ECLI:NL:RBNNE:2023:5341

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
18.017668.23
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met letsel door onoplettendheid van bestuurder

Op 22 december 2023 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 38-jarige man die betrokken was bij een verkeersongeval op 1 juli 2022 nabij Meppel. De verdachte, bestuurder van een Honda, veroorzaakte een frontale botsing met een Volkswagen, bestuurd door een vrouw die met haar kinderen in de auto zat. De verdachte verklaarde dat hij zijn aandacht even niet bij de weg had omdat hij bezig was met het hoofdje van zijn zoontje in de Maxi-Cosi te plaatsen. De rechtbank oordeelde dat dit rijgedrag aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend was, maar dat er geen bewijs was dat de bestuurster van de Volkswagen zwaar lichamelijk letsel had opgelopen. Hierdoor kon de rechtbank de verdachte niet veroordelen voor het primair ten laste gelegde feit van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, maar wel voor het subsidiair ten laste gelegde feit van artikel 5 van dezelfde wet, omdat hij gevaar op de weg had veroorzaakt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde en legde een geldboete van € 750,- op, evenals een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie maanden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.017668.23
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 22 december 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorte datum] 1985 te [geboorte plaats] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 december 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.G. Compagner, advocaat te Hoogeveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 juli 2022, te, althans nabij, Meppel, in elk geval in de gemeente Meppel, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Honda), daarmede rijdende over de weg, de [plaats] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig naar links te rijden of te manoeuvreren, althans niet voldoende rechts te houden, zodanig dat verdachte met dat door hem bestuurde motorrijtuig al dan niet gedeeltelijk is terecht gekomen op de voor het verkeer uit tegengestelde richting bestemde rijstrook of gedeelte van die weg, juist op het moment dat een over laatstgenoemd(e) rijstrook of gedeelte van die weg tegemoetkomend motorrijtuig (personenauto, merk Volkswagen) het door verdachte bestuurde motorrijtuig reeds dicht was genaderd, tengevolge waarvan een botsing of aanrijding is ontstaan tussen dat door verdachte bestuurde motorrijtuig en dat andere motorrijtuig, waardoor de bestuurster van dat andere motorrijtuig, althans een ander, (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten diverse contusies, een hersenschudding en/of hersenletsel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
(art. 6 WVW 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 juli 2022, te, althans nabij, Meppel, in elk geval in de gemeente Meppel, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Honda), daarmee rijdende op de weg, de [plaats] , met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig naar links te rijden of te manoeuvreren, althans niet voldoende rechts te houden, zodanig dat verdachte met dat door hem bestuurde voertuig al dan niet gedeeltelijk is terecht gekomen op de voor het verkeer uit tegengestelde richting bestemde rijstrook of gedeelte van die weg, juist op het moment dat een over laatstgenoemd(e) rijstrook of gedeelte van die weg tegemoetkomend voertuig (personenauto, merk Volkswagen) het door verdachte bestuurde voertuig reeds dicht was genaderd, tengevolge waarvan een botsing of aanrijding is ontstaan tussen dat door verdachte bestuurde voertuig en dat andere voertuig, waardoor de bestuurster van dat andere voertuig, althans een ander, (genaamd [slachtoffer] ) (zwaar) lichamelijk letsel, werd toegebracht, althans door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(art. 5 Wegenverkeerswet 1994)
2.
hij op of omstreeks 1 juli 2022, te, althans nabij, Meppel, in elk geval in de gemeente Meppel, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Honda), daarmee rijdende op de weg, de [plaats] , met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig naar links te rijden of te manoeuvreren, althans niet voldoende rechts te houden, zodanig dat verdachte met dat door hem bestuurde voertuig al dan niet gedeeltelijk is terecht gekomen op de voor het verkeer uit tegengestelde richting bestemde rijstrook of gedeelte van die weg, juist op het moment dat een over laatstgenoemd(e) rijstrook of gedeelte van die weg tegemoetkomend voertuig (personenauto, merk Volkswagen) het door verdachte bestuurde voertuig reeds dicht was genaderd, tengevolge waarvan een botsing of aanrijding is ontstaan tussen dat door verdachte bestuurde voertuig en dat andere voertuig, waardoor een of meer inzittenden van dat andere voertuig, althans een of meer anderen, (genaamd [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ) lichamelijk letsel, werd toegebracht, althans door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(art. 5 Wegenverkeerswet 1994)

Beoordeling van het bewijs

Inleiding
Op vrijdag 1 juli 2022 vond omstreeks 17:17 uur buiten de bebouwde kom een verkeersongeval plaats op de voor het openbaar verkeer opengestelde weg de [plaats] in de gemeente Meppel. Er bleken bij dit verkeersongeval twee personenauto’s betrokken. Een Honda Jazz met als bestuurder verdachte [verdachte] en een Volkswagen Polo met als bestuurder het latere slachtoffer [slachtoffer] . Verdachte kwam uit de richting van [plaats] en reed in de richting van Meppel, slachtoffer [slachtoffer] kwam uit de tegenovergestelde richting. In de auto van verdachte bevonden zich tevens zijn drie kinderen, waaronder zijn zoontje van anderhalf in een Maxi-Cosi op de achterbank achter de passagiersstoel. Ook [slachtoffer] had drie kinderen in haar auto; haar twee dochters en een vriendinnetje van één van haar dochters. Op zeker moment kwam verdachte met zijn voertuig op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomende verkeer terecht. Daar kwam hij frontaal in botsing met de hem tegemoetkomende auto van [slachtoffer] . Als gevolg van deze botsing liepen [slachtoffer] en haar beide dochters lichamelijk letsel op. Daarnaast liep ook verdachte zelf letsel op en zijn twee van zijn kinderen in zorgwekkende toestand naar het ziekenhuis vervoerd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het onder
1. primair en 2. ten laste gelegde, nu hij van oordeel is dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1. primair ten laste gelegde en zich op het standpunt gesteld dat het onder 1. subsidiair en 2. ten laste gelegde wel kan worden bewezen. Verdachte dient van het 1. primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken omdat het korte moment onoplettendheid bij verdachte onvoldoende is voor schuld als bedoeld in art. 6 WVW 1994.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse [1] , het proces-verbaal van aanrijding [2] , de getuigenverklaringen [3] en hetgeen verdachte zelf heeft verklaard, [4] het volgende vast.
Verdachte kwam frontaal in botsing met de hem tegemoetkomende Volkswagen van [slachtoffer] , doordat hij met zijn Honda plotseling op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer ging rijden. Verdachte heeft zelf consistent verklaard dat hij zijn aandacht even niet bij de weg voor hem had omdat hij bezig was met het weer goed in de Maxi-Cosi plaatsen van zijn jongste zoontje schuin achter hem op de achterbank. Onderweg zag hij namelijk in de spiegel dat zijn zoontje in slaap was gevallen en dat zijn hoofdje opzij over de rand van de Maxi-Cosi lag en daardoor tussen de rand en de beugel in zat. Verdachte heeft zich toen tijdens het rijden omgedraaid en met zijn rechterhand het hoofdje rechtop in de Maxi-Cosi gezet, waarbij hij met zijn hoofd schuin naar achter in de richting van zijn zoontje op de achterbank keek, terwijl hij met zijn linkerhand het stuur vast had. Op het moment dat hij zich weer omdraaide zag hij in een fractie van een seconde naar wat later bleek de auto van [slachtoffer] te zijn en was een frontale botsing niet meer te voorkomen. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 60 km/uur heeft overschreden. Ook was hij niet onder invloed. De weersomstandigheden en het zicht waren goed. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat hij als gevolg van afleiding door het bezig zijn met zijn jongste zoontje op achterbank zoals door hem verklaard, onbedoeld, met zijn voertuig op de verkeerde weghelft terecht kwam. Steun hiervoor kan ook worden gevonden in de tegenover de politie afgelegde verklaring van [slachtoffer] , die kort voor de botsing zag dat de bestuurder van de haar tegemoetkomende auto “met zijn lichaam naar rechts gebogen was”.
De vraag is vervolgens of dit handelen van verdachte de in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 vereiste schuld oplevert. Bij de vraag of verdachte roekeloos dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag heeft vertoond, komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. De rechtbank is allereerst van oordeel dat van roekeloos rijgedrag geen sprake is geweest, nu het hierboven beschreven handelen van verdachte niet valt aan te merken als buitengewoon onvoorzichtig en verdachte daarmee evenmin de verkeersregels opzettelijk in ernstige mate heeft geschonden. Wel valt zijn rijden te bestempelen als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend. Verdachte heeft op een provinciale weg op een vrijdag rond 17:15 uur niet zoveel mogelijk rechts gehouden en zijn aandacht op de weg voor hem gehouden, maar is plotseling naar links afgeweken waardoor hij op de verkeerde weghelft is terechtgekomen en daar frontaal in botsing is gekomen met een op die andere weghelft rijdende tegenligger. Zodanig verkeersgedrag kan in beginsel de gevolgtrekking dragen dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte als bedoeld in art. 6 van de Wegenverkeerswet 1994 te wijten is. [5] Dat kan in concreto evenwel anders zijn indien omstandigheden zijn aangevoerd en aannemelijk zijn geworden waaruit volgt dat van schuld in vorenbedoelde zin niet kan worden gesproken. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Dat verdachte op het bewuste moment met goede intenties zich naar achteren heeft gebogen en zijn blik en aandacht even niet meer op de weg heeft gehad, maakt niet dat hem geen verwijt kan worden gemaakt voor zijn objectief gezien aanmerkelijk onvoorzichtige en onoplettende rijgedrag. Verdachte was zeer wel in staat voldoende rechts te houden, maar heeft bewust een op dat moment onjuiste afweging gemaakt door niet te wachten met het weer recht zetten in de Maxi-Cosi van zijn zoontje, maar dit te doen op een moment en op een wijze dat dit – gelet op het tijdstip en het aanwezige verkeer ter plaatse – zeer risicovol was.
Voor een bewezenverklaring van art. 6 Wegenverkeerswet 1994 is in dit geval echter tevens vereist dat komt vast te staan dat bij slachtoffer [slachtoffer] [6] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Voor de beantwoording van de vraag of letsel als ‘zwaar lichamelijk letsel’ moet worden aangemerkt moet worden gekeken naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. [7] Uit de medische informatie in het dossier blijkt dat het letsel heeft bestaan uit diverse kneuzingen en bloeduitstortingen, dat operatief ingrijpen niet noodzakelijk is geweest en dat de genezingsduur volgens de huisarts op 4 tot 6 weken wordt geschat. [8] De rechtbank is van oordeel dat daaruit niet kan worden afgeleid dat sprake was van zwaar lichamelijk letsel. Nu evenmin uit de medische informatie blijkt van tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden als bedoeld in art. 6 Wegenverkeerswet 1994, kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen van het onder 1. primair ten laste gelegde [9] En spreekt zij de verdachte daarvan vrij.
Wel heeft verdachte door zijn verkeersgedrag gevaar op de weg veroorzaakt voor de veiligheid op de weg in de zin van art. 5 WVW1994. De door verdachte begane verwijtbare gedraging (onvoldoende rechts houden en op de verkeerde weghelft rijden) heeft immers concreet gevaar opgeleverd voor verkeer uit tegenovergestelde richting. Door de frontale botsing met de Volkswagen van mevrouw [slachtoffer] heeft dit gevaar zich bovendien verwezenlijkt.
De rechtbank zal verdachte aldus ter zake van het 1. subsidiair ten laste gelegde feit veroordelen, nu zij dit feit wettig en overtuigend bewezen acht.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 1 juli 2022 te Meppel, als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Honda), daarmee rijdende op de weg, de [plaats] , met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig naar links te rijden of te manoeuvreren, althans niet voldoende rechts te houden, zodanig dat verdachte met dat door hem bestuurde voertuig is terecht gekomen op de voor het verkeer uit tegengestelde richting bestemde rijstrook, juist op het moment dat een over laatstgenoemde rijstrook tegemoetkomend voertuig (personenauto, merk Volkswagen) het door verdachte bestuurde voertuig reeds dicht was genaderd, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair: Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Partiële nietigheid dagvaarding ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit
Zowel onder 1. subsidiair als 2. is overtreding van art. 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) ten laste gelegd. De onderliggende feitelijke gedraging is identiek; het - kort gezegd - op 1 juli 2022 in Meppel op de N375 op de verkeerde weghelft gaan rijden waardoor gevaar is ontstaan. Het verschil tussen beide schuilt in de vermelde slachtoffers bij wie letsel is opgetreden. Het onder 1. subsidiair ten laste gelegde richt zich op de bestuurster van de tegemoetkomende Volkswagen ( [slachtoffer] ), terwijl het onder 2. ten laste gelegde ziet op de drie inzittenden van die Volkswagen. Veroordeling voor art. 5 WVW 1994 vereist echter niet dat letsel is ontstaan bij personen. Het beoogt het belang van de verkeersveiligheid (middels het bestanddeel “gevaar”) respectievelijk de vlotheid van de doorstroming van het verkeer (middels het bestanddeel “hinder”) te beschermen. Het gevaar is gelegen in een reële of aanzienlijk verhoogde kans op schade van goed of lijf. [10] Een en ander betekent dat het onder 2. ten laste gelegde hetzelfde feit is als het onder 1. subsidiair ten laste gelegde. Aangezien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde, zal de dagvaarding voor wat betreft het onder 2. ten laste gelegde dan ook nietig worden verklaard.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde en feit 2 wordt veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren alsmede een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van acht maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel gelet op de gevolgen die het ongeval voor verdachte heeft gehad en zijn opstelling na het ongeval.
Oordeel van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij met name het volgende van belang.
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt door (bewust) zijn aandacht korte tijd niet op de weg voor hem te houden. Door deze ernstige verkeersfout hebben meerdere personen, waaronder (zijn eigen) kinderen, (ernstig) letsel opgelopen. Verdachte mag van geluk spreken dat de gevolgen niet nog ernstiger zijn geweest.
Verdachte is een nu 38-jarige man die niet eerder voor verkeersdelicten is veroordeeld. Verder is over de persoon van verdachte naar voren gekomen dat hij een gezin en een baan heeft en dat niet is gebleken van bijzondere problematiek die bij het bepalen van de straf zou moeten worden meegewogen.
De rechtbank houdt er bij het bepalen van de straf rekening mee dat, hoewel geen veroordeling volgt voor het misdrijf van art. 6 Wegenverkeerswet 1994, verdachte wel een grove verkeersfout heeft begaan die ernstige gevolgen heeft gehad. Hoewel zonder meer duidelijk is dat ook verdachte deze gevolgen nooit gewild heeft, is hij hiervoor wel verantwoordelijk.
De rechtbank houdt er verder rekening mee dat het ongeval ook op verdachte een diepe indruk heeft gemaakt en dat hij middels een mediation-traject tot afspraken is gekomen met slachtoffer [slachtoffer] over herstel van de onderlinge verhoudingen en omgang in de toekomst.
Alles afwegend acht de rechtbank een geldboete van € 750,- passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden opleggen met een proeftijd van twee jaren, om de aard en ernst van het delict tot uiting te brengen en verdachte ervan te doordringen meer voorzichtigheid te betrachten in het verkeer. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist omdat de rechtbank enkel het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit bewezen acht.

Toepassing van wetsartikelen

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen, 14a, 14b, 14c,23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 177 en 179 van de WVW 1994.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart de dagvaarding voor zover deze betreft het onder 2. ten laste gelegde nietig.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte 1. primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het 1. subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte 1. subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot

Een geldboete van € 750,-.

bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen door hechtenis voor de tijd van 15 dagen.
Legt op een ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen voor de duur van drie maanden.
Bepaalt dat deze bijkomende straf in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. A.S. Venema-Dietvorst en
mr. R. ter Haar, rechters, bijgestaan door mr. K. Bodewes-Maas, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 december 2023.

Voetnoten

1.Het door de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] op 16 augustus 2022 opgemaakte proces-verbaal Verkeersongevalanalyse (01.07.2022.18.05.2169), p. 79-92 dossier.
2.Het door verbalisant [verbalisant] op 23 december 2022 opgemaakte proces-verbaal van aanrijding (PL0100—2022168455—1), p. 64 e.v. dossier.
3.Het door verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] op 12 juli 2022 opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] (PL0100—2022168455-13), p. 26 e.v. dossier, het door verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] op 14 juli 2022 opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] (PL0100—2022168455-14), p. 30 e.v. dossier, het door verbalisant [verbalisant] op 15 juli 2022 opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] (PL0100-2022168455-15), p. 33 e.v. dossier, het door verbalisant [verbalisant] op 21 juli 2022 opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] (PL0100-2022168455-16), p. 33 e.v. dossier.
4.Zowel zijn ter zitting van 12 december 2023 afgelegde verklaring als zijn op 26 juli 2022 tegenover de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] afgelegde verklaring (PL0100-2022168455-17).
5.Vgl. HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822,
6.Zij wordt immers van de vijf personen die letsel hebben opgelopen als gevolg van de botsing als enige genoemd in het onder 1. primair ten laste gelegde.
7.HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051.
8.Schriftelijk bescheid betreffende een geneeskundige verklaring, p. 41 dossier.
9.Vgl. HR 29 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU4827.
10.Vgl. HR 21 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:78,