ECLI:NL:RBNNE:2023:4840

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
LEE 22/115 en LEE 22/938
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Europees bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van twee beroepen tegen besluiten op bezwaar inzake verzoeken op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland twee beroepen van eiseres tegen besluiten op bezwaar die zijn genomen naar aanleiding van een verzoek op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Het eerste beroep, geregistreerd onder LEE 22/115, betreft een besluit op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van Het Hogeland, genomen op 23 november 2021. Het tweede beroep, geregistreerd onder LEE 22/938, betreft een besluit op bezwaar van de commissie bezwaarschriften van Het Hogeland, genomen op 14 januari 2022. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het besluit van het college gegrond is, omdat dit besluit is genomen in strijd met artikel 15 van de AVG. De rechtbank vernietigt het besluit van het college en stelt vast dat de commissie als verwerkingsverantwoordelijke moet optreden. Het college hoeft geen nieuw besluit te nemen, omdat de commissie bij uitsluiting bevoegd was om het bezwaar te behandelen. Het beroep tegen het besluit van de commissie wordt ongegrond verklaard, omdat de rechtbank oordeelt dat de commissie voldoende informatie heeft verstrekt over de verwerking van persoonsgegevens en dat eiseres niet is benadeeld door het ontbreken van bepaalde informatie. De rechtbank kent eiseres een schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn van behandeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 22 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 22/115 en LEE 22/938

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 november 2023 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.Tj. van Dalen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Het Hogeland, het college en

de commissie bezwaarschriften van Het Hogeland, de commissie
hierna samen aangeduid als “verweerders”
(gemachtigden: W.K. de Wind en M. van Bolhuis)
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen van eiseres tegen twee besluiten op bezwaar. Beide zijn genomen naar aanleiding van een verzoek van eiseres aan de commissie, gedateerd 17 juni 2021. Het verzoek is gebaseerd op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). [1] Het eerste beroep, ingeschreven onder LEE 22/115, is gericht tegen een besluit op bezwaar dat op 23 november 2021 is genomen door het college. Het tweede beroep, ingeschreven onder LEE 22/938, is gericht tegen een besluit op bezwaar dat op 14 januari 2022 is genomen door de commissie.
2. Deze uitspraak is als volgt opgebouwd. Rechtsoverweging:
  • 3. tot en met 3.9: de procedure die heeft geleid tot de twee besluiten op bezwaar naar aanleiding van het AVG-verzoek.
  • 4. tot en met 8.2.6.: overwegingen over het besluit op bezwaar dat door het college is genomen naar aanleiding van het AVG-verzoek.
  • 9. en 10.: conclusie over het besluit op bezwaar dat door het college is genomen naar aanleiding van het AVG-verzoek.
  • 11. tot en met 14.2.4.: overwegingen over het besluit op bezwaar dat door de commissie is genomen naar aanleiding van het AVG-verzoek.
  • 15.: conclusie over het besluit op bezwaar dat door de commissie is genomen naar aanleiding van het AVG-verzoek.
  • 16. tot en met 18.2.: overwegingen over het griffierecht en de proceskosten.
  • 19. tot en met 19.2.4.: overwegingen over het beroep met betrekking tot de dwangsombeschikking.
  • 20.: conclusie over het beroep met betrekking tot de dwangsombeschikking.
  • 21.: ambtshalve toekenning van immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke behandelingstermijn (artikel 6 van het EVRM).
De procedure die heeft geleid tot de twee besluiten op bezwaar naar aanleiding van het AVG-verzoek
3. Uit genoemd verzoek is het volgende citaat afkomstig.
“Mogelijk verwerkt de commissie persoonsgegevens van mij. Concreet wil ik graag weten of u mijn persoonsgegevens verwerkt.
Ik richt dit verzoek aan de Commissie als bestuursorgaan, niet aan het college.
Verwerkt de commissie mijn persoonsgegevens? Dan wil ik graag inzage in de volgende gegevens. Alle gegevens die u van mij en over mij heeft.
Daarnaast vraag ik u aan mij, per gegeven te laten weten
 Wat het doel is van het bezit van mijn gegevens
 Wat het doel is van het gebruik van mijn gegevens
 Aan wie heeft u mijn gegevens eventueel verstrekt
 Wat is het doel geweest van deze verwerking van mijn gegevens
 Wat is/zijn de grondslag/grondslagen voor het verwerken van mijn gegevens
(Met betrekking tot de herkomst van de gegevens)
 Hoe heeft u deze gegevens gekregen
 Van wie heeft u deze gegevens gekregen
 Wanneer heeft u deze gegevens gekregen
 Wat is het doel geweest van deze verwerking van mijn gegevens
 Wat is/zijn de grondslag/grondslagen voor het verwerken van mijn gegevens
 Hoe lang gaat u de gegevens naar verwachting opslaan
Ik beroep me voor mijn verzoek op artikel 12 en 15 eerste lid van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
Wat vraag ik aan u?
Ik ontvang graag van u binnen een maand kopieën van de persoonsgegevens die ik vraag en antwoord op bovenstaande vragen. […]”
3.1.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met het primaire besluit van 16 juli 2021. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat niet de commissie, maar het college verwerkingsverantwoordelijke is voor verwerking van persoonsgegevens door de commissie, en dat het college daarom het verzoek dient af te handelen. Het college heeft kopieën van 95 documenten aan eiseres verstrekt, waarin persoonsgegevens van eiseres voorkomen.
3.2.
Eiseres heeft op 21 juli 2021 de commissie in gebreke gesteld, omdat volgens eiseres niet tijdig is beslist op haar verzoek van 17 juni 2021. Bij besluit van 2 augustus 2021 heeft het college daarover meegedeeld dat er geen verzuim wegens niet tijdig beslissen meer is. Hij wijst daartoe op zijn besluit, genomen op 16 juli 2021.
3.3.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het door het college genomen besluit van 16 juli 2021. Zij is ambtelijk gehoord. Met het besluit op bezwaar van 23 november 2021 heeft het college het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. Het primaire besluit is gehandhaafd voor zover het bezwaar ongegrond is. Voor het deel van de gegrondverklaring heeft het college het verzoek van eiseres voorgelegd aan de commissie. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dat besluit.
3.4.
Bij brief van 4 januari 2022 heeft eiseres de commissie nogmaals verzocht een besluit te nemen op haar verzoek van 17 juni 2021 en ook verzocht om de hoogte van de dwangsom vast te stellen.
3.5.
Met het besluit op bezwaar van 14 januari 2022 heeft de commissie het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Tevens heeft de commissie beslist dat er geen grond is om een dwangsom vast te stellen.
3.6.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 januari 2022. Eiseres heeft de gronden van het beroep aangevuld.
3.7.
Verweerders hebben op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
3.8.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerders.
3.9.
De rechtbank heeft de Staat als partij aangemerkt in verband met de overschrijding van de redelijke behandelingstermijn.
Overwegingen over het besluit op bezwaar dat door het college is genomen naar aanleiding van het AVG-verzoek
4. Aan het besluit op bezwaar van het college van 23 november 2021 is de volgende motivering ten grondslag gelegd.
“We handhaven het besluit voor zover ongegrond [de rechtbank leest: voor zover het bezwaar ongegrond wordt verklaard]. Voor het deel van de gegrondverklaring wordt uw verzoek voorgelegd aan de bezwaarschriftenadviescommissie.
Redenen voor de gedeeltelijke gegrondverklaring
In het bestreden besluit is aangegeven dat wij als college verwerkingsverantwoordelijke waren voor het behandelen van uw verzoek. Na het indienen van het bezwaarschrift heeft er een gehele heroverweging plaatsgevonden. Door deze heroverweging zijn wij van mening dat de commissie ook verwerkingsverantwoordelijkheid heeft.
Wanneer de commissie als bestuursorgaan functioneert, dan is zij zelf verwerkingsverantwoordelijke. In dit geval heeft u een verzoek aan de commissie als bestuursorgaan gericht, en had de commissie dan ook het verzoek moeten afhandelen. In dat opzicht is uw bezwaarschrift gegrond.
Wij verklaren echter uw bezwaarschrift ongegrond op het gegeven dat het college in geen enkele mogelijkheid verwerkingsverantwoordelijk is, wanneer het gaat om een aangelegenheid bij de commissie. Wanneer het college een beroep doet op de adviserende rol van de commissie, is het college nog steeds eindverantwoordelijke, gelet op artikel 7:13 lid 7 van de Awb.
Wij hebben u niet geïnformeerd over de doorzending aan een ander orgaan, omdat wij als verwerkingsverantwoordelijke optraden voor de commissie. Van doorzending was in onze ogen dus ook geen sprake. […]”
5. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het besluit op bezwaar van het college van 23 november 2021, dat is genomen naar aanleiding van het verzoek van eiseres. Dat verzoek is gebaseerd op artikel 12 en artikel 15 van de AVG.
5.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke bepalingen van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, de verdragsbepalingen en wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Omvang van het geding
6. Voor zover eiseres met haar beroep beoogt te bereiken dat de rechtbank het college zal opdragen om melding van een datalek te doen bij de Autoriteit Persoonsgegevens, is de rechtbank van oordeel dat dat valt buiten de omvang van het geding. De rechtbank laat daarom in het midden of er daadwerkelijk sprake is (geweest) van een datalek. Het verzoek om inzage is ingediend op grond van artikel 15 van de AVG. Dat artikel gaat niet over datalekken. [2] Evenmin is het mogelijk om eerst in beroep nieuwe elementen aan het verzoek toe te voegen.
Herhalen en inlassen van hetgeen in bezwaar is ingebracht
7. Eiseres brengt naar voren dat al hetgeen door haar in bezwaar is ingebracht (in schrift en op de hoorzitting), als herhaald en ingelast kan worden beschouwd.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat het herhalen en inlassen van bezwaargronden niet leidt tot het doel dat eiseres daarmee beoogt. Zonder een gemotiveerde toelichting in de beroepsgronden – die ontbreekt – waaruit kan blijken dat, en waarom, het college het gestelde in de gronden van bezwaar niet adequaat bij zijn besluitvorming heeft betrokken, is er geen grond voor het oordeel dat het besluit op bezwaar de rechterlijke toets om die reden niet kan doorstaan.
Heeft het college terecht beslist op het verzoek aan de commissie?
8. Eiseres brengt naar voren dat zij het verzoek heeft ingediend bij de commissie. Volgens haar is de commissie een bestuursorgaan en had de commissie dus zelf de beslissing moeten nemen. Eiseres verwijst in dit verband naar ECLI:NL:RVS:2003:AF6023. Zij verbindt hieraan de conclusie dat het besluit op bezwaar van het college niet in stand kan blijven en daarmee ook het primaire besluit niet. Zij verzoekt de rechtbank deze besluiten te vernietigen.
8.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat hij verwerkingsverantwoordelijke is als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder 7, van de AVG, voor verwerking van persoonsgegevens door de commissie, voor zover de commissie als adviseur in bezwaarzaken fungeert. In zoverre vindt het college dat hij terecht een besluit op het verzoek van eiseres aan de commissie heeft genomen. Het bezwaar heeft het college tot het inzicht gebracht dat de commissie toch voor een deel verwerkingsverantwoordelijke kan zijn in de zin van de AVG, namelijk als de commissie als bestuursorgaan optreedt. Dat is volgens het college in het geval van eiseres gebeurd in een aantal procedures op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
8.2.
De rechtbank overweegt dat artikel 15 van de AVG de verwerkingsverantwoordelijke opdraagt om te reageren op een verzoek om inzage. Zij begrijpt het betoog van eiseres daarom aldus dat, volgens eiseres, uitsluitend de commissie de verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de AVG is, als het gaat om verwerkingen door de commissie van persoonsgegevens van eiseres. [3] De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond slaagt. Daartoe overweegt zij als volgt.
8.2.1.
In artikel 4, aanhef en onder 7, eerste zinsdeel, van de AVG is bepaald dat het orgaan dat het doel en de middelen voor de verwerking vaststelt, de verwerkingsverantwoordelijke is. Het tweede zinsdeel van artikel 4, aanhef en onder 7, bepaalt dat, wanneer de doelstellingen van, en de middelen voor, deze verwerking in het Unierecht of het lidstatelijke recht worden vastgesteld, daarin tevens kan worden bepaald wie de verwerkingsverantwoordelijke is of volgens welke criteria deze wordt aangewezen.
8.2.2.
De commissie is ingesteld bij de Verordening commissie bezwaarschriften Het Hogeland 2019 (de gemeentelijke verordening). [4] In deze verordening is bepaald dat er een commissie is waaraan advies kan worden gevraagd over bezwaarschriften tegen besluiten van de raad, het college en de burgemeester. Gelet op de bepalingen over de samenstelling kwalificeert de rechtbank de commissie als een adviescommissie zoals bedoeld in artikel 7:13 van de Awb. [5]
8.2.3.
De rechtbank stelt vast dat in het Unierecht noch het nationale recht is bepaald wie verwerkingsverantwoordelijke is voor verwerking van persoonsgegevens door een commissie zoals bedoeld in artikel 7:13 van de Awb. Evenmin is bepaald volgens welke criteria deze wordt aangewezen. [6] Dat betekent dat de rechtbank moet beoordelen of het college dan wel de commissie het doel en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens door de commissie vaststelt. Daarbij neemt zij tot uitgangspunt dat het gaat om een functioneel begrip. Dat betekent dat het begrip is bedoeld om de verantwoordelijkheden toe te wijzen op basis van de daadwerkelijke rollen van, in dit geval, het college en de commissie. Daarnaast is het een autonoom begrip. Dat betekent dat het voornamelijk dient te worden uitgelegd overeenkomstig de EU-wetgeving inzake gegevensbescherming. Niet relevant is de overweging in het bestreden besluit dat het college de (eind)verantwoordelijkheid op zich neemt voor de naleving – door de commissie – van de AVG. [7]
8.2.4.
Niet in geschil is dat bij de uitoefening van de adviestaak en het daarbij te verrichten onderzoek verwerking van persoonsgegevens plaatsvindt. De commissie is in de uitoefening van haar adviestaak zelfstandig ten opzichte van de organen waaraan zij advies uitbrengt. Daar komt bij dat de commissie, althans de voorzitter, over eigen bevoegdheden beschikt om de feiten en omstandigheden vast te stellen die van belang zijn voor het uitbrengen van adviezen. De commissie hoort belanghebbenden voorafgaand aan het uitbrengen van een advies en in de artikelen 7 en 8 van de gemeentelijke verordening is bepaald dat bevoegdheden om onderzoek te doen door de commissie zelf, althans haar voorzitter, worden uitgeoefend. Ook bij het verrichten van dit onderzoek is de commissie zelfstandig. Gelet op de zelfstandige positie van de commissie bij deze verwerking van persoonsgegevens is de rechtbank van oordeel dat de commissie zelf het orgaan is dat het doel en de middelen van die verwerkingen vaststelt, als bedoeld in de AVG. Daarom kwalificeert de rechtbank de commissie als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de AVG.
8.2.5.
Gelet op de AVG was het uitsluitend aan de commissie – als verwerkingsverantwoordelijke – om uitsluitsel te verschaffen over de verwerkingen van persoonsgegevens door haar. Ook was het uitsluitend aan de commissie om uitsluitsel aan eiseres te geven over het al dan niet verwerken van haar betreffende persoonsgegevens en inzage te verlenen in die persoonsgegevens en de informatie te verschaffen die is beschreven in artikel 15 van de AVG (lees: een primair besluit op het verzoek te nemen). [8] Uit het nationale recht volgt dat de commissie uitsluitend bevoegd is een besluit te nemen op het bezwaar dat is gemaakt tegen dat primaire besluit. [9] Het college had daarom geen besluit op het bezwaar behoren te nemen. De rechtbank zal daarom het beroep tegen het door het college genomen besluit op bezwaar van 23 november 2021 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen wegens strijd met artikel 15 van de AVG, gelezen in samenhang met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb. Zie voor een vergelijkbare benadering in een in dit opzicht vergelijkbaar geval: ECLI:NL:RVS:2014:1044, onder 1.1.
8.2.6.
Anders dan eiseres heeft aangevoerd, volgt hieruit niet dat het primaire besluit van 16 juli 2021 moet worden vernietigd. Voor vernietiging van een primair besluit is geen plaats, omdat de Awb daarin niet voorziet. Voor zover eiseres beoogt dat de rechtbank zelf in de zaak voorziet door het primaire besluit op de voet van artikel 7:11, tweede lid, van de Awb te herroepen is daartoe evenmin aanleiding. Weliswaar is het primaire besluit onbevoegd genomen, maar de commissie, die wél bevoegd is, heeft dat gebrek daadwerkelijk hersteld in haar besluit op bezwaar van 14 januari 2022.
Conclusie over het besluit op bezwaar dat door het college is genomen naar aanleiding van het AVG-verzoek
9. De rechtbank zal het beroep van eiseres dat is gericht tegen het besluit op bezwaar van het college van 23 november 2021 gegrond verklaren. Zij zal dat besluit vernietigen, omdat het is genomen in strijd met artikel 15 van de AVG, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 7, van de AVG, artikel 3:2, artikel 7:11, eerste lid en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
10. Het college hoeft geen nieuw besluit op het bezwaar tegen het primaire besluit van 16 juli 2021 meer te nemen, omdat het bevoegde bestuursorgaan, de commissie, daartoe bij uitsluiting van het college bevoegd was.
Overwegingen over het besluit op bezwaar dat door de commissie is genomen naar aanleiding van het AVG-verzoek
11. Aan het besluit op bezwaar van de commissie van 14 januari 2022 is de volgende motivering ten grondslag gelegd.
“Overwegingen t.a.v. het AVG-verzoek
[…] Zoals aangegeven door het college ontvangt de commissie documenten met uw persoonsgegevens indien de commissie hier vanuit haar adviserende rol een mening over moeten vormen. De enige verwerking die hieromtrent plaatsvindt, is de verwerking van uw naam, en mogelijk adres, in een advies. Daarnaast krijgt de commissie uw gegevens om dit adviesverzoek te beoordelen en te behandelen. Hieromtrent worden uw naam en adres verwerkt om zo een reactie op te stellen en een brief aan u te richten. U wilt graag weten aan wie de commissie deze gegevens verstrekt. De commissie heeft echter geen reden om gegevens aan anderen te verstrekken. Dit gebeurt dan ook niet.
Verder vraagt u wat de herkomst is van de gegevens. De commissie heeft via een intern systeem (iBabs) toegang tot de documenten die op het bezwaar betrekking hebben. De administratief ondersteuner van het team Juridische Zaken plaatst in overleg met de secretaris van de commissie de relevante documenten in dit systeem. In zijn algemeenheid worden deze stukken twee weken voor zitting in dit systeem geplaatst en verdwijnen nadat over het bezwaar advies is uitgebracht.
Naar het oordeel van de commissie weet het college het best welke persoonsgegevens de commissie onder ogen heeft gehad, aangezien de commissie de dossiers krijgt via het college en er geen andere manier is om documenten te vervaardigen. De commissie merkt daarbij op dat het college niet verplicht was om kopieën te verzamelen en te verstrekken en/of een lijst te vervaardigen om uw verzoek af te doen. Volgens de commissie heeft u de documenten gekregen die er zijn. Documenten met uw persoonsgegevens bevinden zich niet meer in het systeem (iBabs) en de commissie beschikt niet op een andere manier over meer of andere documenten. Als u vindt dat dit anders is en/of dat er wel (reproduceerbare) documenten zouden [zijn – rechtbank], dan ligt het op uw weg om aan te geven welke dat zijn.
Overweging t.a.v. de ingebrekestelling
Zoals hiervoor al is aangegeven, heeft het college op 3 augustus 2021 [de rechtbank leest: 2 augustus 2021] naar aanleiding van uw ingebrekestelling van 20 juli 2021 [de rechtbank leest: 21 juli 2021] een besluit genomen. Dat nadien in het kader van de heroverweging het college tot het inzicht is gekomen dat ook de commissie, voor zover fungerend als bestuursorgaan in de zin van bijv. de Wet openbaarheid van bestuur en de AVG, als verwerkingsverantwoordelijke is aan te merken, doet niet af aan het feit dat binnen de wettelijke termijn ingevolge de AVG of de termijn van veertien dagen tot herstel van een verzuim, als bedoeld in artikel 4:17 Awb, een besluit is genomen. Er is geen sprake van nietigheid van dat besluit en evenmin van herroeping met terugwerkende kracht. Dat betekent dat er geen grond is om (alsnog) een dwangsom vast te stellen.
Met deze beslissing op het inhoudelijke bezwaar en naar aanleiding van de ingebrekestelling, beschouwen wij uw brief van 4 januari 2022 (mede) als afgedaan.”
12. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het besluit op bezwaar dat is genomen naar aanleiding van het inzageverzoek van eiseres. Dat verzoek is gebaseerd op artikel 12 en artikel 15 van de AVG. Daarnaast beoordeelt de rechtbank de rechtmatigheid van het dwangsombesluit, waartegen het beroep zich ook richt. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
12.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wetgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft eiseres tijdig beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van de commissie?
13. De rechtbank heeft de tijdigheid van het beroep ter zitting aan de orde gesteld. Op het besluit is een stempel aangebracht met de tekst “Verzonden 18 jan 2022”. Het beroep is ingediend op 2 maart 2022. Afgaande op die datums zou het beroep weliswaar een dag te laat zijn ingediend, maar de commissie heeft ter zitting erkend dat zij niet aannemelijk kan maken dat haar besluit daadwerkelijk op de gestempelde datum is verzonden. Daarom houdt de rechtbank het ervoor dat eiseres het beroep tijdig heeft ingediend.
De wijze waarop de commissie heeft geantwoord op het verzoek om inzage
14. Eiseres stelt dat zij uitdrukkelijk heeft gevraagd wat het doel is van het bezit, gebruik en verwerking van haar gegevens. In het besluit op bezwaar wordt door de commissie gesteld dat de enige verwerking die plaatsvindt binnen de commissie de verwerking van haar naam, en mogelijk adres is, in een te geven advies. Eiseres is daar niet van overtuigd en stelt dat haar gegevens ook nog op een andere wijze worden verwerkt en dat er nog steeds geen antwoord wordt gegeven op haar vragen omtrent van wie de adviescommissie deze gegevens heeft gekregen en wanneer dat is gebeurd. Ook de vraag wat het doel is geweest van de verwerking wordt niet concreet beantwoord. Daarnaast voert zij aan dat zij op zichzelf wel kan volgen dat de gegevens in een intern systeem worden opgeslagen en daaruit verdwijnen nadat het advies is uitgebracht. Wat haar doet twijfelen, is dat de commissie te kennen geeft dat het college het beste weet welke persoonsgegevens de commissie onder ogen heeft gehad, vanwege het feit dat het college de gegevens aanlevert. Volgens eiseres verschuilt de commissie zich ten onrechte achter het college. Op de commissie rust de verplichting om in haar eigen systemen na te gaan welke persoonsgegevens van eiseres er zijn en of gegevens die voor verwijdering in aanmerking komen daadwerkelijk zijn verwijderd.
14.1.
De commissie stelt zich op het standpunt dat in het besluit op bezwaar toereikend is aangegeven wat zij in de rol van adviescommissie met de persoonsgegevens van eiseres doet. Zij krijgt die gegevens van het college doordat in geval van bezwaar het dossier aan haar wordt verstrekt om de adviestaak naar behoren te kunnen vervullen. Op een andere wijze dan via het college kunnen die gegevens de commissie niet bereiken, omdat bezwaarschriften bij het college worden ingediend. Voor bezwaarschriften die bij de raad zijn ingediend, geldt dat het college daarin op grond van artikel 160, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet een taak heeft, dus ook fungeert als orgaan van wie de commissie documenten met persoonsgegevens krijgt. De documenten met daarin de persoonsgegevens worden digitaal aan de commissie verstrekt in een vergaderapp met de naam iBabs. Die blijven daar totdat een advies is uitgebracht. Die vergaderapp is ook het enige ‘systeem’ dat zij als commissie gebruikt. Verder heeft de commissie geen eigen systemen, omdat zij zowel in de rol als adviseur als in de rol van bestuursorgaan (bijvoorbeeld bij verzoeken op grond van de Wob, de Wet open overheid of de AVG) niet over eigen systemen beschikt. Daarvoor is zij aangewezen op de ambtelijke ondersteuning die direct onder de verantwoordelijkheid van het college valt.
14.2.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond niet slaagt. Daartoe overweegt zij als volgt.
14.2.1.
Met de AVG wordt onder meer beoogd bescherming te bieden aan het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens. [10] , [11]
14.2.2.
De rechtbank vult ambtshalve de rechtsgronden aan. [12] Zij begrijpt het betoog van eiseres aldus dat zij met de 95 documenten die zij van het college heeft ontvangen wel alle persoonsgegevens heeft ingezien die de commissie van haar heeft verwerkt, maar dat de commissie met de gegeven toelichting de uitoefening van het inzagerecht onvoldoende heeft gefaciliteerd. [13] , [14] De rechtbank is van oordeel dat dat niet klopt.
14.2.3.
Op grond van artikel 15 van de AVG moet het bestreden besluit ten minste communicatie over de onderwerpen bevatten die hierna worden genoemd onder a. tot en met h.:
a. de doelen waarvoor de commissie de gegevens verwerkt;
b. de categorie(ën) persoonsgegevens die de commissie van eiseres verwerkt;
c. indien van toepassing: de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of worden doorgegeven, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d. indien mogelijk: hoe lang de commissie de gegevens bewaart, of indien dat niet mogelijk is: de criteria om de bewaartermijn te bepalen;
e. dat eiseres recht heeft op wijziging, verwijdering, beperking of bezwaar;
f. dat eiseres het recht heeft om een klacht in te dienen bij de toezichthouder;
g. als de persoonsgegevens niet bij eiseres worden verzameld: alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens; en
h. indien van toepassing: het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming en profilering, en als dat het geval is, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor eiseres.
14.2.4.
De rechtbank stelt vast dat niet is gebleken van verwerkingen ten behoeve van geautomatiseerde besluitvorming en profilering. Daarom hoefde de commissie niet te communiceren over het onderwerp vermeld onder h. De rechtbank overweegt dat de commissie op pagina 2 en pagina 3 van het bestreden besluit informatie over de onderwerpen vermeld onder a. tot en met d. en g. heeft verschaft in beknopte, transparante, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm. [15] Die informatie is in duidelijke en eenvoudige taal opgesteld. De rechtbank vindt hiervoor steun in richtsnoer 01/2022 van de European Data Protection Board (EDPB). [16] Weliswaar heeft de commissie in het bestreden besluit geen informatie verstrekt over de onderwerpen vermeld onder e. en f., maar aannemelijk is dat eiseres daardoor niet is benadeeld. Uit de dossierstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat bij eiseres genoegzaam bekend is dat zij recht heeft op wijziging, verwijdering, beperking of bezwaar en dat zij het recht heeft om een klacht in te dienen bij de toezichthouder, terwijl het aanwenden van die rechten niet is gebonden aan fatale termijnen. Daarom passeert de rechtbank het gebrek, bestaande uit het niet-verstrekken van informatie over de onderwerpen vermeld onder e. en f., op grond van artikel 6:22 van de Awb.
Conclusie over het besluit op bezwaar dat door de commissie is genomen naar aanleiding van het AVG-verzoek
15. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank het beroep van eiseres, gericht tegen het besluit op bezwaar van de commissie van 14 januari 2022 ongegrond zal verklaren.

Overwegingen over het griffierecht en de proceskosten

16. Omdat het beroep tegen het besluit op bezwaar van het college gegrond zal worden verklaard moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. De griffier heeft een griffierecht van € 184,– geheven.
17. Bij de beoordeling van het beroep tegen het besluit van de commissie heeft de rechtbank een gebrek gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Daarom moet de commissie het griffierecht aan eiseres vergoeden. De griffier heeft een griffierecht van € 184,– geheven.
18. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van samenhangende zaken. [17] Door eiseres zijn twee beroepen ingesteld (LEE 22/115 en LEE 22/938). De rechtbank veroordeelt het college en de commissie gezamenlijk in de door eiseres gemaakte kosten voor door mr. Van Dalen beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De hoogte van die kosten wordt voor de beroepsfase vastgesteld op € 1.674,– (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,– en wegingsfactor 1), met dien verstande dat de commissie wordt geacht te hebben betaald als het college het volledige bedrag heeft betaald, en andersom.
18.1.
De rechtbank veroordeelt het college en de commissie gezamenlijk in de door eiseres gemaakte reiskosten. De rechtbank overweegt dat eiseres ter zitting van 18 juli 2023 is verschenen. De rechtbank bepaalt de reiskosten op € 10,48 voor de reis [woonplaats] – Groningen v.v., per openbaar middel van vervoer, laagste klasse, met dien verstande dat de commissie wordt geacht te hebben betaald als het college het volledige bedrag heeft betaald, en andersom.
18.2.
De rechtbank zal het verzoek om proceskosten afwijzen voor zover meer of anders is verzocht.

Overwegingen over het beroep met betrekking tot de dwangsombeschikking

19. Eiseres stelt dat de commissie het besluit van 14 januari 2022 heeft genomen ná ommekomst van de wettelijke beslistermijn. Zij wijst erop dat haar verzoek dateert van 17 juni 2021 en dat de commissie het bestreden besluit heeft genomen op 14 januari 2022. Zij verbindt daaraan de conclusie dat de commissie een dwangsom is verschuldigd.
19.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wetgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
19.2.
De rechtbank overweegt als volgt.
19.2.1.
Een dwangsom is slechts verschuldigd als is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in artikel 4:17 van de Awb. De rechtbank zal eerst beoordelen of de beschikking op aanvraag inderdaad niet tijdig is gegeven. [18]
19.2.2.
Onder ‘gegeven’ dient in dit verband te worden verstaan: de bekendmaking van de beschikking. [19] De bekendmaking van besluiten, waaronder beschikkingen, is geregeld in artikel 3:41 van de Awb. Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
19.2.3.
Het college heeft zich bevoegd geacht om op de aanvraag te beslissen. Daartoe is het primaire besluit genomen dat is gedateerd 16 juli 2021. Volgens dat besluit heeft het college “de afhandeling van het verzoek voor zijn rekening genomen”. Er is dus op 16 juli 2021, vóór de ingebrekestelling, een besluit genomen op het verzoek. Daarom is de commissie geen dwangsom verschuldigd.
19.2.4.
Weliswaar volgt uit de beoordeling van het besluit op bezwaar van het college van 23 november 2021 dat hij zich ten onrechte bevoegd heeft geacht om een besluit te nemen op het verzoek dat aan de commissie was gericht, maar dat maakt het voorgaande niet anders. Het bestaan van een bevoegdheidsgebrek doet er immers niet aan af dat wel een beschikking op het verzoek is gegeven. Dat die beschikking is gegeven door een bestuursorgaan dat zich ten onrechte daartoe bevoegd heeft geacht is in dit verband niet-relevant. De commissie is in het bestreden besluit terecht tot dezelfde conclusie gekomen. De rechtbank volgt eiseres niet in het betoog voor zover dat ertoe strekt dat eiseres meent dat een onbevoegd genomen besluit moet worden geacht niet genomen te zijn. Dat zou neerkomen op nietigheid van een onbevoegd genomen besluit. Veeleer is het zo dat een dergelijk bevoegdheidsgebrek in de bezwaarfase kan worden hersteld, zoals in dit geval daadwerkelijk is gebeurd.

Conclusie over het beroep met betrekking tot de dwangsombeschikking

20. De rechtbank zal ook het beroep tegen het bestreden besluit met betrekking tot de dwangsombeschikking van 14 januari 2022 ongegrond verklaren.
Ambtshalve toekenning van immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke behandelingstermijn (artikel 6 van het EVRM)
21. Het college heeft het bezwaarschrift op 31 augustus 2021 ontvangen. Op het moment van het doen van deze uitspraak is de tweejaartermijn met bijna drie maanden overschreden. Van factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven om de overschrijding van de behandelingsduur gerechtvaardigd te achten is geen sprake. Eiseres heeft daarom recht op € 500,– schadevergoeding. De rechtbank stelt vast dat de behandeling van het bezwaar minder dan een half jaar in beslag heeft genomen en dat de behandeling van het beroep meer dan anderhalf jaar heeft geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn is dus geheel aan de rechtbank toe te rekenen. De rechtbank zal daarom de Staat veroordelen tot betaling van een bedrag van € 500,– aan eiseres.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep in de zaak LEE 22/115 tegen het besluit op bezwaar van het college van 23 november 2021 (kenmerk Z.HHL.047179) gegrond;
  • vernietigt dat besluit;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,– aan eiseres moet vergoeden;
  • verklaart het beroep in de zaak LEE 22/938 tegen het besluit op bezwaar van de commissie van 14 januari 2022 (kenmerk Z.HHL.047179 en Z.HHL.047423) ongegrond;
  • bepaalt dat de commissie het griffierecht van € 184,– aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het college en de commissie gezamenlijk in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.684,48, met dien verstande dat de commissie wordt geacht te hebben betaald als het college het volledige bedrag heeft betaald, en andersom;
  • wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af voor zover er meer of anders is verzocht;
  • veroordeelt de Staat tot betaling van € 500,– aan eiseres wegens de geleden immateriële schade.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter, en mrs. J.L. Boxum en P.G. Wijtsma, leden, in aanwezigheid van mr. D.H. ter Beek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2023.
griffier
voorzitter
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen (artikel 8:77, derde lid van de Awb).
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke verdragsbepalingen en wet- en regelgeving
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 6
1. Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.
2-3. […]
Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie
Artikel 7
Eenieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn communicatie
Artikel 8
1. Eenieder heeft recht op bescherming van zijn persoonsgegevens
2. Deze gegevens moeten eerlijk worden verwerkt, voor bepaalde doeleinden en met toestemming van de betrokkene of op basis van een andere gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet. Eenieder heeft recht van inzage in de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan.
3. […]
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
Artikel 16
1. Eenieder heeft recht op bescherming van zijn persoonsgegevens.
2. […]
Verordening (EU) 2016/679 van het Europees parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (AVG)
Artikel 4
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) „persoonsgegevens”: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon („de betrokkene”); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon;
2) „verwerking”: een bewerking of een geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens of een geheel van persoonsgegevens, al dan niet uitgevoerd via geautomatiseerde procedés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, structureren, opslaan, bijwerken of wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op andere wijze ter beschikking stellen, aligneren of combineren, afschermen, wissen of vernietigen van gegevens;
3-6) […]
7) „verwerkingsverantwoordelijke”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, een overheidsinstantie, een dienst of een ander orgaan die/dat, alleen of samen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt; wanneer de doelstellingen van en de middelen voor deze verwerking in het Unierecht of het lidstatelijke recht worden vastgesteld, kan daarin worden bepaald wie de verwerkingsverantwoordelijke is of volgens welke criteria deze wordt aangewezen;
8-26) […]
Artikel 12
1. De verwerkingsverantwoordelijke neemt passende maatregelen opdat de betrokkene de in de artikelen 13 en 14 bedoelde informatie en de in de artikelen 15 tot en met 22 en artikel 34 bedoelde communicatie in verband met de verwerking in een beknopte, transparante, begrijpelijke en gemakkelijk toegankelijke vorm en in duidelijke en eenvoudige taal ontvangt, in het bijzonder wanneer de informatie specifiek voor een kind bestemd is. De informatie wordt schriftelijk of met andere middelen, met inbegrip van, indien dit passend is, elektronische middelen, verstrekt. Indien de betrokkene daarom verzoekt, kan de informatie mondeling worden meegedeeld, op voorwaarde dat de identiteit van de betrokkene met andere middelen bewezen is.
2. De verwerkingsverantwoordelijke faciliteert de uitoefening van de rechten van de betrokkene uit hoofde van de artikelen 15 tot en met 22. In de in artikel 11, lid 2, bedoelde gevallen mag de verwerkingsverantwoordelijke niet weigeren gevolg te geven aan het verzoek van de betrokkene om diens rechten uit hoofde van de artikelen 15 tot en met 22 uit te oefenen, tenzij de verwerkingsverantwoordelijke aantoont dat hij niet in staat is de betrokkene te identificeren.
3. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene onverwijld en in ieder geval binnen één maand na ontvangst van het verzoek krachtens de artikelen 15 tot en met 22 informatie over het gevolg dat aan het verzoek is gegeven. Afhankelijk van de complexiteit van de verzoeken en van het aantal verzoeken kan die termijn indien nodig met nog eens twee maanden worden verlengd. De verwerkingsverantwoordelijke stelt de betrokkene binnen één maand na ontvangst van het verzoek in kennis van een dergelijke verlenging, met vermelding van de redenen voor de vertraging. Wanneer de betrokkene zijn verzoek elektronisch indient, wordt de informatie indien mogelijk elektronisch verstrekt, tenzij de betrokkene anderszins verzoekt.
4. […]
5. Het verstrekken van de in de artikelen 13 en 14 bedoelde informatie, en het verstrekken van de communicatie en het treffen van de maatregelen bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 en artikel 34 geschieden kosteloos. Wanneer verzoeken van een betrokkene kennelijk ongegrond of buitensporig zijn, met name vanwege hun repetitieve karakter, mag de verwerkingsverantwoordelijke ofwel:
a) een redelijke vergoeding aanrekenen in het licht van de administratieve kosten waarmee het verstrekken van de gevraagde informatie of communicatie en het treffen van de gevraagde maatregelen gepaard gaan; ofwel
b) weigeren gevolg te geven aan het verzoek.
Het is aan de verwerkingsverantwoordelijke om de kennelijk ongegronde of buitensporige aard van het verzoek aan te tonen.
6-8. […]
Artikel 15
1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
a) de verwerkingsdoeleinden;
b) de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
c) de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d) indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e) dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
f) dat de betrokkene het recht heeft een klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
g) wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
h) het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene
2. […]
3. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene een kopie van de persoonsgegevens die worden verwerkt. Indien de betrokkene om bijkomende kopieën verzoekt, kan de verwerkingsverantwoordelijke op basis van de administratieve kosten een redelijke vergoeding aanrekenen. Wanneer de betrokkene zijn verzoek elektronisch indient, en niet om een andere regeling verzoekt, wordt de informatie in een gangbare elektronische vorm verstrekt.
4. Het in lid 3 bedoelde recht om een kopie te verkrijgen, doet geen afbreuk aan de rechten en vrijheden van anderen.
Uitvoeringswet AVG
Artikel 2
1. Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsmede op de verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen.
2-3. […]
Artikel 34
Een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening wordt genomen binnen de in artikel 12, derde lid, van de verordening genoemde termijnen en geldt, voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:2
Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Artikel 3:41
1. De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
2. […]
Artikel 4:2
1. […]
2. De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 4:17
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4-7. […]
Artikel 4:18
Het bestuursorgaan stelt de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 7:11
1. […]
2. Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
2-4. […]
Artikel 8:69
1. […]
2. De bestuursrechter vult ambtshalve de rechtsgronden aan.
3. […]
Artikel 8:77
1-2. […]
3. De uitspraak wordt ondertekend door de voorzitter en de griffier. Bij verhindering van de voorzitter of de griffier wordt dit in de uitspraak vermeld.
Verordening commissie bezwaarschriften Het Hogeland 2019 (Gemeenteblad 2019, 2468)
Artikel 2 Inleidende bepalingen commissie
1. Er is een commissie waaraan advies kan worden gevraagd over bezwaarschriften tegen besluiten van de raad, het college en de burgemeester.
2-3. […]
Artikel 3 Samenstelling van de commissie
1. De commissie bestaat uit een voorzitter en een genoegzaam aantal leden die worden benoemd, geschorst en ontslagen door het College.
2-4. […]
5. De voorzitter en de leden maken geen deel uit van of zijn werkzaam onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan van de gemeente Het Hogeland.
Artikel 7 Uitoefening bevoegdheden
De bevoegdheden ingevolgde de hierna genoemde artikelen van de Awb worden voor de toepassing van deze verordening uitgeoefend door de secretaris in overleg met de voorzitter van de commissie:
a. artikel 2:1, tweede lid;
b. artikel 6:6, wat betreft het de indiener stellen van een termijn;
c. artikel 6:17, voor zover het de verzending van stukken betreft tijdens de behandeling door de commissie;
d. artikel 7:4, tweede lid;
e. artikel 7:6, vierde lid.
Artikel 8 Vooronderzoek
1. De voorzitter van de kamer is bevoegd rechtstreeks alle gewenste inlichtingen in te winnen of te laten inwinnen.
2. De Algemene kamer of de Sociale kamer laat zo nodig ter plaatse een bezichtiging houden ten overstaan van belanghebbenden. Van deze plaatsopneming ontvangen belanghebbenden tijdig bericht.
3. De voorzitter kan uit eigen beweging of op verlangen van de kamer bij deskundigen advies of inlichtingen inwinnen en hen zo nodig uitnodigen daartoe op de hoorzitting te verschijnen.
4. Indien kosten zijn verbonden aan het vermelde in lid 1 tot en met 3, is vooraf machtiging van het college vereist.

Voetnoten

1.. Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (AVG).
2.. Vergelijk ro. 7.1. van ECLI:NL:RVS:2022:319.
3.. Artikel 8:69, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 7, van de AVG.
4.. Verordening commissie bezwaarschriften Het Hogeland 2019 (Gemeenteblad 2019, 2468).
5.. Artikel 3 van de gemeentelijke verordening.
6.. Artikel 4 onder 7, tweede zinsdeel, van de AVG.
7.. Artikel 4 onder 7 eerste zinsdeel, van de AVG.
8.. Artikel 15 van de AVG.
9.. Artikel 1:5, artikel 6:4 en artikel 7:10 van de Awb.
10.. Artikel 7 en artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, (http://data.europa.eu/eli/treaty/char_2016/oj).
11.. Artikel 16 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (https://wetten.overheid.nl/).
12.. Vergelijk ro. 13 van ECLI:EU:C:1995:441 (https://eur-lex.europa.eu/).
13.Artikel 8:69, tweede lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 12, tweede lid van de AVG.
14.. Zie overweging 59. van de considerans van de AVG.
15.. Artikel 12, eerste lid, van de AVG.
16.. Guidelines 01/2022 on data subject rights – Right of access, p. 3-5, 61-63 (https://edpb.europa.eu/our-work-tools/our-documents/guidelines/guidelines-012022-data-subject-rights-right-access_en).
17.. Artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
18.. Artikel 4:17 van de Awb.
19..