ECLI:NL:HR:2011:BP8497
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- W.F. Groos
- Rechtspraak.nl
Verdenking van overtreding van de Opiumwet op basis van anonieme informatie en de rechtmatigheid van doorzoekingen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was beschuldigd van het voorhanden hebben van wapens en munitie, en de vraag was of het bewijs dat tegen hem was verzameld rechtmatig was verkregen. De verdenking van overtreding van de Opiumwet was gebaseerd op anonieme informatie die was verstrekt aan de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE). De rechter-commissaris had op basis van deze informatie toestemming gegeven voor doorzoekingen in de woning en de auto van de verdachte.
De Hoge Raad oordeelde dat de rechter-commissaris voldoende reden had om aan te nemen dat er een redelijke verdenking bestond op het moment van de doorzoekingen. Dit oordeel was niet onbegrijpelijk, ook al was de grote hoeveelheid drugs die in de melding werd genoemd niet aangetroffen. De verdediging had aangevoerd dat het bewijs onrechtmatig was verkregen, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld zou zijn geweest. De Hoge Raad verwierp dit verweer en bevestigde dat de doorzoekingen rechtmatig waren, aangezien de rechter-commissaris op basis van de CIE-informatie had gehandeld.
De uitspraak benadrukt het belang van anonieme informatie in het strafrecht en de rol van de rechter-commissaris bij het beoordelen van de rechtmatigheid van doorzoekingen. De Hoge Raad concludeerde dat de doorzoekingen en de daaropvolgende inbeslagnames rechtmatig waren, en dat het bewijs tegen de verdachte dus niet uitgesloten kon worden. Het beroep in cassatie werd verworpen, en de eerdere uitspraak van het Gerechtshof bleef in stand.