ECLI:NL:RBNNE:2023:609

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
LEE 21-2175 LEE 21/2520, LEE 21/2439, LEE 21/ 2475, LEE 21/2474
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor appartementengebouw in Groningen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, uitgesproken op 31 januari 2023, worden de beroepen van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een appartementengebouw aan de [straatnaam en nummer] te Groningen beoordeeld. De derde partij heeft op 16 juli 2020 een aanvraag ingediend, waarop het college op 29 juni 2021 de omgevingsvergunning heeft verleend. De rechtbank constateert gebreken in het bestreden besluit, met name op het gebied van de bezonning en de parkeersituatie. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat het bouwplan geen onevenredige gevolgen heeft voor de bezonning in de woningen van eisers en dat de parkeersituatie in de openbare ruimte niet onevenredig wordt aangetast. De rechtbank geeft het college de gelegenheid om deze gebreken binnen zes weken te herstellen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige voorbereiding en de noodzaak om de belangen van omwonenden adequaat te onderzoeken en mee te wegen in de besluitvorming. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 21/2175, LEE 21/2520, LEE 21/2439, LEE 21/ 2475, LEE 21/2474

Tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 31 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2](gemachtigde: A.A. Westers)
[eiser 3](gemachtigde: A.A. Westers)
[eiser 4],
J [eiser 5], (gemachtigde: J.A. Wols),
te Groningen, eisers
en

van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (het college)

(gemachtigden : [gemachtigden] )
Als derde-partij neemt aan de zaken deel: [derde partij] uit [plaats] (derde partij).

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de aan derde partij verleende omgevingsvergunning voor het oprichten van een appartementengebouw aan de [straatnaam en nummer] te Groningen. Derde partij heeft op 16 juli 2020 de aanvraag ingediend. Bij het bestreden besluit van 29 juni 2021 heeft het college de omgevingsvergunning verleend.
1.2
Bij tussenuitspraak van 17 augustus 2021 in de zaak van eiser [eiser 1] heeft de voorzieningenrechter gebreken in het bestreden besluit vastgesteld, het college de gelegenheid geboden deze gebreken binnen zes weken te herstellen en bij voorlopige voorziening de werking van het bestreden besluit opgeschort tot en met het tijdstip waarop einduitspraak wordt gedaan.
1.3
Op 3 december 2021 heeft derde partij een ruimtelijke onderbouwing aangeleverd.
1.4
Op 24 december 2021 heeft het college een herstelbesluit genomen.
1.5
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.6
Eisers [eiser 1] en [eiser 5] hebben aanvullende gronden ingediend.
1.7
De rechtbank heeft de beroepen op 8 november 2022 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigden van eisers, de gemachtigden van het college en de gemachtigden van derde partij. Voor derde partij is verder [gemachtigde] verschenen. Eiser [eiser 4] is niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtbank beoordeelt de verlening van de vergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank doet een tussenuitspraak, omdat er gebreken in het bestreden besluit, waar het herstelbesluit onderdeel van is, zijn geconstateerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
5.1
Het bouwplan ziet op het bouwen van het appartementengebouw ‘ [naam] ’ aan de [straatnaam en nummer] te Groningen. Het appartementengebouw bestaat uit vier bouwlagen met in totaal vijf appartementen. Daarnaast wordt het onbebouwde terrein opnieuw ingericht.
5.2
De betreffende locatie valt binnen het bestemmingsplan “Helpman” (het bestemmingsplan). Niet in geschil is dat het project in strijd is met het bestemmingplan. Op grond van artikel 7.2.2, onder a, van het bestemmingsplan geldt dat gebouwen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bouwvlak mogen worden gebouwd. Het project voldoet hier niet aan, aangezien het project deels buiten het bouwvlak wordt gebouwd. Verder geldt op grond van artikel 7.2.2, onder b, van het bestemmingsplan dat de bouwhoogte maximaal vier meter mag zijn; de bouwhoogte wordt echter 14,98 meter.
Verder is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan “Facetherziening Parkeren” nu daarin is bepaald dat een omgevingsvergunning slechts wordt verleend indien wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
5.3
Het college heeft het bestreden besluit op grond van artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb. Het college heeft het ontwerpbesluit ter inzage gelegd. Door eisers zijn zienswijzen ingediend. Bij het bestreden besluit heeft het college de omgevingsvergunning verleend. Het college heeft daarbij toepassing gegeven aan artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo gelezen in samenhang met de artikelen 2.10 en artikel 2.12, eerste lid, onder a, derde, ten behoeve het bestemmingsplan “Helpman”. Verder heeft het college toepassing gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten eerste, Wabo ten behoeve van het bestemmingsplan Facetherziening Parkeren.
5.4
Naar aanleiding van de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening heeft het college op 24 december 2021 een herstelbesluit genomen.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank stelt vast dat het college gedurende deze beroepsprocedure naar aanleiding van de tussenuitspraak bij schrijven van 24 december 2021 een aanvullende motivering heeft opgesteld waarbij de ruimtelijke onderbouwing is betrokken. Het college verwijst naar dit schrijven als een herstelbesluit. De rechtbank stelt vast dat geen sprake is van gewijzigde rechtsgevolgen en in die zin geen sprake is van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank betrekt de aanvullende motivering bij haar beoordeling.
Zorgvuldige voorbereiding/ participatie
7. Eisers stellen dat sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding door onjuiste voorlichting van de projectontwikkelaar naar de gemeente. Verder is ten onrechte geen mogelijkheid geboden tot participatie.
7.1
Het college stelt dat niet gebleken is dat de ontwikkelaar het college onjuist heeft geïnformeerd. Niet duidelijk is waar eisers zich op baseren. Het standpunt is niet onderbouwd. De vergunning is verder verleend op basis van de ingediende stukken. Vergunninghouder dient zich hieraan te houden.
Er is verder geen plicht om een participatieprocedure op te starten onder de Wabo. Wel heeft derde partij de omwonenden geïnformeerd. Verder is in verband met een eerste ontwerp een informatieavond gehouden en zijn omwonenden via een flyer geïnformeerd over het definitieve ontwerp.
7.2
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de stellingen van eisers over voorlichting en participatie niet tot het oordeel leiden dat sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding van het besluit. Het besluitvormingsproces is op dit punt in zijn totaliteit voldoende geweest. Eisers zijn in verschillende stadia van het besluitvormingsproces in de gelegenheid gesteld om hun standpunten en wensen naar voren te brengen en hebben ook van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De enkele omstandigheid dat de opdrachtgever de uitkomsten van de inspraakavond niet goed naar de gemeente zou hebben gecommuniceerd, is daartoe, wat er ook precies van zij, niet genoeg om dit anders te maken. Dat het college niet beslist conform de wensen van eisers maakt de besluitvorming ook niet onzorgvuldig.
Onder de Wabo bestaat voorts geen participatieplicht.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Publicatie
8. Eisers stellen zich op het standpunt dat het herstelbesluit ten onrechte niet opnieuw is gepubliceerd.
8.1
Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 6 betreft het herstelbesluit (slechts) een nadere motivering en is geen sprake van een gewijzigd of aangevuld besluit met rechtsgevolgen. Het college hoefde de aanvullende motivering daarom ook niet opnieuw te publiceren en ter inzage te leggen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Verklaring van geen bedenkingen
9. Eisers stellen dat een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) ontbreekt terwijl het project aanzienlijk afwijkt van de bestaande ruimtelijke en functionele structuur, zodat het niet voldoet aan de eisen van categorie D van de ‘Categorieënlijst verklaring van geen bedenkingen’ die op 26 juni 2019 door de gemeenteraad is vastgesteld (hierna: de Categorieënlijst).
9.1
Het college stelt dat het bouwplan wel valt onder (categorie D van) de Categorieënlijst. Zowel feitelijk als vanuit een stedenbouwkundig perspectief is sprake van een open plek. Derhalve hoeft voor het project geen afzonderlijke vvgb geen bedenkingen te worden aangevraagd en verleend. Ook is niet alsnog naar aanleiding van de zienswijzen die aan de raad ter kennis zijn gebracht, door de raad bezwaar gemaakt tegen het bouwplan.
9.2
In de Categorieënlijst is het volgende opgenomen:
‘D. Nieuwbouw op open plekken Het bouwen van woningen of andere gebouwen ter opvulling van een reeds bestaande open plek in een bestaande bebouwingsstructuur, mits:
1. het project naar aard en schaal in de bestaande ruimtelijke en functionele structuur past;
2. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten beperkt blijft tot de categorieën 1 en 2, bedoeld in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering.’
9.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat het bouwplan valt onder categorie D van de Categorieënlijst. Het college heeft zich, gelet op de situatie ter plaatse, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zowel feitelijk als stedenbouwkundig sprake is van een open plek in de bebouwingsstructuur aan het Helperdiep. Het bouwplan betreft een onbebouwd terrein dat stedenbouwkundig nog geen invulling heeft gekregen. Het college heeft zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan past in de bestaande ruimtelijke en functionele structuur. Daarvoor is van belang dat sprake is van diverse hoogtes van bebouwing waarbij rekening is gehouden met zichtlijnen op het Helperdiep, terwijl met het plan de woonfunctie langs het Helperdiep wordt doorgetrokken.
De beroepsgrond slaagt niet.
Ruimtelijke onderbouwing/belangenafweging
10. Eisers stellen dat sprake is van een forse afwijking van het bestemmingsplan die onvoldoende wordt gemotiveerd en waarbij hun belangen onvoldoende zijn onderzocht en meegewogen. Eisers menen dat het bouwplan hun woongenot onevenredig aantast door verlies van vrij uitzicht, aantasting van de privacy door inkijk in hun woningen, geluidsoverlast en verlies van zonlicht. Het college had moeten onderzoeken welke akoestische gevolgen het gebruik van een toegelaten dakterras heeft voor omwonenden. [1] Eisers stellen verder dat de uitvoering en instandhouding van privacybeschermende middelen en beplanting onvoldoende is gewaarborgd: het erfinrichtingsplan is ontoereikend en handhaafbaarheid is onvoldoende geborgd.
10.1
Het college stelt zich op het standpunt dat met het herstelbesluit voldoende is gemotiveerd dat wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening. In de huidige situatie wordt geen recht gedaan aan de ligging van de locatie aan het Helperdiep. Er is sprake van een gat in de bebouwing aan het Helperdiep, een rommelig binnenterrein, in slechte staat van onderhoud verkerende verhardingen en groen, en een hoge blinde muur van de bebouwing aan de noordzijde van het terrein. Met het bouwplan wordt het zicht vanaf de Verlengde Hereweg op de zijgevel van het bestaande pand verzacht, de bebouwingsstrook langs het Helperdiep afgemaakt en het volume goed en zorgvuldig ingepast. De ontwikkeling leidt tot vergroting van de ruimtelijke kwaliteit en verbetering van de woonkwaliteit van de omgeving. Met de uitgevoerde onderzoeken en de aangeleverde ruimtelijke onderbouwing is aangetoond dat het plan inpasbaar is op deze plek.
Het college voert ook aan dat het de belangen van de omwonenden heeft onderzocht en zorgvuldig heeft afgewogen. Samengevat stelt het college dat weliswaar een wijziging optreedt in de woonsituatie met betrekking tot uitzicht, privacy, geluid en bezonning, maar dat de belangen van eisers hierdoor niet onevenredig worden aangetast. Voorts is, aldus het college, sprake van een stedelijke omgeving waardoor grotere en hogere gebouwen passend zijn en omwonenden qua uitzicht, inkijk en geluid meer moeten dulden. Verder geldt een verplichting om privacy beschermende middelen (schermen van lamellen waardoor de kijkrichting wordt gestuurd en dichte beplanting) aan te brengen, nu deze zijn aangebracht op de aan de aanvraag ten grondslag liggende stukken zoals de bouwtekening en het erfinrichtingsplan die onderdeel uitmaken van de omgevingsvergunning.
10.2
De rechtbank stelt voorop dat de wetgever bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo een discretionaire bevoegdheid heeft toegekend bij de besluitvorming inzake het al dan niet afwijken van het bestemmingsplan. De bevoegdheid en de ruimte die dat in de toepassing ervan geeft, behoort de bestuursrechter te respecteren. Het gebruik van deze bevoegdheid door het college wordt door de bestuursrechter daarom terughoudend getoetst.
10.3.
De rechtbank stelt vast dat ter zitting namens het college desgevraagd is aangegeven dat het college de belangen van eisers heeft onderzocht door onder meer het bekijken van luchtfoto’s in combinatie met de aan de bouwaanvraag ten grondslag liggende (bouw)tekeningen. Verder heeft het college zich geïnformeerd omtrent de hoogtes van de gebouwen in de omgeving in relatie tot het bouwplan. Hiermee heeft het college naar het oordeel van de rechtbank een voldoende beeld kunnen krijgen van de impact die het bouwplan heeft op het woon- en leefklimaat in de omgeving. Niet gesteld kan worden dat het college de belangen van eisers niet goed heeft onderzocht.
Privacy, uitzicht en geluid
10.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de betrokken belangen met betrekking tot privacy, uitzicht en geluidsoverlast voldoende zorgvuldig afgewogen en afdoende gemotiveerd dat deze belangen niet onevenredig worden aangetast. Het college heeft daarbij in aanmerking kunnen nemen dat sprake is van een stedelijke omgeving waarin bewoners beperkingen ten aanzien van de privacy- en geluidssituatie en het uitzicht moeten dulden.
Ten aanzien van de privacybeschermende voorzieningen overweegt de rechtbank dat het college zich terecht op het standpunt stelt dat het realiseren en in stand houden daarvan weliswaar niet in afzonderlijke voorschriften bij de vergunning zijn vastgelegd, maar dat de voorzieningen zijn ingetekend op de bouwtekeningen en het erfinrichtingsplan waardoor zij onderdeel uit maken van de omgevingsvergunning. Het college kan daarom de naleving daarvan handhaven.
Ten aanzien van de gestelde geluidoverlast heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet kan worden aangenomen dat deze niet passend is voor wonen in een stedelijke omgeving. Voor zover eisers een beroep doen op de uitspraak van de AbRS van 24 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1398), overweegt de rechtbank dat deze zaak niet vergelijkbaar is met de onderhavige zaak, alleen al omdat die zaak betrekking heeft op een wijzigingsplan terwijl de onderhavige zaak betrekking heeft op een omgevingsvergunning. Daarbij heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, anders dan in de genoemde uitspraak, gelet op de (geringe) omvang van het aantal te realiseren appartementen en het beoogde type bewoner, geen aanleiding bestaat om op voorhand aan te nemen dat het bouwplan onevenredige geluidsoverlast tot gevolg zal hebben.
De belangen van eisers met betrekking tot privacy, uitzicht en geluidsoverlast zijn dan ook voldoende onderzocht en meegewogen.
De beroepsgrond slaagt niet.
Bezonning
10.5
Ten aanzien van de bezonningsstudie die het college aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd stelt de rechtbank vast dat daarin geen informatie is opgenomen over de situatie zoals die na 16:00 uur bestaat. Ook zijn de woningen aan de Helperwestsingel niet in de studie betrokken. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een gebrek in de zorgvuldige voorbereiding van het besluit.
De beroepsgrond slaagt.
Parkeren
10.6.1
Eisers stellen dat in het plan niet wordt voorzien in parkeerplaatsen op eigen terrein, zoals uitgangspunt is in het bestemmingsplan Facetherziening Parkeren. De door het college gekozen constructie, dat de toekomstige bewoners worden uitgesloten van een parkeervergunning, is juridisch gezien niet mogelijk en feitelijk ook niet effectief. Een uitsluiting zou moeten gebeuren door het opnemen van een voorwaarde in de contracten tussen de bewoners en vergunninghouder, hetgeen buiten de kaders van een goede ruimtelijke ordening valt. Daarbij is in de vergunning onvoldoende geborgd dat er geen parkeervergunningen kunnen worden verstrekt.
Voorts is in het parkeerbeleid van het college niet opgenomen dat de nulvergunningenregel tot de mogelijkheden behoort. Onzeker is verder of de constructie te handhaven is; bewoners zouden bezwaar kunnen maken tegen de afwijzing van een parkeervergunning. Eisers hebben verder aangevoerd dat het parkeerprobleem op deze manier wordt verschoven naar andere delen van de stad.
10.6.2
Het college stelt zich op het standpunt dat in het bestreden besluit in redelijkheid is afgeweken van het in het bestemmingsplan Facetherziening Parkeren opgenomen voorschrift om voldoende, in dit geval acht, parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren. Dit is mogelijk op grond van artikel 4.2, tweede lid, van het betreffende bestemmingsplan. Door opname van de adressen van de in de Helperveste te realiseren appartementen in de lijst in artikel 4, derde lid, van de Nadere regels op de parkeerverordening gemeente Groningen worden bewoners uitgesloten van een bewonersparkeervergunning. Dit is in overeenstemming met de Parkeervisie 2018 – 2025 van de gemeente Groningen. Dat het beleid niet specifiek de nulvergunningenconstructie noemt maakt niet dat het niet kan. De verwachting is dat de bewoners geen auto zullen nemen maar gebruik gaan maken van de fiets, OV of een deelauto zodat geen extra parkeerdruk op de openbare ruimte zal ontstaan.
10.6.3
In artikel 4.3 van het bestemmingsplan Facetherziening Parkeren is bepaald dat afwijken van de regels, als bedoeld in lid 4.2 slechts mogelijk is, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
b. de woon- en leefsituatie.
10.6.4
De rechtbank stelt vast dat niet in geding is dat de parkeerdruk in de openbare ruimte in de omgeving van het vergunde project hoog is. De afwijking van het bestemmingsplan Facetherziening Parkeren en de intentie van het college om de bewoners uit te sluiten van bewonersparkeervergunningen, is gebaseerd op het idee dat de bewoners geen auto hebben of zullen nemen en in plaats daarvan gebruik maken van de fiets, het OV of een deelauto. Dat de bewoners inderdaad deze keuze zullen maken, is beargumenteerd maar onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het college heeft niet goed gemotiveerd waarom bewoners niet toch een auto zullen nemen om deze vervolgens in de omgeving te parkeren. Er is de mogelijkheid tot betaald parkeren in de omgeving en op de meeste dagen kan er van 18:00 uur tot 9:00 uur gratis worden geparkeerd. De appartementen zijn daarnaast gericht op een doelgroep die over financiële middelen beschikt, zodat ook niet op voorhand aannemelijk is dat bewoners niet beschikken over één of meerdere auto’s. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat het gebruikmaken van de in het bestemmingsplan Facetherziening Parkeren opgenomen afwijkingsbevoegdheid in dit geval geen onevenredige aantasting van de parkeersituatie in de openbare ruimte en van de woon-en leefsituatie ter plaatse tot gevolg heeft.
Voorts overweegt de rechtbank dat op grond van artikel 4, vierde lid, van het bestemmingsplan Facetherziening Parkeren, burgemeester en wethouders deze bouwregels toepassen met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning. Dat waren ten tijde van het bestreden besluit de beleidsregels “Parkeernormen 2012” en niet de door het college genoemde Parkeervisie 2018-2025, nog los van de vraag of deze visie als beleid aangemerkt kan worden.
De beroepsgrond slaagt.
In hetgeen is overwogen in rechtsoverwegingen 10.5 en 10.6.4 ziet de rechtbank aanleiding om een tussenuitspraak te doen zoals onder het kopje ‘Conclusie en gevolgen’ is overwogen. Uit proceseconomische overwegingen gaat de rechtbank in de hierna volgende overwegingen in op de overige gronden van beroep.
Fundering
11. Eisers stellen dat uit het rapport van Bureau [deskundige] blijkt dat sprake is van een funderingsprobleem, waardoor de bouwveiligheid in gevaar komt.
11.1
Het college stelt dat er deskundigenonderzoeken zijn uitgevoerd, naar aanleiding waarvan aanbevelingen zijn gedaan. Deze zijn in acht genomen bij het verlenen van de vergunning. Verder is sprake van een door de bouwinspecteur goedgekeurd veiligheidsplan, waardoor geen twijfel bestaat omtrent bouwveiligheid c.q. de betrouwbaarheid van de funderingswerkzaamheden.
11.2
Bij de aan de aanvraag ten grondslag liggende stukken zit een funderingsadvies van [deskundige] van 24 juni 2020. Daarin heeft [deskundige] - samengevat
aangegeven dat onderzoek moet worden gedaan naar de fundering van het bestaande stallingsgebouw en dat rekening moet worden gehouden met de fundering van de omliggende bebouwing (gezien de korte afstand).
Bij de stukken zit een op 13 oktober 2020 gedateerd veiligheidsplan. Daarin is onder meer vermeld ‘slopen bestaande fundering op 1,2 m vanaf bestaande gebouw trillingsarme werkzaamheden’ en ‘boorinjectie palen trillingsarm, geen verdere maatregelen nodig’. Daaruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat is voldaan aan het advies van [deskundige] . Verder is in het bestreden besluit een voorwaarde opgenomen dat voordat er met activiteiten op de bouwplaats wordt gestart er een door de afdeling Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving goedgekeurd Veiligheidsplan dient te zijn.
De beroepsgrond slaagt niet.
Rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel
12. Eisers stellen dat sprake is van aantasting van de rechtszekerheid. Met de forse afwijking van het bestemmingsplan gaat het college voorbij aan de rechten van omwonenden zoals geborgd door het geldende bestemmingsplan, terwijl niet duidelijk is waaraan wordt getoetst. Er is geen beleid. De gebruikte bewoordingen zijn algemeen en niet specifiek voor dit plan. Het gebruik van in zeer algemene zin geformuleerde bewoordingen is niet toegestaan omdat deze niet toetsbaar zijn, eisers verwijzen hiervoor naar de uitspraak van de AbRvS van 27 oktober 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2388).
Niet gemotiveerd is voorts waarom het eerdere bouwplan met twee woningen geen doorgang vindt. Verder is bij een vorig voorstel afgesproken dat het nieuw te bouwen object niet hoger zal worden dan de Helperveste, terwijl het onderhavige project boven de Helperveste uit komt.
12.1
Het college stelt dat geen sprake is van een schending van het rechtszekerheidsbeginsel. In het onderhavige geval is sprake van een buitenplanse afwijking, die vraagt om een individueel afwegingskader. Met de opgestelde ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Er bestaat voorts geen recht op een ongewijzigde woon- en leefomgeving.
Evenmin is sprake van een schending van het vertrouwensbeginsel, aldus het college. Het perceel is na het verlenen van de eerdere omgevingsvergunning van eigenaar gewisseld. Deze eigenaar heeft de mogelijkheden voor het perceel onderzocht en uiteindelijk in overleg met de gemeente het huidige bouwplan ingediend. Achterliggende gedachte hierbij was dat door meer hoogte toe te voegen en de oriëntatie te wijzigen de bebouwingsstrook langs het Helperdiep kon worden afgemaakt en het zicht vanaf de verlengde Hereweg op de zijgevel van het bestaande pand kon worden verzacht. Het college meent dat het bouwplan gelet op de ruimtelijke onderbouwing zou moeten kunnen worden gerealiseerd. Qua hoogte komt het gebouw overeen met de naastgelegen Helperveste en met de breedte van een woonhuis.
12.2
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een schending van het rechtszekerheidsbeginsel. De uitspraak waar eisers naar verwijzen en het daarin genoemde criterium van de concrete en objectieve begrenzing van open normen, heeft betrekking op een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Daarvan is in dit geval geen sprake; het gaat in het onderhavige geval om een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan. In dat verband dient te worden getoetst of de concreet aangevraagde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening (en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat).
Evenmin is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een schending van het vertrouwensbeginsel, in die zin dat een aan het college toe te rekenen toezegging is gedaan dat het eerdere bouwplan niet meer zou veranderen of dat de hoogte van het bouwplan niet hoger zou worden dan de Helperveste. Eisers hebben niet onderbouwd dat een dergelijke toezegging is gedaan. Voorts overweegt de rechtbank dat geen rechtsregel zich tegen wijziging van een bouwplan vóór de aanvraag om omgevingsvergunning verzet. Na de aanvraag is de procedure gevolgd zoals die op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht gevolgd moet worden.
De beroepsgrond slaagt niet.
Onrechtmatige hinder
13. Eisers stellen dat sprake is van onrechtmatig handelen omdat geen rekening is gehouden met het hinderaspect. Eisers wijzen daartoe naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 oktober 2016 (ECLI:NL:RBNNE:2016:4439).
13.1
Deze stelling mist doel. Dat is alleen al zo omdat naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk is gemaakt dat sprake zal zijn van onrechtmatige hinder. De uitspraak waar eisers naar verwijzen betreft feiten die niet goed vergelijkbaar zijn: die zaak betreft de hinder door een gebouw voor studentenhuisvesting met een ander effect op de omgeving.
De beroepsgrond slaagt niet.
Alternatief
14. Eisers stellen dat er alternatieven zijn voor het huidige bouwplan waarmee tegemoet kan worden gekomen aan de wensen van eisers.
14.1
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie het college dient te besluiten op de aanvraag zoals die is ingediend. [2] Als het plan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, als op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [3]
14.2
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er alternatieven zijn waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
De beroepsgrond slaagt niet.
Wet natuurbescherming (Wnb)
15. Eisers stellen dat een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor het onderhavige bouwplan is vereist. [4]
15.1
Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, als deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (
Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin eiser door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van eiser.
15.2
Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS [5] volgt dat de bepalingen in de Wnb over de beoordeling van omgevingsvergunning die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de uitspraak van 13 juli 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR1412) volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.
Bij de beantwoording van de vraag of dat soort verwevenheid kan worden aangenomen, wordt onder meer rekening gehouden met de situering van de betreffende woning, al dan niet tussen overige bebouwing, met de afstand tussen de woning en het natuurgebied, met wat aanwezig is in het gebied tussen de woning en het Natura 2000-gebied en met het al dan niet bestaande, gehele of gedeeltelijke directe zicht vanuit de woning op het gebied. [6]
15.3
Tussen partijen is niet in geschil, en de rechtbank neemt dit als een vaststaand gegeven aan, dat het dichtstbijzijnde voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebied het Natura 2000-gebied “Zuidlaardermeergebied” is. Gelet op de afstand van de woningen van eisers tot het gebied maakt dit gebied naar het oordeel van de rechtbank geen deel uit van hun directe woon- en leefomgeving, zodat er geen sprake is van verwevenheid van het belang van eisers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen. Hieruit volgt dat de betrokken normen kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste er aan in de weg staat dat eisers zich in dit geval op de bepalingen over gebiedsbescherming in de Wnb kunnen beroepen. Omdat de beroepsgrond van eisers in zoverre niet tot vernietiging van het bestreden besluit kan leiden, ziet de rechtbank af van een inhoudelijke bespreking daarvan . [7]
De beroepsgrond slaagt niet.
Planschade
16. Eisers stellen dat sprake is van onevenredige planschade als gevolg van het bouwplan.
16.1
De rechtbank overweegt dat het beroep op planschade in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen. Indien eisers een planschadevergoeding willen verkrijgen zullen zij daartoe een afzonderlijk verzoek moeten indienen bij het college.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

17. Gelet op hetgeen is overwogen in de rechtsoverweging 10.5 en 10.6.4 heeft het college onvoldoende onderbouwd dat het bouwplan geen onevenredige gevolgen heeft voor de bezonning in de woningen van eisers, nu de bezonningsstudie niet ziet op de situatie na 16.00 uur en geen betrekking heeft op de woningen aan de Helper Westsingel. Voorts heeft het college onvoldoende inzichtelijk gemaakt en onderbouwd dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de parkeersituatie in de openbare ruimte en van de woon- en leefsituatie ter plaatse.
17.1
De rechtbank ziet aanleiding om het college op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen deze gebreken te herstellen. Het college dient alsnog inzichtelijk te maken en te onderbouwen dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de parkeersituatie in de openbare ruimte en van de woon-en leefsituatie ter plaatse. Verder dient het college de bezonningsstudie aan te vullen met de situatie na 16.00 uur en de situatie voor de woningen aan de Helper Westsingel.
17.2
De rechtbank acht voor het herstel van het gebrek in het bestreden besluit een termijn van zes weken redelijk. Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 4 weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van de gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
17.3
Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak. Het inbrengen van nieuwe geschilpunten is over het algemeen in strijd met de goede procesorde.
17.4
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
17.5
Omdat de rechtbank nog geen einduitspraak doet, blijft de beslissing van de voorzieningenrechter tot opschorting van het bestreden besluit gedurende deze procedure van kracht.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt het college op binnen vier weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt het college in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Dijkstra, voorzitter, en mrs. N.M van Waterschoot en E. Hardenberg, rechters, in aanwezigheid van mr. F.K. Heiting, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
Bijlage: Regelgeving
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, Awb, legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage, met uitzondering van stukken waarvoor bij wettelijk voorschrift mededeling op de in artikel 12 van de Bekendmakingswet (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0004287&artikel=12&g=2023-01-16&z=2023-01-16) bepaalde wijze is voorgeschreven.
Wabo
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten derde, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ingevolge artikel 2.27, eerste lid, Wabo, wordt in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.
bestemmingsplan Facetherziening Parkeren
Artikel 4.1
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Artikel 4.2
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1:
1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
Artikel 4.3
Afwijken van de regels, als bedoeld in lid 4.2 is slechts mogelijk, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
a. de parkeersituatie in de openbare ruimte;
b. de woon- en leefsituatie.
Artikel 4.4
Burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
Beleidsregels Parkeernormen 2012 (Tabel A1)
Overige niet-grondgebonden huur-en koopwoningen:
- appartementen 50-79 m2: 1,1
- appartementen 80-99 m2: 1,3
Nadere regels op de parkeerverordening gemeente Groningen 2019
Ingevolge artikel 4, derde lid, van de “Nadere regels op de parkeerverordening gemeente Groningen 2019” komen bewoners van een woonadres in het gebied als omschreven onder a of op een woonadres onder b en verder (incl. alle toevoegingen) niet in aanmerking voor een vergunning als bedoeld in dit artikel.
Bij besluit van 3 februari 2022 heeft zijn aan artikel 4 (Bewonersvergunning tweede en derde schil) lid 3 de volgende onderdelen toegevoegd:
ddd. Verlengde Hereweg 1-1 t/m 1-5

Voetnoten

1.Eisers hebben in dat verband een beroep gedaan op de uitspraak van de AbRvS van 24 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1398).
2.Zie bijvoorbeeld AbRvS 15 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:35.
3.Zie bijvoorbeeld AbRvS, 22 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO8312.
4.Zij verwijzen hierbij naar de uitspraak van de AbRvS van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3159.
5.Zie bijvoorbeeld AbRvS 29 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1830.
6.Zie bijvoorbeeld AbRvS, 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1110.
7.Zie bijvoorbeeld AbRvS 30 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:900.