ECLI:NL:RBNNE:2023:581

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
KL- 9008578 \ EL EXPL 21-14 E
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomst en aansprakelijkheid van Dexia in relatie tot advisering door tussenpersoon

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en [A]. Dexia vorderde een verklaring voor recht dat zij aan al haar verbintenissen met betrekking tot de effectenleaseovereenkomst met [A] heeft voldaan en dat zij niets meer aan [A] verschuldigd is. [A] voerde verweer en stelde dat hij nog vorderingen op Dexia had, onder andere vanwege onrechtmatige advisering door een tussenpersoon, Spaar Select, die zonder vergunning heeft geadviseerd. De kantonrechter oordeelde dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomst met [A] aan te gaan, aangezien zij wist of behoorde te weten dat Spaar Select vergunningplichtig advies gaf. De kantonrechter concludeerde dat [A] voldoende heeft aangetoond dat hij nog een vordering op Dexia kan maken en wees de vorderingen van Dexia af. Dexia werd veroordeeld in de proceskosten van [A].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
Zaak/rolnummer: 9008578 \ EL EXPL 21-14
Vonnis van de kantonrechter van 28 februari 2023
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
hierna te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.,
tegen
[A] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [A] ,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek;
  • de akte uitlating jurisprudentie van partijen van 6 september 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Dexia is rechtsopvolgster van Dexia Bank Nederland N.V., Bank Labouchere N.V. en Legio Lease B.V. Waar in het navolgende wordt gesproken over Dexia worden hieronder mede verstaan haar rechtsvoorgangsters.
2.2.
[A] heeft op 25 november 1999 een effectenleaseovereenkomst met Dexia gesloten (genaamd: Overwaarde Effect) onder contractnummer [contractnummer] , met een leasesom van € 109.248,00 en een looptijd van 240 maanden (verder te noemen: de overeenkomst).
2.3.
De overeenkomst is tussentijds geëindigd. Daarbij is een restschuld ontstaan van € 10.868,42. Deze restschuld heeft [A] aan Dexia betaald.
2.4.
Vanaf omstreeks medio 2002 zijn de effectenleaseproducten van Dexia onderwerp geweest van meerdere juridische procedures. Onder meer door het aanbieden van het zogenaamde "Dexia Aanbod" en door de zogenaamde "Duisenberg regeling" heeft Dexia geprobeerd de geschillen met haar afnemers minnelijk te regelen. Op 25 januari 2007 heeft het gerechtshof Amsterdam de "Duisenberg regeling" verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM). [A] is niet aan die regeling gebonden doordat hij gebruik heeft gemaakt van de zogenaamde "opt-out-verklaring".
2.5.
Dexia heeft vervolgens [A] uitgenodigd om te onderzoeken of tot een gezamenlijke oplossing voor de afwikkeling van de overeenkomst gekomen kon worden. [A] heeft hierop niet gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
Dexia vordert bij dagvaarding bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten, te verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en
[A] gesloten overeenkomsten met nummer [contractnummer] aan al haar verbintenissen heeft voldaan, daaronder begrepen schadevergoedingsverbintenissen, en derhalve niets meer aan [A] verschuldigd is, met veroordeling van [A] in de kosten van het geding.
3.2.
[A] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Dexia in haar vordering, althans afwijzing van de vordering van Dexia, met veroordeling van Dexia in de proceskosten, alsmede de nakosten.
3.3.
Dexia heeft bij conclusie van repliek, tevens een akte houdende (voorwaardelijke) eiswijziging ingediend. Zij vordert daarin bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten, te verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [A] gesloten overeenkomst met nummer [contractnummer] , na betaling van een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, aan al haar verbintenissen heeft voldaan, daaronder begrepen schadevergoedingsverbintenissen, en derhalve niets meer aan [A] verschuldigd is, met veroordeling van [A] in de kosten van het geding.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen zal bij de beoordeling, voor zover van belang voor de uitkomst van deze zaak, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

De gevorderde verklaring voor recht
4.1.
Deze procedure betreft een zogenaamde 'waiver'-procedure, inhoudende dat Dexia in rechte vastgesteld wil zien dat [A] (al dan niet na betaling van een bepaald bedrag door Dexia) niets meer van haar te vorderen heeft uit hoofde van de tussen partijen gesloten effectenleaseovereenkomst. Bij de beoordeling van de door Dexia gevorderde verklaring voor recht geldt dat op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en bewijslast met betrekking tot die vordering op Dexia rusten. Op [A] rust vervolgens de verplichting om, wil hij niet dat de vordering bij gebrek aan verweer wordt toegewezen, de stellingen van Dexia gemotiveerd te betwisten, zodanig dat daaruit de onjuistheid van de stellingen van Dexia kan worden afgeleid. [A] kan ermee volstaan, als verweer tegen de gevorderde verklaring voor recht, duidelijk te maken op welke punten hij nog een vordering stelt te hebben.
4.2.
[A] betwist de stellingen van Dexia en voert aan dat nog niet te overzien is of er nog een vordering op Dexia resteert, omdat de jurisprudentie op een aantal onderwerpen nog niet is uitgekristalliseerd. [A] wenst de ontwikkelingen af te wachten. In elk geval stelt [A] nog een vordering op Dexia te hebben vanwege:
- de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR 1999;
- een onaanvaardbaar zware financiële last; en
- een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten.
Afwachten ontwikkelingen in de jurisprudentie
4.3.
Aan het verweer van [A] , inhoudende dat hij de komende ontwikkelingen in de jurisprudentie wil afwachten, zodat de vordering van Dexia niet kan worden toegewezen, gaat de kantonrechter voorbij. Het enkele feit dat de mogelijkheid bestaat dat de jurisprudentie zich op enig moment in de toekomst in een voor [A] gunstiger zin zal kunnen ontwikkelen, betekent niet dat thans niet zou kunnen of mogen worden beslist over de aanspraken van [A] . Daarenboven is in de onderhavige zaak - mede gelet op het recente arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) - geen concrete aanleiding voor de veronderstelling dat de jurisprudentie binnen afzienbare tijd een nieuwe richting zal gaan wijzen.
Verjaring
4.4.
Dexia heeft zich bij repliek beroepen op verjaring. Volgens Dexia heeft [A] zich pas in de conclusie van antwoord op het standpunt gesteld dat zij onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld. Voordien, heeft Leaseproces namens diverse afnemers zogenaamde sommatiebrieven gestuurd waarin zij meende dat die afnemers nog een vordering op Dexia zouden hebben, hoewel in die brief uitsluitend een beroep werd gedaan op de aantastbaarheid van de betreffende overeenkomst van effectenlease. Dexia heeft gesteld dat zij deze brief van [A] niet heeft ontvangen. De overeenkomst is in 2004 beëindigd, zodat [A] vanaf dat moment zowel met de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon bekend was. De toepasselijke verjaringstermijn van 5 jaar (artikel 3:310 BW) is derhalve meermalen verstreken aldus Dexia. [A] heeft onder meer verwezen naar punt A van de bij dupliek overgelegde bijlage 1.
4.5.
De kantonrechter overweegt dat [A] bij dupliek heeft aangevoerd dat de sommatiebrief waarvan Dexia stelt dat zij deze niet heeft ontvangen, op 7 maart 2007 is opgesteld en op 27 april 2007 aan Dexia is verstuurd. Vervolgens heeft Dexia op 30 juli 2007 de ontvangst van deze brief aan [A] bevestigd. Een afschrift van beide brieven is door [A] in het geding gebracht. Daarnaast volgt uit de bij dupliek door [A] overgelegde bijlage dat, anders dan Dexia stelt, kennelijk meermalen stuitingsbrieven namens [A] zijn verzonden. Ook heeft [A] er op gewezen dat de Duisenberg-regeling en zijn daaropvolgende opt out verklaring een eventuele verjaring hebben gestuit. [A] heeft aldus gemotiveerd betwist dat er sprake is van verjaring. Dexia heeft er voor gekozen om zich bij repliek op verjaring te beroepen. Dexia heeft niet verzocht om nog te mogen reageren op de bijlage en producties die door [A] bij dupliek in het geding zijn gebracht en de kantonrechter ziet geen aanleiding om Dexia hiertoe alsnog in de gelegenheid te stellen. Vastgesteld moet dan worden dat Dexia haar stellingen op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd, zodat het beroep op verjaring moet worden verworpen. Aan het geven van een bewijsopdracht wordt niet toegekomen.
Tussenpersoon
4.6.
[A] voert, verkort weergegeven, aan dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren via Spaar Select, terwijl het Spaar Select als cliëntenremisier zonder vergunning ex artikel 7 Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995) niet was toegestaan om [A] te adviseren om effectenleaseovereenkomsten met Dexia aan te gaan en Dexia dit wist, althans dit behoorde te weten. Dexia heeft dit verweer betwist.
4.7.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling het volgende voorop. In 2016 heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 2 september 2016 ( [B] /Dexia, ECLI:NL:HR:2016:2012) onder meer geoordeeld, samengevat weergegeven, dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van potentiële cliënten bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. Indien de cliëntenremisier geen vergunning heeft en zich niet heeft beperkt tot het aanbrengen van de cliënt, maar ook jegens de afnemer als financieel adviseur is opgetreden en Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn, schendt Dexia niet alleen haar zorgplicht, maar handelt zij ook in strijd met artikel 41 NR 1999. Dit levert volgens de Hoge Raad een (extra) onrechtmatigheidsgrond op, die Dexia zwaar wordt aangerekend. Dit komt doordat een cliënt die is geadviseerd door een dienstverlener (beleggingsadviseur) minder snel bedacht hoeft te zijn op en zich minder snel uit eigen beweging hoeft te verdiepen in niet vermelde risico's dan degene die zich wendt tot een aanbieder van een effectenleaseproduct. De Hoge Raad oordeelt daarnaast dat niet hoeft te worden aangetoond dat Dexia wist of behoorde te weten dat de cliëntenremisier niet over een vergunning beschikte toen zij ten opzichte van de belegger mede als beleggingsadviseur optrad. Dexia moet als professionele effecteninstelling (geacht worden te) weten dat een cliëntenremisier die tevens adviseert, de grenzen van de vrijstelling van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 overschrijdt. Daarom lag het ook op haar weg om, als zij wist of behoorde te weten dat Spaar Select mede in de hoedanigheid van beleggingsadviseur was opgetreden, te onderzoeken of Spaar Select over de daartoe benodigde vergunning beschikte. Indien daarvan geen sprake was had Dexia moeten weigeren met de particuliere belegger te contracteren. In zijn arresten van 12 oktober 2018 ( [C] /Dexia, ECLI:NL:HR:2018:1935) en van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) bevestigt de Hoge Raad het voorgaande nogmaals uitdrukkelijk.
4.8.
Voor zover Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar toenmalig recht niet vergunningplichtig was wijst de kantonrechter op (nummer 39 van) het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), welk vonnis heeft geleid tot het al meermalen genoemde arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022. Aldaar heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462) dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijk recht van de Europese Unie. De kantonrechter neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne.
4.9.
In voornoemd arrest van 10 juni 2022 heeft de Hoge Raad voorts geoordeeld dat de reikwijdte van de vrijstelling van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 als volgt dient te worden bepaald:
  • een tussenpersoon gaat de reikwijdte van de vrijstelling te buiten indien hij een bepaalde afnemer het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of ander specifiek financieel product aanbeveelt;
  • het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, dat wil zeggen dat zij voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer; of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer;
  • het moet gaan om een aanbeveling die de tussenpersoon doet in het kader van zijn beroep of bedrijf; daarvan kan ook sprake zijn als de tussenpersoon een dergelijke aanbeveling slechts incidenteel of zelfs eenmalig doet;
  • geen vergunning behoeft de tussenpersoon voor het verstrekken van algemene informatie over wat effectenleaseovereenkomsten zijn, en evenmin voor het verstrekken van algemeen advies (waarbij in algemene zin wordt aangeraden een, verder op geen enkele wijze nader bepaalde, effectenleaseovereenkomst te sluiten);
  • uit de enkele omstandigheid dat een tussenpersoon met de afnemer een aanvraagformulier invult, waarbij in voorkomende gevallen een fondskeuze aangekruist wordt, en dit opstuurt, volgt niet dat de tussenpersoon heeft geadviseerd.
4.10.
Voor de beoordeling of de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst heeft gedaan, kunnen volgens de Hoge Raad de volgende omstandigheden van belang zijn:
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet, naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct, een ander financieel product, zoals een hypothecaire lening, heeft geadviseerd.
4.11.
In aanvulling daarop heeft de Hoge Raad geoordeeld dat, ook indien voornoemde omstandigheden niet worden vastgesteld, de mogelijkheid bestaat dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als hiervoor genoemd, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.12.
Met inachtneming van het vorenstaande overweegt de kantonrechter als volgt. Niet in geschil is dat Spaar Select is opgetreden als effectenbemiddelaar. Een effectenbemiddelaar die mogelijke cliënten aanbrengt bij een effecteninstelling wordt ook cliëntenremisier genoemd. Cliëntenremisiers zoals Spaar Select waren uit hoofde van artikel 12 van de Vrijstellingsregeling Wte 1995 vrijgesteld van de vergunningplicht van artikel 7 lid 1 Wte 1995, om cliënten aan te brengen bij een effecteninstelling als Dexia. Op grond van artikel 21 lid 1 Wte 1995 moesten effectenbemiddelaars die van de vergunningplicht waren vrijgesteld, worden ingeschreven in het in dit artikel genoemde register. Voornoemde vrijstelling was slechts beperkt tot werkzaamheden als cliëntenremisier. De effecteninstelling die wist of behoorde te weten dat een cliëntenremisier een aangebrachte belegger vergunningplichtige diensten heeft verleend zonder over de noodzakelijke vergunning te beschikken en deze belegger niettemin als cliënt accepteert, handelt in strijd met artikel 41 NR 1999 en daarmee onrechtmatig jegens die belegger.
4.13.
De kantonrechter zal voor het antwoord op de vraag of sprake is van schending van artikel 41 NR 1999 dienen te beoordelen of Spaar Select haar vrijstelling te buiten is gegaan en vergunningplichtige diensten heeft verleend, alsmede of Dexia dit wist of behoorde te weten. Vast staat tussen partijen dat Spaar Select niet over een vergunning ex artikel 7 lid 1 Wte 1995 beschikte.
4.14.
[A] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende. Een medewerker van Spaar Select heeft [A] destijds aan de deur benaderd met het voorstel om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de mogelijkheden voor vermogensopbouw te bespreken. [A] heeft hiermee ingestemd. Vervolgens is een adviseur van Spaar Select, de heer [D] (hierna: de adviseur), bij [A] thuis geweest. De echtgenote van [A] was bij het gesprek aanwezig. Tijdens het gesprek heeft de adviseur geïnformeerd naar de financiële situatie en financiële wensen van [A] . Volgens [A] is er gesproken over zijn wens om vermogen op te bouwen ter aanvulling van zijn pensioen en voor de studie van zijn kinderen. Daarnaast heeft [A] verteld dat hij graag eerder wilde stoppen met werken. De adviseur heeft [A] geadviseerd om met de overwaarde op diens woning een Overwaarde Effect-product af te sluiten. Vervolgens heeft de adviseur een persoonlijk financieel plan opgesteld waarin de adviseur heeft toegelicht op welke wijze de doelstellingen van [A] konden worden bereikt. De adviseur heeft [A] geadviseerd om een tweede hypotheek op te nemen van NLG 50.000,00 en hiervan NLG 48.000,00 aan te wenden voor de vooruitbetaling in het effectenleaseproduct. Volgens de adviseur waren de fondsen waarin belegd zou worden, grote, solide en betrouwbare bedrijven en voorzichtigheidshalve ging de adviseur uit van een rendement van 12,5%. Na 5 jaar zou het product een bedrag van
NLG 83.375,00 opleveren. Met deze uitkering zou [A] de opgenomen hypotheek direct kunnen aflossen en daarnaast nog een netto kapitaal overhouden van NLG 33.375,00. Dit kapitaal zou [A] in een depot kunnen zetten. Met een verwacht rendement van 9% zou er maandelijks NLG 250,00 worden bijgeschreven en dit bedrag zou worden aangewend voor een tweede Pensioen Effect-product. [A] zou zijn doelstellingen bereiken doordat op 60-jarige leeftijd een bedrag van NLG 97.600,00 uitgekeerd zou worden. Samen met het depotbedrag zou dit NLG 130.000,00 zijn. Dit persoonlijk financieel plan is door [A] in het geding gebracht.
4.15.
[A] stelt voorts dat hij door de adviseur niet is gewezen op de specifieke risico's en de daadwerkelijke constructie van het Overwaarde Effect-product. Zo heeft de adviseur er niet op gewezen dat er belegd ging worden met geleend geld en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. De adviseur heeft de aanvraag voor het Overwaarde Effect-product in orde gemaakt. [A] heeft vervolgens de overeenkomst per post ontvangen en ondertekend retour gestuurd en [A] heeft een hypotheek afgesloten van NLG 53.000,00.
4.16.
Op de door Dexia overgelegde overeenkomst is Spaar Select als adviseur vermeld. De overeenkomst is daarnaast voorzien van een stempel van Spaar Select Leeuwarden met daaronder de naam van [D] . Hoewel [A] Dexia in zijn conclusie van antwoord heeft verzocht om bij repliek ook het aanvraagformulier in het geding te brengen, heeft Dexia aan dit verzoek geen gehoor gegeven, zodat [A] niet in staat is gesteld zijn stelling met dit stuk zo mogelijk nader te onderbouwen. Zoals hiervoor aangegeven heeft [A] wel het voor hem door de adviseur opgemaakte persoonlijk financieel plan in het geding gebracht.
4.17.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia voornoemde gang van zaken onvoldoende adequaat weersproken. Uit deze gang van zaken kan naar het oordeel van de kantonrechter worden afgeleid dat Spaar Select zich niet heeft beperkt tot het verstrekken van algemene informatie over effectenleaseproducten. De tussenpersoon heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en wensen van [A] . De kantonrechter is van oordeel dat [A] voldoende adequaat heeft onderbouwd dat Spaar Select hem een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst, namelijk de Overwaarde Effect-overeenkomst.
De vooruitbetaling van [A] van € 21.849,60 komt overeen met de aanbeveling van de adviseur. Gelet op de onderbouwde stellingen van [A] had het op de weg van Dexia gelegen om haar betwistingen nader te substantiëren en omstandigheden aan te voeren waaruit zou kunnen blijken dat er geen gesprek is gevoerd of dat er geen op de persoon toegespitst advies is gegeven en opgevolgd. Dit heeft Dexia nagelaten. Bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting komt de kantonrechter daarom niet toe aan het (tegen)bewijsaanbod van Dexia.
Wetenschap Dexia
4.18.
Dexia heeft voorts betwist dat zij wist of moest weten dat Spaar Select beleggingsadvies gaf, dat mede inhield een effectenleaseovereenkomst met Dexia te sluiten. De kantonrechter overweegt omtrent de wetenschap van Dexia als volgt.
4.19.
In vergelijkbare zaken bij deze rechtbank, waaronder een vonnis van 24 juni 2020 (Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, ECLI:NL:RBNNE:2020:2219), alsmede in vergelijkbare zaken bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waaronder de arresten van 3 november 2020 (bijvoorbeeld ECLI:NL:GHARL:2020:8984), is wetenschap bij Dexia aangenomen in zaken waarin onder meer Spaar Select heeft geadviseerd. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft zijn oordeel bevestigd in een recent arrest van 5 juli 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:5730). De kantonrechter is van oordeel dat die overwegingen over de wetenschap van Dexia ook hier van toepassing zijn (zie onder meer rechtsoverwegingen 5.28 en 5.29 van het vonnis van 24 juni 2020). Hetgeen Dexia in deze procedure overigens nog tot haar verweer heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat Dexia wist en in ieder geval had behoren te weten dat er vergunningplichtig advies werd gegeven.
Aansprakelijkheid Dexia
4.20.
Omdat Dexia ondanks het voorgaande toch met [A] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [A] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [A] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie ook hierover Hoge Raad 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935). Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
Conclusie
4.21.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [A] voldoende gemotiveerd heeft onderbouwd dat hij nog een vordering op Dexia te gelde kan maken vanwege het feit dat hij geadviseerd is door Spaar Select, zodat Dexia niet slechts gehouden is twee derde deel van de restschuld, maar de volledige schade aan [A] te vergoeden. Een en ander leidt ertoe dat de door Dexia gevorderde verklaring voor recht voor afwijzing gereed ligt. De overige verweren van [A] behoeven daarom geen bespreking meer.
Proceskosten
4.22.
Dexia zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [A] worden tot op heden vastgesteld op € 660,00 aan salaris gemachtigde (2½ punten × tarief € 264,00).
4.23.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als in het dictum bepaald, met inachtneming van het thans toepasselijke maximum van € 132,00.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 660,00;
5.3.
veroordeelt Dexia in de nakosten, begroot op € 132,00;
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordeling in de proceskosten en de nakosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Biesma, kantonrechter, en op 28 februari 2023 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
c 46593