberg en mr. M. Munsterman, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. van Loo, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 7, eerste lid.
2.Zie artikel 7 van de Regeling.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling van 26 september 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX8283) en 15 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2081).
4.Zie de uitspraken van de Afdeling van 5 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2258) en 21 februari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:727).
5.Zie de uitspraken van de Afdeling van 9 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1233) en 21 februari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:727).
6.Zie de uitspraken van de Afdeling van 12 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:452) en de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2016).
7.Zie de uitspraken van de Afdeling van 24 januari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:249) en 12 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:452).
8.Amendement Smeulders en Nijboer van 7 november 2020, Kamerstukken II 2020/2021, 35 570 VII, nr. 35.
9.Zie de uitspraken van de Afdeling van 12 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:452) en de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2016).