ECLI:NL:RBNNE:2023:683

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
LEE 20/2955
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een aanslag afvalstoffenheffing door de Rechtbank Noord-Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland op 13 februari 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de aanslag afvalstoffenheffing voor het jaar 2020 beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Westerkwartier had aan eiseres een aanslag opgelegd van € 346,15, welke door eiseres werd betwist. Eiseres stelde dat de lasten van de afvalstoffenheffing hoger waren dan de baten, wat zou betekenen dat de opbrengstlimiet was overschreden. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft gegeven in de raming van de baten en lasten, en dat eiseres niet voldoende gemotiveerd heeft aangetoond dat er redelijke twijfel bestaat over de post 'overhead'. De rechtbank concludeert dat de aanslag terecht is opgelegd en dat er geen sprake is van schending van de toezendingsplicht of informatieplicht die eiseres in haar belangen zou hebben geschaad. Eiseres had ook verzocht om een immateriële schadevergoeding vanwege de lange duur van de procedure, welke werd toegewezen tot een bedrag van € 1.000, te betalen door de Minister voor Rechtsbescherming. De rechtbank heeft verder de Minister veroordeeld tot betaling van proceskosten en griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/2955
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 13 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. [naam] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Westerkwartier

(in de persoon van [naam] ).
Als derde-partij neemt aan de procedure deel:
de Minister voor Rechtsbescherming(de Minister).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 2 september 2020.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan eiseres voor het jaar 2020 een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd van in totaal € 346,15.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en verweerder, bijgestaan door [naam] .

Feiten

2. Met dagtekening 29 februari 2020 heeft de heffingsambtenaar aan eiseres voor het jaar 2020 een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd van in totaal € 346,15.
2.1.
Volgens de begroting 2020 van de gemeente Westerkwartier bedragen de geraamde baten voor de afvalstoffenheffing € 9.816.592 en de geraamde lasten € 10.394.250. Het kostendekkingspercentage bedraagt 92,0%. Bij de geraamde lasten staat de post ‘BTW compensatie en overhead salarissen’ vermeld met daarbij het bedrag van € 1.926.421.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan eiseres een aanslag afvalstoffenheffing heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag afvalstoffenheffing terecht aan eiseres is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Is de opbrengstlimiet overschreden?
5. Eiseres voert aan dat de lasten van de afvalstoffenheffing hoger zijn dan de baten van de afvalstoffenheffing en dat daardoor de opbrengstlimiet is overschreden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat de heffingsambtenaar wel voldoende inzicht heeft gegeven in de raming van de baten en lasten van de afvalstoffenheffing, maar dat ter zake van de post ‘overhead’ redelijke twijfel bestaat dat sprake is van een last ter zake. De post overhead moet om die reden buiten beschouwing worden gelaten. Dit leidt ertoe dat de opbrengstlimiet is overschreden, aldus eiseres.
6. De heffingsambtenaar stelt dat eiseres niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan, omdat zij onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat ten aanzien van de post ‘overhead’ redelijke twijfel bestaat dat sprake is van een last ter zake.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is tussen partijen terecht niet in geschil dat bij de afvalstoffenheffing sprake is van een opbrengstlimiet en dat deze niet mag worden overschreden.
8. De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden, de bewijsregels van belang zijn zoals deze door de Hoge Raad in een aantal arresten zijn vastgelegd. [1] Die regels kunnen als volgt worden samengevat. Uitgangspunt is dat de bewijslast ten aanzien van de feitelijke onderbouwing van het beroep op limietoverschrijding op eiseres rust. Indien eiseres overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar om inzicht te verschaffen in de raming van de baten en de lasten die in de begroting zijn opgenomen. Hierbij hoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Van de heffingsambtenaar mag niet worden verlangd dat hij van alle in de verordening genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe de kosten ter zake daarvan zijn geraamd. Omdat de bewijslast van de feiten die overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op eiseres rust, moet zij, nadat de heffingsambtenaar inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd stellen waarom naar haar oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake. Vervolgens dient de heffingsambtenaar voor die posten nadere inlichtingen te verschaffen. Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat de heffingsambtenaar naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van eiseres betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door eiseres opgeworpen twijfel ongegrond is. Indien eiseres vervolgens stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, komt bewijslevering aan de orde en draagt eiseres de bewijslast. Na bewijslevering dient de rechter, uitgaande van de feiten die hij bewezen acht, de rechtsvraag te beantwoorden welke posten kunnen worden beschouwd als een last ter zake en in het licht daarvan te beoordelen of de opbrengstlimiet is overschreden.
9. De heffingsambtenaar heeft in de uitspraak op bezwaar, en vervolgens in het verweerschrift met bijlagen en met de toelichting op de zitting, inzicht verschaft in de raming van baten en lasten van de afvalstoffenheffing. Eiseres heeft op de zitting aangegeven dat de heffingsambtenaar daarmee voldoende inzicht heeft gegeven. De rechtbank volgt partijen hierin. Daarmee is de eerste stap van de door de Hoge Raad gegeven bewijsregels genomen.
10. Uit de door de heffingsambtenaar overgelegde stukken volgt dat de baten van de afvalstoffenheffing de lasten ter zake niet overtreffen. Het is dan aan eiseres om voldoende gemotiveerd te stellen waarom ten aanzien van een bepaalde post in de raming naar haar mening redelijke twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake. Eiseres heeft in dat kader volstaan met de stelling dat zij geen inzicht heeft in de omvang en samenstelling van de post ‘overhead’ en dat daarom aangenomen moet worden dat geen sprake is van een last ter zake. De rechtbank gaat ervan uit dat eiseres hiermee doelt op de post ‘BTW compensatie en overhead salarissen’ van € 1.926.421. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met alleen deze stelling niet voldoende gemotiveerd gesteld waarom ten aanzien van deze post in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een last ter zake. Daarmee heeft eiseres niet aan haar stelplicht voldaan. [2] Aan de vraag of de heffingsambtenaar voldoende duidelijk heeft gemaakt waarom de door eiseres opgeworpen twijfel ongegrond is, komt de rechtbank daardoor niet toe. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de toezendingsplicht geschonden en is eiseres gedwongen in beroep te gaan?
11. Eiseres voert aan dat de toezendingsplicht als bedoeld in artikel 7:4, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geschonden. Daarnaast voert eiseres aan dat zij genoodzaakt was om beroep in te stellen, omdat zij voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar niet de benodigde gegevens van de heffingsambtenaar had ontvangen (schending van de informatieplicht). Deze beroepsgronden lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
12. Indien de rechtbank er veronderstellenderwijs van uitgaat dat sprake is van schending van de toezendingsplicht en/of de informatieplicht, is de rechtbank van oordeel dat eiseres door die schending niet in haar belangen is geschaad en dat daarom aan deze (veronderstelde) schending voorbij kan worden gegaan op grond van artikel 6:22 van de Awb. De rechtbank overweegt daartoe dat eiseres in het bezwaarschrift de blote stelling heeft geponeerd dat de opbrengstlimiet is geschonden. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres verklaard dat hij ten tijde van het indienen van het bezwaarschrift geen kennis had genomen van de programmabegroting 2020 van de gemeente Westerkwartier en dat die stelling dus nergens op was gestoeld, ondanks dat de programmabegroting – zoals de heffingsambtenaar op de zitting onweersproken heeft gesteld – openbaar toegankelijk was en is via (onder meer) de website van de gemeente. In de bezwaarfase heeft eiseres nooit aangegeven behoefte te hebben aan nadere inlichtingen van de heffingsambtenaar om haar stelling over de schending van de opbrengstlimiet te toetsen. Zij heeft ook niet in het hoorgesprek om nadere informatie gevraagd, zelfs niet nadat de heffingsambtenaar in het hoorgesprek uitdrukkelijk aan de orde heeft gesteld of er nog vragen waren. Pas in het beroepschrift heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat het benodigde inzicht in de ramingen niet is gegeven. Daartoe voert eiseres aan dat de heffingsambtenaar haar niet de benodigde informatie heeft gegeven. Het lag echter op de weg van eiseres om dit punt zelf in de bezwaarfase aan de orde te stellen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat eiseres wordt bijgestaan door een professioneel gemachtigde die in vele procedures tegen diverse heffingsambtenaren overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde heeft gesteld. Verder vindt de rechtbank van belang dat de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar de raming van de lasten en baten van de afvalstoffenheffing aan eiseres heeft verstrekt. Desondanks heeft eiseres in haar beroepschrift enkel gesteld dat verweerder geen inzicht heeft gegeven in de ramingen. Op de zitting heeft eiseres vervolgens gesteld dat hiervoor bedoelde inzicht wel is gegeven, maar dat zij zich – onder verwijzing naar het tiendagenstuk – op het standpunt stelt dat er ten aanzien van één post geen sprake zou zijn van een last ter zake en dat daardoor de opbrengstlimiet is overschreden. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat, los van het antwoord op de vraag of de toezendings- of informatieplicht is geschonden, van enige schending van de belangen van eiseres geen sprake is. Ook ziet de rechtbank in deze feiten en omstandigheden geen aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die eiseres in beroep heeft gemaakt.
13. Deze beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag afvalstoffenheffing terecht is opgelegd.
15. Eiseres heeft gevraagd om een immateriële schadevergoeding omdat de behandeling van deze zaak te lang heeft geduurd. Die redelijke termijn bedraagt twee jaren vanaf ontvangst van het bezwaarschrift tot aan de uitspraak van deze rechtbank. Tot aan deze uitspraak zijn 2 jaar en 10 maanden verlopen en dat is dus 10 maanden te veel. De schadevergoeding bedraagt € 500 per half jaar overschrijding. In dit geval is sprake van (afgerond) 2x een half jaar overschrijding, dus de schadevergoeding bedraagt in totaal € 1.000. De vergoeding zal door de Minister worden betaald, omdat de overschrijding alleen aan de rechtbank is te wijten. Omdat het bedrag van de schadevergoeding minder dan € 5.000 beloopt, behoeft de Minister niet in de gelegenheid te worden gesteld hierop verweer te voeren. [3]
16. Omdat het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, heeft eiseres ook recht op vergoeding van het griffierecht en haar proceskosten voor de beroepsfase. De Minister moet deze vergoedingen betalen. De proceskostenvergoeding bedraagt € 837, gebaseerd op twee proceshandelingen (indiening beroepschrift en aanwezigheid op de zitting) à € 837 per proceshandeling tegen een factor 0,5. Eiseres heeft € 48 aan griffierecht betaald.
16. Eiseres heeft verzocht om wettelijke rente toe te kennen wat betreft de immateriële schadevergoeding, de proceskosten en het griffierecht. De rechtbank wijst dit verzoek ook toe.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 1.000, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening;
- veroordeelt de Minister tot betaling van € 837 aan proceskosten aan eiseres, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening;
- veroordeelt de Minister tot vergoeding van het griffierecht van € 48, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Kattenberg, voorzitter, en mr. M. van den Bosch en mr. R.R. van der Heide, leden, in aanwezigheid van mr. J.P. Raateland, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2023.
w.g. griffier
w.g. voorzitter

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In o.a. de arresten van 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1968, 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777 en 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:938.
2.Vergelijk gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 januari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:668.
3.Beleidsregel van 8 juli 2014, nr. 436935, Staatscourant 2014, nr. 20210.