201004383/1/H1.
Datum uitspraak: 22 december 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 26 maart 2010 in zaken nrs. 09/1102 en 10/252 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heumen.
Bij besluit van 17 februari 2009 heeft het college aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het bouwen van een brede school met parkeerkelder en de aanleg van het daarbij behorende buitenterrein op het perceel Broeksingel te Malden alsmede de aanleg van een route voor langzaam verkeer tussen het Kerkplein en 't Grind.
Bij uitspraak van 26 maart 2010, verzonden op 31 maart 2010, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 29 september 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
[vergunninghoudster] heeft daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.M.F.F. Verbeet, en het college, vertegenwoordigd door A.C. Kneppers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting verschenen [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door M.J. Ruizendaal.
2.1. Het bouwplan voorziet in de realisering van een zogeheten brede school met daar onder een parkeergarage, een sportzaal en de daarbij behorende voorzieningen.
Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Malden". Om niettemin een bouwvergunning te kunnen verlenen, heeft het college toepassing gegeven aan artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.2. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwplan heeft kunnen verlenen. Daartoe voert hij aan dat het bouwplan verkeerd gesitueerd is en enkele meters naar het westen opgeschoven moet worden zodat hij ruimte krijgt om een bouwplan op zijn perceel te realiseren. Voorts voert [appellant] aan dat door de realisering van het bouwplan zijn privacy en de lichttoetreding in zijn woning onevenredig zullen worden aangetast en dat hij geluidsoverlast zal ervaren. Verder stelt hij dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor een bouwplan dat niet volledig is. Volgens [appellant] heeft het college onvoldoende onderzoek gedaan naar de indeling van bouwlocatie en had het onderhavige bouwplan in relatie met een ander bouwplan op het perceel moeten worden bezien.
2.2.1. De geplande woningbouw op het resterende deel van het perceel evenals het bouwplan van [appellant] om twee seniorenwoningen op zijn terrein te bouwen, hebben geen betrekking op het in deze procedure aan de orde zijnde bouwplan zodat hetgeen [appellant] dienaangaande heeft aangevoerd, onbesproken blijft.
2.2.2. Bij de beslissing op een verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan heeft het college beleidsvrijheid, zodat de rechter de beslissing in zoverre terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om vrijstelling voor het bouwplan te verlenen heeft kunnen komen.
2.2.3. Het betoog van [appellant] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bouwplan een aantal meter naar het westen gerealiseerd dient te worden, faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 juli 2007 in zaak nr.
200607908/1) heeft het college eerst en vooral te beslissen omtrent het bouwplan zoals dat is ingediend. Indien dit bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat die situatie zich hier voordoet. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college zich op het standpunt kon stellen dat het bouwplan op de voorgestelde alternatieve locatie te dicht op de weg zou komen en dat daarmee de aanleg van de zogeheten Kiss & Ride strook zou worden belemmerd.
2.2.4. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de privacy van [appellant] en de lichttoetreding in zijn woning niet onevenredig zal worden aangetast. Weliswaar zal zijn privacy enigszins worden aangetast door de situering van de beoogde bebouwing en voorts is er enige mate van lichttoetreding in zijn woning te verwachten ten gevolge van het realiseren van de sportzaal, maar gelet op de afstand van 35 m tussen het te realiseren bouwplan en de gevel van de woning van [appellant], de aan te brengen zonwering op het grootste raam van de sportzaal, alsmede de omstandigheid dat het perceel is gelegen in het centrum van Malden, heeft het college in die omstandigheden geen grond hoeven zien om vrijstelling te weigeren.
Voor zover [appellant] betoogt dat hij geluidsoverlast zal ervaren en het college ten onrechte geen maatregelen heeft genomen om deze overlast te beperken wordt overwogen dat, hoewel voor het stemgeluid van personen op een schoolplein geen wettelijke geluidnormen gelden, het college dit wel bij het verlenen van vrijstelling in het kader van de vereiste belangenafweging dient te betrekken. Het college heeft daartoe de afstanden zoals aanbevolen in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" in aanmerking genomen en geconcludeerd dat aan die afstanden gerekend vanaf de school en het schoolplein tot aan de gevel van de woning van [appellant] wordt voldaan en in zoverre geen aanleiding voor het oordeel bestaat dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de geluidshinder ten gevolge van het beoogde gebouw zodanig groot zal zijn dat het college aan het belang van [appellant] in redelijkheid meer gewicht had moeten toekennen dan aan het belang van de realisering van de brede school. Voor zover [appellant] eerst ter zitting bij de voorzieningenrechter heeft gesteld dat de bovenverdieping van de garage op zijn perceel wordt gebruikt ten behoeve van wonen en het college ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom het op dit punt afwijkt van de in de brochure aanbevolen afstand, wordt overwogen dat dit feit - waarvan het college niet op de hoogte was en daargelaten of het gebruik daarvan als woning toegestaan is - in een dergelijk laat stadium aan het college kenbaar is gemaakt, dat dit niet kan leiden tot het oordeel dat het besluit om die reden onrechtmatig is.
Voor zover [appellant] betoogt dat het college vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend voor een onvolledig bouwplan, wordt overwogen dat daarvan niet is gebleken en dat [appellant] dit ook niet heeft onderbouwd.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2010