ECLI:NL:HR:2005:AU4827

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03270/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met lichamelijk letsel en tijdelijke ziekte onder artikel 6 Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte is veroordeeld voor het veroorzaken van een verkeersongeval dat lichamelijk letsel toebracht aan een andere persoon, [slachtoffer 1]. De Hoge Raad behandelt de vraag of het letsel dat aan [slachtoffer 1] is toegebracht, voldoende ernstig was om te spreken van tijdelijke ziekte of verhindering in de normale bezigheden, zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het Gerechtshof had vastgesteld dat [slachtoffer 1] aangezichtskneuzingen en een gekneusde linkerpols had opgelopen, met een verwachte duur van arbeidsongeschiktheid van vier weken. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof op basis van de medische verklaring en de aard van het letsel terecht heeft geconcludeerd dat er sprake was van een ernstige verstoring van het lichamelijk functioneren van het slachtoffer, wat voldoet aan de criteria van tijdelijke ziekte of verhindering. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, omdat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden en er geen grond is voor vernietiging van de bestreden uitspraak. De uitspraak van het Hof wordt daarmee bevestigd.

Uitspraak

29 november 2005
Strafkamer
nr. 03270/04
LR/AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 september 2004, nummer 20/000682-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op Aruba op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Breda van 9 oktober 2003 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht, meermalen gepleegd" veroordeeld tot één maand gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van tweehonderd uren, subsidiair éénhonderd dagen hechtenis, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, nu uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat aan [slachtoffer 1] zodanig letsel is toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van haar normale bezigheden is ontstaan.
3.2. Het Hof heeft overeenkomstig de op overtreding van art. 6 WVW 1994 toegesneden tenlastelegging, voorzover hier van belang, bewezenverklaard dat de verdachte door zijn schuld een verkeersongeval heeft veroorzaakt, "waardoor de bestuurster van een van die file deeluitmakend motorrijtuig (personenauto, Peugeot), genaamd [slachtoffer 1], zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van haar normale bezigheden is ontstaan, te weten een gekneusde (linker)pols en/of aangezichtskneuzingen."
3.3. In verband met het letsel van [slachtoffer 1] heeft het Hof als bewijsmiddel gebezigd een medische verklaring betreffende [slachtoffer 1] van 29 oktober 2002, voorzover inhoudende:
"uitwendig letsel: aangezichtskneuzingen, gekneusde linkerpols, verwachte duur arbeidsongeschiktheid: vier weken."
3.4. Uit de aldus vastgestelde aard van het letsel en de verwachte duur van de arbeidsongeschiktheid heeft het Hof kunnen afleiden dat dit letsel een zodanig ernstige verstoring van het gezonde lichamelijk functioneren van het slachtoffer heeft teweeggebracht, dat sprake is van tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden, als bedoeld in art. 6 WVW 1994. De bewezenverklaring is voldoende met redenen omkleed.
3.5. Het middel faalt derhalve.
4. Beoordeling van het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 29 november 2005.