ECLI:NL:RBNNE:2023:5243

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
18-116939-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor witwassen, veroordeling voor voorhanden hebben van wapens en drugs met taakstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 december 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1994, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van wapens en drugs, alsook van witwassen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het witwassen, omdat het Openbaar Ministerie niet voldoende bewijs had geleverd dat de aangetroffen geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de verdenking van witwassen niet gerechtvaardigd was, aangezien de aangetroffen bedragen relatief gering waren en niet op ongebruikelijke plekken waren gevonden. De rechtbank concludeerde dat het Openbaar Ministerie niet aan haar stelplicht had voldaan.

Wel heeft de rechtbank de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een stroomstootwapen, pepperspray en 4,55 gram heroïne. De verdachte had deze wapens en drugs in zijn bezit op 24 september 2021. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. Uiteindelijk is er een taakstraf van 30 uren opgelegd, in plaats van de door het Openbaar Ministerie gevorderde 114 uren. De rechtbank heeft ook bepaald dat het inbeslaggenomen geldbedrag aan de verdachte moet worden teruggegeven, nu hij van het onder 4 ten laste gelegde feit is vrijgesproken.

Uitspraak

Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht Locatie Leeuwarden
parketnummer 18.116939.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 december 2023 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] te [plaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 december 2023.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat te Maastricht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Broerse.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 september 2021 te [plaats] , in de gemeente [plaats] , een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 24 september 2021 te [plaats] , in de gemeente [plaats] , een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 24 september 2021 te [plaats] , in de gemeente [plaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) ongeveer 4,55 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 24 september 2021 te [plaats] (van) één of meer voorwerpen, te weten één of meer geldbedrag(en) van in totaal (ten minste) 2244,56 euro, althans een grote hoeveelheid geld, bestaande uit een (grote) hoeveelheid bankbiljetten (in coupures van 5,10,20 en 50 euro (te weten (in totaal 1730 euro) en/of een hoeveelheid muntgeld (te weten (in totaal) 514,56 euro),
Sub a
-de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
-heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en)was/waren,
en/althans
één of meer voorwerp(en), te weten één of meer geldbedrag(en) van in totaal (ten minste) 2244,56 euro, althans een grote hoeveelheid geld, bestaande uit een (grote) hoeveelheid bankbiljetten (in coupures van 5,10,20 en 50 euro (te weten (in totaal) 1730 euro) en/of een hoeveelheid muntgeld (te weten (in totaal) 514,56 euro) heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of gebruik heeft gemaakt van bovenomschreven voorwerp(en)
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor alle ten laste gelegde feiten. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
In september 2021 komt er via een informant informatie binnen bij het Team Criminele Inlichtingen (hierna: TCI) dat er in vier woningen van verdachte en zijn familieleden minstens honderdduizend euro cash geld zou liggen en dat dit zou zijn verdiend met de handel in cocaïne. Deze melding wordt aangemerkt als betrouwbaar en is de aanleiding om deze woningen vervolgens te betreden en te doorzoeken. Bij het binnentreden van de woning van verdachte wordt er heroïne, pepperspray, een stroomstootwapen en een geldbedrag van in totaal 2.244,56 euro aangetroffen. De verdachte heeft het voorhanden hebben van de pepperspray en de heroïne bekend. Het voorhanden hebben van het stroomstootwapen kan ook bewezen worden, gelet op het feit dat het voorwerp was bestemd om personen door een elektrische stroomstoot weerloos te kunnen maken. Daarnaast is er een ongebruikelijke hoeveelheid brief- en muntgeld in de woning en auto van verdachte aangetroffen. Op basis van alle omstandigheden kan het witwasvermoeden worden aangenomen. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij het aangetroffen geld moest bewaren voor een vriend en dat hij het muntgeld op straat heeft gevonden. Deze verklaring is niet concreet en is niet te verifiëren. Ter zitting heeft de verdachte verklaard dat het geld van een ongevalsuitkering afkomstig is. De raadsvrouw van verdachte heeft kort voorafgaand aan de zitting ter onderbouwing van deze verklaring bewijsmateriaal aangeleverd. Dit is in een dusdanig laat stadium gebeurd dat niet van het Openbaar Ministerie kan worden gevraagd om dit aangeleverde materiaal nog te verifiëren. Alles overwegende heeft het geld een illegale herkomst en moet de verdachte dit ook hebben geweten. Concluderend kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetwitwassen, nu hij dit geldbedrag voorhanden heeft gehad en de vindplaats heeft verborgen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Zij heeft zich primair op het standpunt gesteld dat door het ontbreken van een redelijke verdenking als bedoeld in artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) het binnentreden van de woning van verdachte onrechtmatig was, waardoor bewijsuitsluiting dient te volgen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw voor feit 4 naar voren gebracht dat het handelen van verdachte niet gekwalificeerd kan worden als het verbergen of verhullen van het voorwerp, aangezien de geldbedragen op toegankelijke plekken zijn aangetroffen.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw voor feit 4 gesteld dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te kunnen spreken van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Bovendien heeft verdachte een concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor het aangetroffen geldbedrag gegeven. Een eventueel witwasvermoeden is hiermee weerlegd.
Oordeel van de rechtbank
(On)rechtmatigheid binnentreding en doorzoeking
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier vast dat het opsporingsonderzoek dat aan deze zaak ten grondslag ligt, is gestart op basis van een TCI-melding. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een verdenking van een overtreding van de Wet wapens en munitie worden aangenomen op basis van aan de politie verstrekte TCI-informatie.
1Daarbij is het doorgaans gewenst dat zo mogelijk enig nader onderzoek plaatsvindt ter verificatie van die informatie. De kwaliteit van de verstrekte gegevens is beslissend voor de vraag of zij zonder meer aanleiding mochten geven tot het instellen van een onderzoek of dat zij eerst nog ondersteuning behoefden. De Hoge Raad heeft ook ten aanzien van de Opiumwet bepaald dat een verdenking kan worden aangenomen op basis van een CIE-melding.
2In dit kader heeft de Hoge Raad in zijn algemeenheid overwogen dat er geen rechtsregel aan in de weg staat dat de politie anonieme informatie gebruikt als startinformatie voor een opsporingsonderzoek.
3Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een verdenking van een misdrijf zoals bedoeld in artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering, ook kan ontstaan op basis van enkel anonieme informatie. Als er door de politie geen nader onderzoek is gedaan, zal wel altijd gekeken moeten worden of de kwaliteit van de anoniem verstrekte gegevens zodanig is dat zij de verdenking zelfstandig kan dragen.
In de onderhavige strafzaak is de rechtbank van oordeel dat de beschikbare informatie ten tijde van het binnentreden de verdenking van witwassen voldoende was om gebruik te kunnen maken van de bevoegdheid van artikel 96 Sv. De TCI-melding is voldoende specifiek en concreet. De naam van verdachte en zijn woonplaats worden genoemd. Daarnaast is in de melding de straatnaam en woonplaats van diverse familieleden van verdachte opgenomen. Bovendien weegt de rechtbank mee dat in het proces-verbaal is vermeld dat de betrouwbaarheid van de informant en de juistheid van de informatie is onderzocht. Gelet op de bij de verbalisant bekende achtergrond van de informant en de door hem aangedragen gegevens, is de conclusie getrokken dat de verstrekte informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank levert deze informatie voldoende grondslag op voor het binnentreden en de daaropvolgende doorzoeking van de woning zonder toestemming van verdachte. Gelet hierop verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw en acht zij de binnentreding van de woning van verdachte rechtmatig.
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde feit
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel afkomstig uit enig misdrijf is voldoende dat op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat de geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf, bijvoorbeeld omdat het niet anders kan zijn dan dat de aangetroffen geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het is dus niet vereist dat is komen vast te staan uit welk nauwkeurig aangeduid misdrijf het voorwerp afkomstig is. De eerste vraag die in dit kader moet worden beantwoord is of er sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Voor dit gerechtvaardigd witwasvermoeden moet het openbaar ministerie voldoende feiten en omstandigheden aandragen. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt dit in de onderhavige zaak. Weliswaar zijn er geldbedragen aangetroffen in de woning en auto van verdachte, maar deze bedragen zijn relatief gering en zijn ook niet op ongebruikelijke plekken gevonden. Nu er verder geen omstandigheden naar voren zijn gebracht waaruit een witwasvermoeden blijkt, kan niet worden vastgesteld dat de geldbedragen van enig misdrijf afkomstig zijn. Het Openbaar Ministerie heeft niet aan haar stelplicht voldaan en verdachte zal van het onder 4. tenlastegelegde feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde feiten
De rechtbank acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 05 december 2023;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 januari 2022,opgenomen op pagina 49 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021316708 d.d. 17 januari 2022, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] ;
een schriftelijk stuk zijnde een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 24 september 2021, opgenomenop pagina 7 e.v. van voornoemd dossier;
een schriftelijk stuk zijnde een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 24 september 2021, opgenomenop pagina 9 e.v. van voornoemd dossier;
een schriftelijk stuk zijnde een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 24 september 2021, opgenomenop pagina 5 e.v. van voornoemd dossier;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 5 oktober 2021, opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] ;
een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie vanVeiligheid en Justitie, zaaknummer 2021.10.04.137 (aanvraag 001) d.d. 4 oktober 2021, opgenomen op pagina 19 van voornoemd dossier, opgemaakt door ing. C.M.M. Diever-Heezen op de door haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige.
De rechtbank acht de onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 24 september 2021 te [plaats] , in de gemeente [plaats] , een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 24 september 2021 te [plaats] , in de gemeente [plaats] , een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 24 september 2021 te [plaats] , in de gemeente [plaats] , opzettelijk aanwezig heeft gehad 4,55 gram heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan metbetrekking tot een wapen van categorie II;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan metbetrekking tot een wapen van categorie II;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake alle ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 114 uren. De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is en dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
Gelet op de reeds bepleite vrijspraak heeft de raadsvrouw zich primair op het standpunt gesteld geen straf of maatregel aan verdachte op te leggen. Subsidiair heeft zij gepleit voor de oplegging van een taakstraf van 80 uren, mede gelet op het reclasseringsrapport, het ontbreken van relevante justitiële documentatie en de overschrijding van de redelijke termijn.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het rapport van de reclassering van 17 mei 2023, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van pepperspray en een stroomstootwapen. Hij heeft daarmee een bijdrage geleverd aan het ongecontroleerde bezit van wapens dat een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengt en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van harddrugs, te weten 4,55 gram heroïne. Als afnemer van harddrugs heeft verdachte bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. Het is algemeen bekend dat het bestaan van dit drugscircuit nadelige maatschappelijke gevolgen kent, waaronder gezondheidsschade voor drugsgebruikers. Het drugscircuit gaat bovendien doorgaans gepaard met andere vormen van criminaliteit.
Naast de ernst van de feiten houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte van 6 november 2023. Uit die documentatie blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren niet eerder veroordeeld is voor soortgelijke feiten. De rechtbank merkt daarnaast op dat artikel 63 Sr van toepassing is en dat de onderhavige feiten en de aanhouding van verdachte dateren uit 2021, zodat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (het LOVS). De oriëntatiepunten geven in het geval van het voorhanden hebben van wapens en harddrugs, in deze hoeveelheden, als uitgangspunt aan een geldboete. De rechtbank ziet aanleiding om af te wijken van voornoemd oriëntatiepunt. Het aantreffen van alle goederen tezamen rechtvaardigt de oplegging van een taakstraf. Daarnaast is, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de oplegging van een geldboete niet aangewezen. Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging van een taakstraf voor de duur van 30 uren passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht. De rechtbank legt een lagere taakstraf op dan is geëist door de officier van justitie. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen hetgeen aan verdachte onder 4. ten laste is gelegd.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het inbeslaggenomen geldbedrag verbeurd wordt verklaard.
Standpunt van de verdediging
Met het oog op de bepleite vrijspraak heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het inbeslaggenomen geldbedrag moet worden teruggegeven aan verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het onder 4. ten laste gelegde feit zal de rechtbank teruggave aan verdachte gelasten van het inbeslaggenomen geldbedrag.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 4. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1., 2. en 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 15 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling.
aan de verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven geldbedragen,
te weten:
- een geldbedrag (omschrijving: 1422727) van 514,56; - een geldbedrag (omschrijving: 1422679) van 1.730,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.A. Vlietstra, voorzitter, mr. K. Bunk en mr. L.S. Langius, rechters, bijgestaan door mr. S.J. Boersma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 december 2023.