ECLI:NL:RBNNE:2023:5326

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
LEE 23/1825
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de definitieve vaststelling van zorg- en huurtoeslag 2021 en terugvorderingen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiseres tegen de definitieve vaststelling van de zorg- en huurtoeslag voor het jaar 2021, alsook de daarop gebaseerde terugvorderingen. De verweerder, de Belastingdienst/Toeslagen, had op 11 november 2022 de zorgtoeslag vastgesteld op € 754,00 en de huurtoeslag op € 1.083,00. Tevens werd een terugvordering van € 1.381,00 aan zorgtoeslag en € 2.530,00 aan huurtoeslag opgelegd, omdat te veel voorschot was ontvangen. Eiseres was van mening dat er geen rekening was gehouden met het feit dat haar toeslagpartner onder de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) valt, waardoor zij en haar gezin minder inkomen ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de verweerder zich terecht heeft gebaseerd op het verzamelinkomen zoals vastgesteld door de inspecteur en dat er geen ruimte is om hiervan af te wijken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de terugvorderingen in stand blijven. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/1825

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. H. Nieuwendijk en A.A. Wubs).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de definitieve vaststelling van de zorg- en huurtoeslag 2021 en de daarop gebaseerde terugvorderingen.
1.2.
Verweerder heeft bij besluit van 11 november 2022 de zorgtoeslag 2021 definitief berekend op € 754,00 en de huurtoeslag 2021 definitief berekend op € 1.083,00. Daarbij is bepaald dat het deel aan toeslag dat teveel als voorschot is ontvangen, namelijk
€ 1.381,00 aan zorgtoeslag en € 2.530,00 aan huurtoeslag, wordt teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 30 maart 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verweerder. Eiseres was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de hoogte van de definitieve vaststelling van de zorg- en huurtoeslag 2021 van eiseres en de daarop gebaseerde terugvorderingen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Toetsingsinkomen
5.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat bij de vaststelling van het recht op toeslag ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat haar toeslagpartner onder de werking van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) valt en zij en haar gezin daarom niet over het gehele inkomen kunnen beschikken. Eiseres is van mening dat verweerder niet moet uitgaan van het verzamelinkomen, maar van het werkelijk besteedbaar inkomen (het leefgeld).
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij geen ruimte heeft om af te wijken van het verzamelinkomen zoals dit volgt uit de melding van de basisregistratie inkomstenbelasting (BRI).
5.3.
De rechtbank stelt vast dat verweerder zich bij de definitieve vaststelling van het recht op de toeslagen heeft gebaseerd op het toetsingsinkomen. Het toetsingsinkomen voor de zorg- en huurtoeslag betreft het verzamelinkomen dat de inspecteur vaststelt in de aanslag inkomstenbelasting. [1] Dit is het inkomensgegeven zoals volgt uit de (melding van de) BRI. In de onderhavige zaak is voor de toeslagpartner in de BRI vastgelegd dat het inkomensgegeven € 34.601,00 is. Eiseres en de inwonende kinderen hebben geen inkomen.
5.4.
Uit vaste rechtspraak volgt dat verweerder bij berekening van de toeslagen niet mag afwijken van het door de inspecteur vastgestelde verzamelinkomen. [2] Dat de toeslagpartner van eiseres onder het regime van de Wsnp valt en zij en haar gezin daardoor minder inkomen ontvangen dan zij zouden ontvangen indien het regime van de Wsnp niet van toepassing was, doet er niet aan af dat verweerder bij de berekening van de toeslagen uit moet gaan van de hierboven genoemde authentieke inkomensgegevens. Verweerder heeft niet de bevoegdheid om bij de berekening van de toeslag uit te gaan van het inkomen dat eiseres en haar gezin feitelijk netto overhouden. [3] Verweerder is daarom terecht uitgegaan van het in de BRI opgenomen verzamelinkomen ter hoogte van € 34.601,00.
Evenredigheidsbeginsel
6.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij onevenredig hard wordt getroffen door de wet- en regelgeving.
6.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat toetsing van een wet in formele zin aan het evenredigheidsbeginsel niet mogelijk is.
6.3.
De rechtbank overweegt dat artikel 8, eerste lid, en 2, eerste lid, onder o, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) dwingend zijn geformuleerd. De tekst van de bepalingen is helder en laat geen ruimte voor verweerder om daarvan af te wijken. De Awir is bovendien een wet in formele zin. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van
1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, onder 9.6 en 9.10, kunnen deze bepalingen daarom niet worden getoetst aan artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het evenredigheidsbeginsel.
6.4.
In deze uitspraak heeft de Afdeling onder 9.11 e.v. uiteengezet dat in uitzonderlijke gevallen aanleiding kan bestaan voor zogenoemde contra-legem toepassing van algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht. Dit is het geval indien zich bijzondere omstandigheden voordoen die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en deze omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene beginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven.
6.5.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen omstandigheden heeft aangevoerd waarvan gezegd kan worden dat de wetgever daarmee geen rekening heeft gehouden. Dit betekent dat het beroep op het evenredigheidsbeginsel niet slaagt.
Terugvorderingen
7.1.
Eiseres voert aan dat zij door de forse terugvorderingen ernstige financiële stress ervaart.
7.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de nadelige gevolgen van de terugvordering voor eiseres niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Verweerder heeft ter zitting opgemerkt dat eiseres op 11 september 2021
een brief heeft ontvangen met daarin het verzoek het geschatte inkomen te controleren en aan te passen. Verweerder geeft aan dat de terugvorderingen verband houden met het feit dat eiseres in de voorschotfase een lager geschat inkomen heeft doorgegeven dan bij de definitieve berekening is vastgesteld.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen concluderen dat de nadelige gevolgen van de terugvorderingen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. De terugvorderingen zijn gerelateerd aan het feit dat een te lage schatting van het inkomen is opgegeven. De omstandigheid dat eiseres financiële stress ervaart door de terugvorderingen geeft geen aanleiding om de terugvordering te matigen. De rechtbank merkt daarbij op dat in het algemeen betalingsregelingen mogelijk zijn en dat de nu aan de orde zijnde terugvorderingen reeds door eiseres zijn voldaan op 6 december 2022. Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank ook geen andere omstandigheden aangedragen die aanleiding geven om de terugvordering te matigen. Het betoog van eiseres slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Lenting, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 2
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
o. inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Artikel 7
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Artikel 8
1. Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Artikel 26
De belanghebbende is het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt.
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 21
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
e. inkomensgegeven:
1°. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;

Voetnoten

1.Zie artikel 2, eerste lid en onder o, en artikel 8, eerste lid, van de Awir, en artikel 21, onder e, van de Awr.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 7 juli 2010, met nummer ECLI:NL:RVS:2010:BN0491, zoals te vinden op www.rechtspraak.nl.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2016, met nummer ECLI:NL:RVS:2016:687, zoals te vinden op www.rechtspraak.nl.