ECLI:NL:RBNNE:2023:987

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
LEE 23/999
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldig verklaring rijbewijs door CBR wegens niet tijdige betaling van uitvoeringskosten van de EMA

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 14 maart 2023, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van een verzoeker wiens rijbewijs ongeldig is verklaard door het CBR. Dit besluit was genomen omdat de verzoeker de uitvoeringskosten van de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA) niet tijdig had betaald. De verzoeker had eerder al de opleggingskosten voldaan en had een betalingsregeling getroffen voor de uitvoeringskosten, maar had twee termijnen gemist. De voorzieningenrechter oordeelt dat de verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het verzoek en dat er ruimte is voor een evenredigheidstoets, ondanks de wettelijke verplichtingen van het CBR. De voorzieningenrechter concludeert dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs onevenredig is, gezien de bijzondere omstandigheden van het geval, waaronder de financiële gevolgen voor de verzoeker die afhankelijk is van zijn rijbewijs voor zijn werk als koerier. De voorzieningenrechter schorst het besluit van het CBR totdat er een beslissing is genomen over de EMA die gepland staat voor maart en april 2023. Tevens wordt het CBR opgedragen het griffierecht van € 184,- te vergoeden aan de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/999

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 maart 2023 in de zaak tussen

[verzoekers] , uit [woonplaats] , verzoeker

en

De algemeen directeur van het CBR

(gemachtigde: P.A. van Leerdam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker aangaande het besluit van het CBR om zijn rijbewijs vanaf 6 maart 2023 ongeldig te verklaren.
1.1.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigde van het CBR.

Totstandkoming van het besluit

2. De voorzieningenrechter gaat uit van het volgende.
2.1.
Verzoeker is op 10 september 2022 en 14 september 2022 aangehouden met teveel alcohol op. De politie heeft hiervan een proces-verbaal opgesteld en aan het CBR gestuurd, waarmee invulling is gegeven aan de mededelingsplicht als bedoeld in artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994).
2.2.
Het CBR heeft op 7 oktober 2022 besloten dat verzoeker een cursus over alcohol en verkeer moet volgen, de Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA).
2.3.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het EMA-besluit. Dat is op 12 december 2022 ongegrond verklaard. Daartegen is geen beroep ingesteld.
2.4.
Verzoeker heeft de opleggingskosten van € 433,- ineens betaald en heeft een betalingsregeling met het CBR afgesproken voor de uitvoeringskosten van € 642,-. Het bedrag moet van januari tot en met juni 2023 in zes termijnen betaald worden, telkens voor de 19e van de maand.
2.5.
Het CBR heeft de betaling van januari niet ontvangen en stuurt verzoeker op 25 januari 2023 een brief, waarbij erop gewezen wordt dat bij een volgende gemiste betaling het rijbewijs ongeldig wordt verklaard.
2.6.
Omdat de betaling van februari niet tijdig is ontvangen, heeft het CBR met het bestreden besluit van 27 februari 2023 besloten het rijbewijs van verzoeker ongeldig te verklaren vanaf 6 maart 2023.
2.7.
Het CBR heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.

Verzoek

3. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter het bestreden besluit te schorsen totdat inhoudelijk op het bezwaar is beslist.
3.1.
Verzoeker voert aan dat de opgelegde EMA niet meer nodig is. Hij heeft naar zijn zeggen zijn lesje geleerd en nuttigt geen alcohol meer als hij moet rijden. Verzoeker heeft de opleggingskosten betaald, maar is door drukke werkzaamheden en andere omstandigheden het overzicht kwijtgeraakt van de betalingsregeling over de uitvoeringskosten. Verzoeker heeft sommige brieven van het CBR niet ontvangen. Hij is ingeschreven op het adres in Tynaarlo. Dat is zijn woon- en verblijfplaats en daar ontvangt hij zijn post, maar hij kan daar niet het hele jaar verblijven. Zodra verzoeker erachter kwam dat niet tijdig was betaald, heeft hij onmiddellijk het gehele bedrag aan uitvoeringskosten betaald. Eerder was dit niet goed mogelijk vanwege achterstanden in de betaling van een grote opdrachtgever. Verzoeker stelt voor zijn werk afhankelijk te zijn van zijn rijbewijs. Hij werkt ongeveer 45 uur per week als zelfstandige met bezorg- en koeriersdiensten. Zijn hele inkomen bestaat uit die verdiensten. Het bestreden besluit treft hem onevenredig. Volgens verzoeker is sprake van een willekeurige straf zonder duidelijke doel. Hij krijgt zijn rijbewijs pas terug na het volgen van de EMA, maar het moment waarop die gepland wordt, is afhankelijk van het aanbod van het CBR en het aantal cursisten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4.1.
Niet in geschil is dat verzoeker, gelet op de aard van de zaak, een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek aan de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het EMA-besluit onherroepelijk is geworden. Dat is daarom geen onderwerp van geschil in deze procedure.
4.3.
Het wettelijk kader in deze zaak wordt gevormd door de Wvw 1994 en de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling). De belangrijkste relevante bepalingen zijn opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Is er ruimte voor een evenredigheidstoets?
5. De EMA is een maatregel om de verkeersveiligheid te waarborgen en wordt, kort samengevat, onder andere opgelegd als iemand wordt aangehouden met drank op achter het stuur en sprake is van recidive. Dan ontstaat het vermoeden dat deze persoon ongeschikt is om aan het verkeer deel te nemen. Dit vermoeden kan alleen weggenomen worden door deelname aan de EMA.
5.1.
Uit de wet- en regelgeving volgt dat het CBR gehouden is het rijbewijs ongeldig te verklaren indien door een betrokkene onvoldoende wordt meegewerkt aan de hem opgelegde EMA. In welke gevallen daarvan sprake is wordt ingevolge de wet uitgewerkt bij ministeriële regeling, te weten de Regeling. In artikel 9, onder a, van de Regeling is bepaald dat onvoldoende wordt meegewerkt indien de kosten van de EMA niet op tijd worden betaald. Dit staat ook in artikel 132, tweede lid, van de Wvw 1994 zelf. Als vaststaat dat een betrokkene niet de vereiste medewerking heeft verleend aan de hem opgelegde EMA, bestaat er alleen in uitzonderlijke omstandigheden aanleiding om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe toepassing van de wettelijke bepaling leidt. [1]
5.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat alleen het element van niet (tijdige) betaling ook in de Wvw 1994 zelf is aangemerkt als een vorm van het niet meewerken aan een EMA, namelijk in artikel 132, tweede lid. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de bepaling in de Wvw 1994 is opgenomen om te voorkomen dat de betrokkene zich aan de hem opgelegde maatregel onttrekt door betaling van de kosten alsmaar uit te stellen. [2] De voorzieningenrechter stelt gelet op het verhandelde ter zitting vast dat deze situatie zich hier niet voordoet.
5.3.
De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat door opname van voornoemd onderdeel in de Wvw 1994 ten aanzien van het niet (tijdig) betalen van de kosten geen toets aan de evenredigheid zou kunnen plaatsvinden, terwijl dat ten aanzien van de andere in artikel 9 van de Regeling omschreven situaties in uitzonderlijke gevallen wel kan. Gelet op het gegeven dat in de Wvw 1994 ervoor wordt gekozen om bij lagere regelgeving te bepalen in welke situaties en onder welke omstandigheden moet worden aangenomen dat niet wordt meegewerkt aan een EMA, is het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat ook in deze situatie - bij een niet (tijdige) betaling - ruimte moet bestaan voor een evenredigheidstoets.
Welke bijzondere omstandigheden zijn er in dit specifieke geval?
6. Gelet op de bijzondere omstandigheden van dit specifieke geval is er naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter aanleiding om tot een andere uitkomst te komen dan waartoe strikte toepassing van de eerder genoemde wettelijke bepalingen leidt. De voorzieningenrechter neemt hierbij de volgende omstandigheden in aanmerking.
6.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker zoals ter zitting is vastgesteld ten volle bereid was en is om de aan hem opgelegde EMA te volgen. Hij heeft de opleggingskosten betaald en een betalingsregeling afgesproken voor de uitvoeringskosten. Gelet op de afgesproken betalingsregeling zou de EMA op zijn vroegst plaatsvinden in juli en augustus 2023. Tot die tijd zou verzoeker in het bezit zijn gebleven van zijn rijbewijs, zo is ter zitting van de kant van het CBR bevestigd.
6.2.
Verzoeker heeft aangegeven - en ter zitting verduidelijkt - dat hij voor zijn werk en inkomen is aangewezen op het bezit van een rijbewijs. Als het rijbewijs ongeldig wordt verklaard, kan hij niet aan het werk als koerier en valt zijn gehele inkomen weg. Verzoeker zou daarmee in grote financiële problemen raken en ook zijn koeriersdienst verliezen. Het CBR heeft het voorgaande ter zitting niet weersproken, zodat daarvan kan worden uitgegaan.
6.3.
Niet in geschil is dat verzoeker twee termijnen van de betalingsregeling voor de uitvoeringskosten heeft gemist. Verzoeker heeft ter zitting aangegeven dat hij bekend was met de betalingsregeling en dat hij wist dat hij de betaling van januari had gemist. Verzoeker dacht nog op tijd te zijn voor februari. Verzoeker stelt de brief niet te hebben ontvangen waarin het CBR heeft aangegeven dat hij de eerste termijn heeft gemist en dat zijn rijbewijs wordt ingetrokken bij het missen van nog een termijn. De voorzieningenrechter stelt vast dat deze brief en ook een eerdere betalingsherinnering zijn verstuurd aan het BRP-adres van verzoeker. Het valt verzoeker aan te rekenen dat hij geen zorg heeft gedragen voor een goede afhandeling van zijn post. Dat hij door drukke werkzaamheden het overzicht was kwijtgeraakt, maakt dit niet anders. Verzoeker heeft ter zitting erkend dat hem dit in beginsel valt aan te rekenen.
6.4.
De voorzieningenrechter acht het van belang dat het CBR wist dat verzoeker beide brieven niet had ontvangen, nu het beide brieven retour heeft ontvangen. Daarbij komt dat uit het dossier blijkt dat verzoeker in de correspondentie met het CBR, namelijk bij het bezwaar tegen het EMA-besluit, een ander adres gebruikt heeft dan zijn BRP-adres. Gelet op de grote gevolgen die het bestreden besluit heeft voor verzoeker, is het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat het op de weg van het CBR had gelegen om te proberen om verzoeker op een andere manier te bereiken. [3]
6.5.
Toen verzoeker er na contact met het CBR achter kwam dat hij de betaling van februari had gemist, heeft hij meteen het gehele bedrag aan uitvoeringskosten betaald. Het CBR heeft deze betaling op 1 maart 2023 bevestigd. Nadat verzoeker zeer recent overleg heeft gevoerd met het CBR is overeengekomen dat de EMA op heel korte termijn gaat plaatsvinden en wel op 15 maart, 22 maart, 29 maart en 12 april 2023.
6.6.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het onderzoek naar de rijgeschiktheid als bedoeld in artikel 131, eerste lid onder a, van de Wvw 1994 daarmee aanzienlijk eerder plaatsvindt dan aanvankelijk was voorzien. Dit betekent ook dat het doel van de EMA veel eerder wordt bereikt. Het bestreden besluit mist in die zin nu een duidelijk doel.
7. Het belang van verzoeker afwegend tegen de in de Wvw 1994 neergelegde belangen, een en ander in het licht van hetgeen hier voren is overwogen, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat een ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker onevenredig moet worden geacht. Dit leidt tot het navolgende.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot het moment dat door het CBR (schriftelijk) is beslist of verzoeker de EMA die gaat plaatsvinden op 15, 22 en 29 maart en 12 april 2023 wel of niet met goed gevolg heeft afgelegd. Dat betekent dat het rijbewijs van verzoeker niet langer ongeldig is en dat verzoeker hiervan gebruik kan blijven maken tot in ieder geval voornoemd moment.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet het CBR het griffierecht van € 184,– vergoeden. Er is niet gevraagd om een vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het besluit van 27 februari 2023 totdat door het CBR is beslist of verzoeker de EMA die staat gepland voor 15, 22 en 29 maart en 12 april 2023 wel of niet met goed gevolg heeft afgelegd;
  • bepaalt dat het CBR het griffierecht van € 184,– aan verzoeker moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Bergsma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijke schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld. […]
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid op geschiktheid, […]
Artikel 132
1. Behoudens de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde uitzonderingen is diegene verplicht zijn medewerking te verlenen aan de opgelegde maatregel, die zich:
a. de bij ministeriële regeling aangewezen educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, […]
2. Bij gebreke van de in het eerste lid bedoelde medewerking besluit het CBR onverwijld tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder. Het CBR bepaalt daarbij op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven, de ongeldigverklaring betrekking heeft. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld in welke gevallen sprake is van het niet verlenen van medewerking. Als het niet verlenen van de vereiste medewerking wordt mede aangemerkt het niet voldoen van de kosten binnen de termijn of termijnen die is of zijn aangegeven bij het besluit waarbij de verplichting tot een van de hierna genoemde maatregelen is opgelegd, of het niet voldoen van de kosten op de in dat besluit aangegeven wijze, van:
a. de bij ministeriële regeling aangewezen educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of […]
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 9
Betrokkene verleent onder meer niet de vereiste medewerking aan de educatieve maatregel, indien hij:
a.
de kosten van de educatieve maatregel niet heeft voldaan binnen de termijn of op de wijze die is vastgelegd bij het besluit waarbij de verplichting tot het zich onderwerpen aan die maatregelen is opgelegd;
[…]

Voetnoten

1.Zie ABRvS 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2023:772) en ECLI:NL:RVS:2023:852 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2023:852).
2.Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en van een aantal andere wetten, Nota van wijziging (TK 1995-1996, 24496/8, p. 15.
3.Zie ABRvS 20 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2066.