201301433/1/R3.
Datum uitspraak: 26 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Woensdrecht,
en
1. de raad van de gemeente Woensdrecht,
2. het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2011 heeft het college geweigerd medewerking te verlenen aan de aanvraag van [appellant] om een bestemmingsplan vast te stellen dat de bouw van een woning op zijn perceel, kadastraal bekend gemeente Woensdrecht, sectie E, nummer 322, aan de Dorpsstraat mogelijk maakt na splitsing van dit perceel.
Bij beslissing van 13 december 2012 heeft de raad onder meer ingestemd met de afwijzing van het verzoek van [appellant] tot perceelsplitsing door dit overeenkomstig het advies van de commissie bezwaarschriften ongegrond te verklaren.
Bij besluit van 4 januari 2013, kenmerk Z12.05353, heeft het college het besluit van 20 september 2011 in stand gelaten en het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit van het college heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2013, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. P.J.A. Engelvaart, en de raad, vertegenwoordigd door ing. K. Kegel, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De Afdeling overweegt dat de beslissing van de raad van 13 december 2012 is genomen naar aanleiding van het bezwaar van [appellant] en dat deze beslissing strekt tot het in stand laten van het besluit van 20 september 2011 en het ongegrond verklaren van zijn bezwaar. De beslissing van 13 december 2012 dient als een besluit op bezwaar te worden aangemerkt, nu de raad, gelet op artikel 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), exclusief bevoegd is de aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen, af te wijzen en op het hiertegen gerichte bezwaar te beslissen. Daarbij betrekt de Afdeling dat niet gebleken is dat het college is gemandateerd om een besluit te nemen op de aanvraag. Dat het besluit van 20 september 2011 tot afwijzing van de aanvraag om het bestemmingsplan te herzien door het college is genomen, staat er niet aan in de weg de beslissing van 13 december 2012 als een besluit op bezwaar aan te merken nu het bevoegdheidsgebrek van het college, gelet op artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in een besluit op bezwaar kan worden hersteld.
1.1. Hoewel de raad een besluit heeft genomen op de bezwaren van [appellant], heeft het college bij zijn besluit van 4 januari 2013 besloten zijn besluit van 20 september 2011 in stand te laten en het bezwaar ongegrond te verklaren. Gelet op het voorgaande, is echter de raad met uitsluiting van het college bevoegd om te beslissen op het bezwaar. Het besluit van het college dient dan ook te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3.9, tweede lid, van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb.
1.2. Gelet op het voorgaande wordt het beroep geacht te zijn gericht tegen het besluit op bezwaar van de raad van 13 december 2012.
2. Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan komt de raad beleidsvrijheid toe. De Afdeling toetst dit besluit terughoudend. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van de vaststelling van het plan en of bij het nemen van dat besluit anderszins niet is gehandeld in strijd met het recht.
3. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte het bezwaar ongegrond heeft verklaard en ten onrechte heeft geweigerd een bestemmingsplan vast te stellen dat de bouw van een woning op zijn perceel mogelijk maakt. Daartoe voert hij aan dat de raad het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat woningbouw op zijn perceel mogelijk zou worden gemaakt. Hij stelt dat dit vertrouwen is gewekt door het raadsbesluit van 16 juni 2009, waarbij is besloten medewerking te verlenen aan aanvragen tot herziening van een bestemmingsplan om de bouw van een woning mogelijk te maken na perceelsplitsing. Voorts voert [appellant] aan dat de Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening 2012) niet in de weg staat aan toewijzing van zijn aanvraag. De raad had gebruik moeten maken van de mogelijkheden die de Verordening 2012 biedt om woningbouw op zijn perceel toe te staan. De raad had het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant op grond van artikel 13.2 van de Verordening 2012 kunnen verzoeken zijn perceel binnen de begrenzing van het bestaande stedelijke gebied te brengen als bedoeld in deze verordening. Ook had de raad op grond van artikel 13.4 van de Verordening 2012 een ontheffing kunnen verzoeken. Daartoe stelt [appellant] dat zijn aanvraag om de bouw van een woning toe te staan op zijn perceel in overeenstemming is met het gemeentelijke beleid, zoals dat is neergelegd in het raadsbesluit van 16 juni 2009, en dat het gemeentelijke beleid onevenredig wordt belemmerd indien van deze mogelijkheden geen gebruik wordt gemaakt. Daarnaast stelt hij dat zijn aanvraag een bijzondere situatie betreft, omdat zijn perceel het enige perceel is in een gebied met lintbebouwing dat onbebouwd is, en dat het doorzicht behouden kan blijven indien ter plaatse een woning wordt gebouwd.
3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij niet de verwachting heeft gewekt dat woningbouw op het perceel van [appellant] mogelijk zou worden gemaakt. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat woningbouw op dit perceel in strijd is met het provinciale beleid, zoals dat is neergelegd in de Verordening 2012. Volgens de raad biedt de Verordening 2012 in dit geval geen mogelijkheid woningbouw alsnog toe te staan. Ook afgezien hiervan acht de raad woningbouw op het perceel van [appellant] ongewenst en in strijd met het gemeentelijke beleid. Volgens de raad zou bebouwing van zijn perceel, al dan niet gedeeltelijk, de groene uitstraling van het perceel aantasten.
3.2. Uit de kaartbijlage bij de Verordening 2012 volgt dat het perceel van [appellant] de aanduiding "groenblauwe mantel" heeft.
Ingevolge artikel 11.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening 2012 stelt een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel of agrarisch gebied, met inbegrip van een landbouwontwikkelingsgebied of een vestigingsgebied glastuinbouw, regels ter voorkoming van nieuwbouw van één of meer woningen of solitaire recreatiewoningen.
Ingevolge artikel 13.2 kan het college van gedeputeerde staten, onverlet hetgeen in deze verordening is bepaald, de begrenzing van de bij of krachtens deze verordening aangewezen gebieden wijzigen indien er sprake is van:
a. kennelijke onjuistheden in de begrenzing;
b. strijdigheid met een wet, een algemene maatregel van bestuur of anderszins een wettelijke maatregel.
Ingevolge artikel 13.4, eerste lid, kan het college van gedeputeerde staten ontheffing verlenen van de regels van deze verordening, voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijke ruimtelijke beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen.
3.3. Het perceel heeft in het bestemmingsplan "Woongebieden Woensdrecht en Hoogerheide" de bestemming "Agrarisch kernrandgebied".
Ingevolge artikel 11, lid A, van de voorschriften van dit bestemmingsplan zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor agrarische bedrijfsvoering tussen aanwezige stedelijke functies.
3.4. In meergenoemd raadsbesluit van 16 juni 2009 wordt in algemene bewoordingen gesteld dat door middel van een partiële herziening van het geldende bestemmingsplan medewerking wordt verleend aan aanvragen tot realisering van woningbouw na perceelsplitsing. In het raadsbesluit worden hieraan bepaalde voorwaarden gesteld, waaronder de voorwaarde dat het bouwplan stedenbouwkundig passend dient te worden geacht in de omgeving en dat door het bouwplan geen onevenredige aantasting van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden mag worden veroorzaakt. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de raad daarmee niet de gerechtvaardigde verwachting gewekt dat woningbouw op het perceel van [appellant] zonder meer mogelijk wordt gemaakt. Toetsing van een concreet bouwplan aan de hand van deze voorwaarden dient nog plaats te vinden. De raad heeft zijn besluit op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel genomen.
Het betoog faalt.
3.5. In het besluit op bezwaar van 13 december 2012 staat dat de voorwaarden voor het verlenen van medewerking aan een herziening van een bestemmingsplan worden uitgebreid met de voorwaarde dat een herziening niet in strijd mag zijn met het provinciale beleid. De Afdeling overweegt dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat woningbouw op het perceel van [appellant] in strijd is met de algemene regels, zoals neergelegd in de Verordening 2012. Nu vast staat dat het perceel in de Verordening 2012 de aanduiding "groenblauwe mantel" heeft, is woningbouw ter plaatse in strijd met artikel 11.1, eerste lid, onder a, van de Verordening 2012.
De raad heeft zich ook terecht op het standpunt gesteld dat woningbouw op het perceel van [appellant] in strijd is met het gemeentelijke beleid dat ertoe strekt dit perceel open te houden. Daarbij heeft hij in aanmerking mogen nemen dat het perceel een open plek vormt in de dorpsrand die een visuele verbinding mogelijk maakt tussen het dorp en het buitengebied, en dat de bouw van een woning op het perceel zijn openheid zou aantasten, ook indien dit slechts voor een gedeelte zou worden bebouwd.
Gelet hierop, heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven te zien op grond van artikel 13.4 van de Verordening 2012 het college van gedeputeerde staten te verzoeken om een ontheffing van artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening 2012 te verlenen om de bouw van een woning op het perceel van [appellant] mogelijk te maken.
Het betoog faalt.
3.6. Gelet op het voorgaande, heeft de raad het verzoek van [appellant] om een bestemmingsplan vast te stellen dat de bouw van een woning op zijn perceel mogelijk maakt, in redelijkheid kunnen afwijzen. Het hiertegen gemaakte bezwaar is derhalve terecht ongegrond verklaard.
4. Het beroep tegen het besluit van de raad van 13 december 2012 is ongegrond.
5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht van 4 januari 2013 gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht van 4 januari 2013, kenmerk Z12.05353;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Woensdrecht van 13 december 2012 ongegrond;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Woensdrecht aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 160,00 (zegge: honderdzestig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2014
177-629.