ECLI:NL:RBNNE:2023:4196

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1528
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op aftrek voorbelasting over de aanschaf van een appartement en het gelijkheidsbeginsel in belastingrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 5 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een vennootschap die een appartement heeft aangeschaft, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had bij de aangifte omzetbelasting over maart 2019 een voorbelasting van € 295.041,32 in aftrek gebracht, maar de inspecteur weigerde deze aftrek op basis van de stelling dat het appartement niet uitsluitend zakelijk werd gebruikt. Eiseres stelde dat het appartement enkel als kantoorruimte werd gebruikt door haar dochtervennootschap, maar de inspecteur betwistte dit en concludeerde dat het appartement ook als woning werd gebruikt. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat het appartement niet (mede) als woning werd gebruikt. Daarnaast werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel afgewezen, omdat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van gelijke gevallen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en kende eiseres een immateriële schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1528
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van 5 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister.

Procesverloop

Verweerder heeft bij nihil-beschikking omzetbelasting (OB) van 8 mei 2020 de door eiseres bij de aangifte over het tijdvak maart 2019 in aftrek gebrachte voorbelasting van
€ 281.024 niet gehonoreerd.
Bij uitspraak op bezwaar van 23 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2023. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [de heer X] , de (indirect) bestuurder van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [medewerker verweerder 1] en [medewerker verweerder 2] .

Overwegingen

Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiseres is opgericht op 4 oktober 2013. In het handelsregister bij de Kamer van Koophandel (KvK) is vermeld dat de activiteiten van eiseres bestaan uit het verwerven, ontwikkelen en realiseren van registergoederen.
1.2.
De enig aandeelhouder van eiseres is [aandeelhouder eiseres B.V.] . De bestuurder van eiseres is [bestuurder eiseres B.V.] De enig aandeelhouder en bestuurder van [bestuurder eiseres B.V.] is [de heer X] .
1.3.
Op 15 februari 2019 heeft eiseres (als koper) een koopovereenkomst gesloten met [verkoper appartement] (als verkoper) met betrekking tot het appartementsrecht betreffende het uitsluitend gebruik van de woonruimte met bijbehorende (auto)stallingsplaatsen en bergingen, gelegen aan de [adres appartement] (hierna: het appartement). Met dagtekening 28 maart 2019 heeft eiseres een factuur ontvangen voor de aankoop van het appartement. Over de aankoop is aan eiseres
€ 295.041,32 omzetbelasting in rekening gebracht. Het appartementsrecht is bij notariële akte van 24 april 2019 aan eiseres geleverd.
1.4.
Het appartement heeft een gebruiksoppervlakte van circa 160 m² en maakt deel uit van het gebouw, genaamd [appartementencomplex] , dat bestaat uit een zestal appartementen met bijbehorende overige ruimtes. Uit de akte van splitsing volgt dat de appartementen allemaal een woonbestemming hebben en uitsluitend voor woondoeleinden zijn bestemd. In de koopovereenkomst heeft eiseres verklaard voornemens te zijn het appartement te gebruiken conform deze bestemming.
1.5.
Het appartement is gelegen op circa 50 meter van de boulevard, strand en zee en beschikt over drie slaapkamers, twee badkamers, een kamer met zithoek, een keuken en een balkon van 16 m2, dat uitkijkt op de boulevard, het strand en de zee. In artikel 15, eerste lid, van de koopovereenkomst (zie 1.3.) is het volgende opgenomen over de inrichting en stoffering van het appartement:

Tot het verkochte behoren de navolgende extra’s ten opzichte van de verkoopinformatie (basis) appartement C (nr.7a) zoals dit door verkoper is opgegeven:
wanden en plafond zijn gestuukt en voorzien van schilderwerk;
paneeldeuren (binnendeuren) met beslag (hang – en sluitwerk) zijn geleverd en geplaatst;
gas – openhaard is aangebracht, alsmede gecontroleerd en gekeurd door het haardenbedrijf;
parketvloer is geleverd en aangebracht;
verlichting is geleverd, aangebracht en functionerend aangesloten;
maatwerk badkamermeubels zijn geleverd en geplaatst;
raambekleding (houten jaloezieën en bij de balkondeuren gordijnen) worden geleverd en gemonteerd in de week van 4 februari 2019 (week 6);
inbouwkasten worden geproduceerd, geleverd en geplaatst vóór de datum van juridische overdracht.
1.6.
Met ingang van 1 april 2019 heeft eiseres het appartement tegen een huurprijs van
€ 50.000 exclusief BTW per jaar, voor 10 jaar verhuurd aan [dochtervennootschap] , die zich per die datum ook op het adres van het appartement heeft ingeschreven. Voor de huurovereenkomst is het model ‘huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW’ van de vereniging Raad voor Onroerende Zaken (ROZ) gebruikt. In de huurovereenkomst is geopteerd voor belaste verhuur.
1.7.
De activiteiten van [dochtervennootschap] bestaan uit de verwerving, ontwikkeling en realisatie van registergoederen. [dochtervennootschap] heeft geen werknemers in dienst. Op het moment van het sluiten van de huurovereenkomst tot 2 maart 2020 was eiseres enig aandeelhouder en bestuurder van [dochtervennootschap] Vanaf 2 maart 2020 is [X B.V.] enig aandeelhouder en bestuurder van [dochtervennootschap] [de heer X] is enig aandeelhouder en bestuurder van [X B.V.]
1.8.
In de aangifte omzetbelasting over de periode maart 2019 heeft eiseres de op de aanschaf van het appartement betrekking hebbende omzetbelasting van € 295.041,32 (zie 1.3.) in vooraftrek gebracht. Verweerder heeft een onderbouwing van de aftrek opgevraagd bij eiseres om de aanvaardbaarheid van deze aangifte te beoordelen.
1.9.
Bij brief van 19 augustus 2019 heeft [de heer X] een toelichting op de aangifte omzetbelasting gegeven (zie 1.8.). In deze brief staat – voor zover van belang – het volgende:

N.a.v. uw verzoek, doen wij u een aantal stukken toekomen.
Toelichting:
Zakelijke handelingen, besprekingen etc. vinden nagenoeg geheel plaats in het westen van Nederland, derhalve kantoor/vestiging in [adres appartement] .
Artikel 15 van de koopovereenkomst geeft extra info inzake de inrichting en stoffering van het gekochte.
Hier zijn geen separate facturen van aanwezig, maar is meegenomen in de aankoop (zie aankoopfactuur)
[makelaar] heeft de verkoop van het object aan [eiseres] tot stand gebracht en begeleid.
1.10.
Bij brief met dagtekening 8 januari 2020 heeft verweerder aan de adviseur van eiseres, [adviseur eiseres] onder meer het volgende gemeld:

Op 28 maart 2019 is aan uw cliënte [eiseres] omzetbelasting in rekening gebracht ter zake van de verwerving van een appartementsrecht aan de [adres appartement] . In de aangifte omzetbelasting van maart 2019 is ter zake € 281.034 in aftrek gebracht. De reden hiervoor is dat het appartement volledig gebruikt wordt voor belaste handelingen.
In zijn brief van 19 augustus 2019 geeft [de heer X] als toelichting hierop dat zakelijke handelingen, besprekingen etc. nagenoeg geheel plaatsvinden in dit appartement. Aangezien dochteronderneming [dochtervennootschap] (bedoeld is: [dochtervennootschap] , toevoeging Rb) het appartement heeft gehuurd van [eiseres] , begrijp ik dat hier de activiteiten van [dochtervennootschap] bedoeld worden.
Het appartement betreft een woning, of althans bezit alle kenmerken daarvan. In dat geval zal de belastingplichtige moeten doen blijken dat de woning niet als woning gebruikt wordt, ten einde gebruik te kunnen maken van de optie voor belaste verhuur. Ik verzoek u dan ook aan te tonen dat het gehele appartement in het geheel niet als woning gebruikt wordt of gebruikt gaat worden. Hierbij dient tevens in aanmerking te worden genomen dat [de heer X] niet de volledige 24 uur van een etmaal de hoedanigheid heeft van bestuurder.
[de heer X] heeft reeds de nodige informatie verstrekt. Ik verzoek u mij de volgende nadere informatie te verstrekken:

Akten van splitsing
In het koopcontract wordt hiernaar verwezen.

Plattegrond en/of bouwtekening zoals opgenomen in verkoopdocumentatie van het appartement

Verklaring verschil tussen btw op factuur en in betreffende aangifte
Blijkens de factuur van 28 maart 2019 is er € 295.041,32 btw in rekening gebracht, terwijl de aangifte van maart 2019 € 281.220 aan voorbelasting vermeldt.

Contracten/overeenkomsten ten aanzien van levering van energie, internet en water
In de huurovereenkomst is opgenomen dat er door of vanwege de verhuurder geen levering van zaken en diensten worden verzorgd. In de Algemene Bepalingen behorend bij de huurovereenkomst is onder 18.1 en 18.2 opgenomen dat de huurder zelf voor de aansluitingen van energie en water dient te zorgen.
1.11.
Bij brief van 31 januari 2020 heeft de adviseur van eiseres gereageerd op het verzoek van verweerder (zie 1.10.). In deze brief staat – voor zover van belang – het volgende:

De activiteiten van [dochtervennootschap] (bedoeld is [dochtervennootschap] , toevoeging Rb) omvatten projectontwikkeling van onroerende zaken en deze activiteiten zijn volledig belast met omzetbelasting. De activiteiten van [dochtervennootschap] vinden vrijwel volledig plaats in de Randstad. In de bijlage vindt u een overzicht van de projecten die [dochtervennootschap] op dit moment of recent onderhanden heeft/had.
[de heer X] is enig bestuurder van [dochtervennootschap] en hij is woonachtig in [woonplaats] aan [adres] . In verband met zijn werkzaamheden voor [dochtervennootschap] verblijft [de heer X] veelvuldig in de Randstad. Aangezien het inefficiënt en bezwaarlijk is om iedere avond terug te reizen naar [woonplaats] verbleef [de heer X] de afgelopen jaren veelal in hotels in de regio Amsterdam. Besprekingen met cliënten en relaties vonden vaak plaats in deze hotels, dan wel in diverse horecagelegenheden en uiteraard op locatie bij client. Met het verblijf in deze hotels waren jaarlijks aanzienlijke kosten gemoeid. Gezien het zakelijke karakter van de overnachtingen in deze hotels is de omzetbelasting die hier betrekking op had uiteraard in aftrek gebracht.
Nu het zwaartepunt van de activiteiten van [dochtervennootschap] en [de heer X] zich in de Randstad bevinden vond hij het van uit een zakelijk oogpunt noodzakelijk om hier een representatieve kantoorruimte te hebben van waaruit hij zijn werkzaamheden kon verrichten en om zijn cliënten en zakenrelaties te ontvangen.(...)
(...) Door [dochtervennootschap] wordt het appartement uitsluitend gebruikt als kantoorruimte. [de heer X] is gemiddeld 3 tot 4 dagen per week werkzaam in dit appartement. Hij verricht hier zijn werkzaamheden als projectontwikkelaar, ontvangt hier zijn zakenrelaties voor besprekingen en gebruikt dit als uitvalsbasis voor zijn werkzaamheden in de Randstad. Om niet langer in hotels te hoeven verblijven slaapt [de heer X] ook in het appartement. De rest van de week is [de heer X] werkzaam van uit zijn kantoor in [plaats kantoor] en verblijft hij in zijn woning te [woonplaats] .
In de weekenden verblijft [de heer X] niet in het appartement/kantoor.
Wellicht voor de goede orde, de echtgenote van [de heer X] verblijft niet in het appartement. Zij verblijft in de echtelijke woning in [woonplaats] , aangezien zij ook werkzaam is in [woonplaats] .
Door ons zijn een tweetal foto’s bijgevoegd van de inrichting van het appartement, waaruit blijkt dat het als kantoorruimte wordt gebruikt.
(...) Verder zijn wij van mening dat zoal er als sprake is van gebruik voor privédoeleinden dit voordeel ondergeschikt is aan het bedrijfsbelang. Dit volgt uit het zogenaamde Fillibeck-arrest.
Als bijlage zijn de door ons de volgende zaken waarom u had gevraagd bijgevoegd.
1.
Akte van Splitsing d.d. 23 september 2016 en wijziging hiervan op 19 juni 2018
2.
Plattegrond/bouwtekening
3.
Het verschil van € 13.821 betreft diverse kleinere bedragen aan voorbelasting en de afdracht van € 23.353,39 ter zake van de verkoop van een Porsche Cayenne Turbo E3. Zie kopie berekening en factuur.
4.
Contracten levering energie, water en internet. Zoals u ziet zijn dit allemaal zakelijke aansluitingen.
Wij wensen nog op te merken dat er nog twee appartementen in het complex als kantoorruimte worden gebruikt. Volgens de heer [A] hebben deze eigenaren die niet onder de Belastingdienst kantoor [woonplaats] vallen de omzetbelasting op de aankoop van deze appartementen inmiddels terugontvangen. Op grond van het zogenaamde gelijkheidsbeginsel wenst [eiseres] c.q. [de heer X] dezelfde de behandeling ten deel te vallen als deze personen.
1.12.
Per brief van 13 februari 2020 heeft verweerder gereageerd op de brief (zie 1.11.) van eiseres. De reactie van verweerder luidt – voor zover van belang – als volgt:

“Standpunt

Ik ben van mening dat het in deze situatie niet mogelijk is dat het appartement met optie verhuurd kan worden. Nu er sprake is van vrijgestelde verhuur is er ter zake geen recht op aftrek van in rekening gebrachte btw. Ik baseer mij op de feiten en omstandigheden hieronder vermeld, die ik vervolgens zal beschouwen.

Feiten en omstandigheden


Volgens de Akte van splitsing in appartementsrechten omvat het appartementsrecht het uitsluitend gebruik van woonruimte en uitsluitend gebruik van stallingsplaats/berging.

In het koopcontract is onder artikel 2, letter k opgenomen dat krachtens het regelement van de Vereniging van Eigenaars de bestemming woonruimte (en bergings- en stallingsruimte) is.

De woonruimte bedraagt 160 m².

De koper verklaart dat hij voornemens is het door de verkoper verkochte te gebruiken conform de bestemming in de akten van splitsing.

[dochtervennootschap] is (evenals [eiseres] ) geen inhoudingsplichtige voor de loonheffing en heeft aldus geen werknemers in dienst.

Het appartement staat [de heer X] en zijn familie te allen tijde ter beschikking voor zowel gebruik in de hoedanigheid van bestuurder van [bestuurder eiseres B.V.] , welke BV bestuurder is van [eiseres] , welke bestuurder is van [dochtervennootschap] , als voor privégebruik, zijnde het gebruik voor bewoning.

Naast het gebruik voor belaste doeleinden slaapt [de heer X] in het appartement en wordt het appartement als woning gebruikt.

De twee foto’s waaruit zou blijken dat het appartement volledig als kantoorruimte wordt gebruikt tonen (i) een gedeelte van de woonruimte (ongeveer 2m²) met daarop een bureau, een stoel, een laptop en een printer en (ii) een gedeelte van de woonruimte (ongeveer 8m²) met daarop een vergader- en/of eettafel, zes stoelen en twee laptops.

Beschouwing

(...)
Ik ben van mening dat het appartement een woning is en ook als zodanig gebruikt wordt. Ik ben voorts van mening dat in het geval er zakelijke handelingen in het appartement plaatsvinden die tot de volledige belaste output van [dochtervennootschap] behoren, dit niets zegt over het gebruik van het gehele appartement. Naast deze zakelijke handelingen kan het appartement immers zowel gelijktijdig als volgtijdig gebruikt worden als woning, dan wel voor privédoeleinden van [de heer X] en zijn familie. Dit gebeurt ook daadwerkelijk door het gebruik van [de heer X] : het slapen in het appartement. Daarbij ben ik tevens van mening dat de foto’s op geen enkele wijze aannemelijk maken dat er geen sprake is van gebruik als woning: ik kan u soortgelijke foto’s tonen van de situatie in mijn woning; een bureau in een woning evenals laptops op een tafel zijn normale attributen in een huishouding. In ieder geval bestempelt dit een ruimte niet als kantoorruimte.
Zo er sprake is van gebruik voor privédoeleinden bent u van mening dat dit voordeel ondergeschikt is aan het bedrijfsbelang. U verwijst hiervoor naar het Fillibeck-arrest. Ik kan u hierin niet volgen, aangezien die zaak de situatie behandelt dat een werkgever kosteloos haar werknemers van hun woning naar de bouwplaats vervoert. In de onderhavige situatie is er sprake van werkgever noch werknemer.

Conclusie

Ik kom aldus tot de conclusie dat er geen sprake kan zijn van met optie belaste verhuur omdat u niet hebt aangetoond dat het appartement niet als woning gebruikt wordt of gebruikt gaat worden. Dit betekent dat er ter zake van de aanschaf geen recht op aftrek bestaat. Ik zal derhalve € 295.041 op de aangifte corrigeren.

Aanspraak gelijkheidsbeginsel

Als u van mening bent dat het gelijkheidsbeginsel van toepassing is op uw cliënte dan zult u dit aannemelijk moeten maken. Dit houdt in dat u met de expliciete gegevens en informatie moet komen van deze belastingplichtigen (identificatie en btw-identificatienummers). Vervolgens moet komen vast te staan dat er sprake is van gelijke gevallen, waarbij tevens moet worden vastgesteld in die gevallen een bewust standpunt heeft bepaald. U hebt geen informatie verstrekt op basis waarvan het gelijkheidsbeginsel kan worden toegepast.
1.13.
Bij brief van 19 februari 2020 heeft eiseres haar brief van 31 januari 2020 (zie 1.11.) aangevuld op het punt van het gelijkheidsbeginsel. In deze brief staat het volgende:

Het gaat om de volgende kopers:
1.
[A B.V.] , gevestigd te [adres A B.V.] , RSIN [RSIN A B.V.] (nevenvestiging)
2.
[B. B.V.] ., gevestigd te [adres B B.V.] , RSIN [RSIN B B.V.]
Volgens informatie die [de heer X] ontving van de heer [A] (directeur en aandeelhouder) van [A B.V.] gebruiken de hiervoor genoemde vennootschappen de door hun gekochte appartementen als kantoorruimte en hebben zij de BTW bij aankoop terugontvangen. Op grond van het gelijkheidsbeginsel wenst [eiseres] dezelfde behandeling ten deel te vallen.
1.14.
Bij brief van 4 maart 2020 heeft verweerder als volgt gereageerd op de brief van eiseres over het gelijkheidsbeginsel (zie 1.13.):

Hoewel ik reeds mijn standpunt heb bepaald op basis van de door u verstrekte informatie en daarmee de beschikking is vastgesteld, heb ik uw informatie getoetst. Ik heb daarbij geconstateerd dat de ene ondernemer een vrijgestelde ondernemer is en de andere ondernemer geen btw in aftrek heeft gebracht ter zake van de verwerving van een appartement(srecht).
1.15.
Tijdens de bezwaarfase heeft eiseres per e-mail van 21 maart 2021 aan verweerder kenbaar gemaakt dat het appartement is verkocht binnen twee jaar na eerste ingebruikname.
Geschil en beoordeling
2. In geschil is of eiseres recht heeft op aftrek van de voorbelasting ter zake van de aanschaf van het appartement. Het geschil spitst zich primair toe op het antwoord op de vraag of het appartement (mede) als woning werd gebruikt. Subsidiair, voor het geval niet aannemelijk is dat het appartement niet (mede) als woning werd gebruikt, is in geschil of eiseres een geslaagd beroep kan doen op het gelijkheidsbeginsel.
3. Eiseres stelt dat het appartement in het geheel niet als woning is gebruikt, maar dat sprake was van enkel zakelijk gebruik. Eiseres voert aan dat, gelet op het werkgebied van [dochtervennootschap] in de Randstad en de reisafstand van [de heer X] , die woonachtig was in [woonplaats] , [dochtervennootschap] een kantoor nodig had in de Randstad. Eiseres heeft daarom het appartement in [plaats appartement] aangeschaft en dat aan [dochtervennootschap] verhuurd. Dat was voor haar financieel interessant en daarmee werden volgens eiseres door [dochtervennootschap] de hoge kosten voor hotels en vergaderruimtes bespaard. Ter onderbouwing van het zakelijke gebruik van het appartement heeft eiseres twee foto’s en een plattegrond van het appartement overgelegd, een kopie van de huurovereenkomst, stukken over de aansluiting van de nutsvoorzieningen op naam van [dochtervennootschap] , een viertal verklaringen van zakenrelaties, inhoudende dat zij met [de heer X] overleg hebben gevoerd in het appartement en een door [de heer X] opgestelde lijst met zakelijke besprekingen die in 2020 in het appartement zouden zijn gevoerd. Bij het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft eiseres aangevoerd dat in hetzelfde appartementencomplex twee andere vennootschappen ook een appartement hebben dat als kantoor wordt gebruikt en dat in die gevallen verweerder de aftrek van omzetbelasting over de aanschaf van het appartement wel zou hebben toegestaan.
4. Volgens verweerder heeft eiseres met haar verklaring over het zakelijk gebruik van het appartement en de door haar overgelegde stukken ter onderbouwing daarvan niet aannemelijk gemaakt dat het appartement niet (mede) als woning is gebruikt. Verweerder heeft – samengevat – aangevoerd dat uit het reglement van de Vereniging van Eigenaren van het appartementencomplex en uit de splitsingsakte een uitsluitend recht van gebruik als woonruimte volgt. De inrichting en ligging van het luxe appartement en het gegeven dat het appartement volledig ter beschikking stond aan [de heer X] impliceren dat het appartement als woning is gebruikt, aldus verweerder. Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft verweerder onder meer aangevoerd dat geen sprake is van gelijke gevallen, zodat van een schending van dit beginsel geen sprake is.
5.1.
Op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef en letter b, van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (Wet OB) is de verhuur van onroerende zaken vrijgesteld van omzetbelasting. Bij de verhuur van onroerende zaken, andere dan onroerende zaken die als woning worden gebruikt, kan geopteerd worden voor belaste verhuur op grond van artikel 11, lid 1, aanhef en onderdeel b, sub 5, van de Wet OB.
5.2.
De rechtbank overweegt dat een redelijke verdeling van de bewijslast met zich meebrengt dat eiseres aannemelijk dient te maken dat het appartement niet (mede) als woning, maar enkel zakelijk werd gebruikt. Dat geldt in dit geval eens te meer nu zowel de aard, bestemming en ligging van het appartement, als ook de inrichting ten tijde van de koop er eerder op lijken te duiden dat het appartement (mede) als woning zou worden gebruikt. [1]
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aan haar bewijslast heeft voldaan. Zo heeft eiseres gesteld dat zij het appartement heeft gekocht vanuit de behoefte van [dochtervennootschap] om in de Randstad over representatieve kantoorruimte te beschikken en dat de betreffende aankoop en verhuur voor zowel eiseres als [dochtervennootschap] financieel voordelig zou zijn. Zij heeft dat echter op geen enkele wijze cijfermatig onderbouwd. Gelet op de hoogte van de door [dochtervennootschap] te betalen huur van € 50.000 exclusief BTW per jaar en de door haar te betalen bijkomende kosten van nutsvoorzieningen en dergelijke, valt dat ook niet zonder meer goed te begrijpen. Daarbij komt dat op de zitting is aangegeven dat [de heer X] het appartement ook wel voor projecten van andere B.V.’s zou hebben gebruikt en dat [dochtervennootschap] daarvoor dan de kosten doorberekende aan die B.V.’s. Daar is echter evenmin enig inzicht in gegeven. Ook de lijst met zakelijke besprekingen die in 2020 in het appartement zouden zijn gevoerd is niet gestaafd door primaire vastleggingen, zoals bijvoorbeeld een agenda. Uit de overgelegde verklaringen van zakenrelaties kan evenmin worden afgeleid dat het appartement enkel zakelijk werd gebruikt. Deze hebben namelijk een vrij algemene strekking. Daardoor is onduidelijk op welke periode de verklaringen precies zien, wat de aard van de afspraken is geweest, welke projecten er werden besproken, vanuit welke vennootschap(pen) deze afspraken werden geïnitieerd en hoe frequent de afspraken hebben plaatsgevonden. Uit deze verklaringen kan enkel worden afgeleid dat het appartement ook wel zakelijk is gebruikt, maar dat is door verweerder ook niet betwist. Zij onderschrijven echter niet het door eiseres gestelde enkel zakelijke gebruik.
De stelling dat het appartement enkel zakelijk werd gebruikt en deels niet was ingericht, is verder niet met foto’s onderbouwd. Eiseres heeft slechts twee foto’s overgelegd, één van een klein bureau en één van een tafel met zes stoelen. Zij heeft nagelaten om foto’s te overleggen van de overige ruimten en van de volledige inrichting van het appartement. Gelet op de, door verweerder uit Drimble gehaalde en op de zitting overgelegde, foto’s in de verkoopdocumentatie van 27 maart 2020 die op de zitting met [de heer X] zijn doorgenomen kan de rechtbank overigens ook niet goed inzien dat het appartement (omstreeks maart 2020) een ‘representatieve kantoorruimte’ vormde. De inrichting van het appartement verschilde niet of nauwelijks van een tot woning dienend appartement en de tafel waaraan volgens
[de heer X] werd gewerkt en vergaderd verschilde niet of nauwelijks van tot eettafel dienende tafels. Dat de echtgenote en dochter van [de heer X] nooit gebruik zouden hebben gemaakt van het appartement is niet nader onderbouwd en daaruit kan overigens evenmin worden afgeleid dat het appartement enkel zakelijk werd gebruikt. De inhoud van de huurovereenkomst, het afsluiten van de nutsvoorzieningen door [dochtervennootschap] en de KvK-inschrijving van deze vennootschap op het adres van het appartement zeggen, tenslotte, niets over het feitelijk gebruik van het appartement. Zo is ter zitting gebleken dat [dochtervennootschap] nu staat ingeschreven op het woonadres van [de heer X] in [woonplaats] .
5.4.
Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de door eiseres ingenomen stellingen en overgelegde bewijsstukken, in het licht van de betwisting door verweerder, onvoldoende zijn om aan te nemen dat het appartement niet (mede) als woning is gebruikt.
5.5.
Ook de verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 5 januari 2000 [2] helpt eiseres niet. Het grote verschil tussen de situatie die ten grondslag lag aan dat arrest en de onderhavige situatie is dat in de zaak bij de Hoge Raad de feiten niet door verweerder werden betwist. In de zaak van eiseres is het feitelijk gebruik van het appartement juist de kern van het geschil tussen partijen. Daarnaast lagen de feiten in de zaak bij de Hoge Raad anders dan in onderhavige zaak. Zo is ter zitting gebleken dat [de heer X] de enige persoon was die een sleutel had van het appartement en dat het appartement enkel werd gebruikt in zijn aanwezigheid. In de zaak bij de Hoge Raad stond vast dat het appartement meerdere personen ter beschikking stond en ook door verschillende personen werd gebruikt.
Gelijkheidsbeginsel
6.1.
Eiseres beroept zich subsidiair op het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur. Meer specifiek stelt eiseres dat de meerderheidsregel is geschonden.
6.2.
De rechtbank overweegt dat de meerderheidsregel is geschonden indien het bestuursorgaan een juiste wetstoepassing achterwege heeft gelaten in de meerderheid van de feitelijk en rechtens met belanghebbende vergelijkbare gevallen. Uit een dergelijk gedrag van het bestuursorgaan mag worden afgeleid dat een gedragslijn is gevolgd die, gelet op de strekking van de meerderheidsregel (bescherming tegen willekeur), ook in vergelijkbare andere gevallen moet worden gevolgd.
6.3.
Eiseres dient in de eerste plaats feiten en omstandigheden te stellen en aannemelijk te maken waaruit volgt dat in minstens twee gevallen die feitelijk en rechtens met het geval van eiseres vergelijkbaar zijn (en die vallen binnen het ambtsgebied van de inspecteur) een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven, voordat het op de weg ligt van verweerder om te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken dat de relevante groep groter is en dat in de meerderheid van de vergelijkbare gevallen de wet juist is toegepast. [3]
6.4.
Eiseres heeft op de zitting aangegeven dat het gaat om de volgende twee vennootschappen, namelijk [C B.V.] (die het appartement zou hebben verhuurd aan [A B.V.] ) en [B. B.V.] , waarbij verweerder volgens eiseres de omzetbelasting op de aankoop van het appartement wel in aftrek zou hebben toegestaan. Eiseres stelt dat dit gelijke gevallen zijn, omdat deze vennootschappen het appartement, net als zijzelf, als kantoor/bedrijfsruimte gebruikten.
6.5.
Verweerder heeft betwist dat sprake is van gelijke gevallen. Ten aanzien van [B. B.V.] heeft verweerder aangegeven dat aan deze vennootschap geen aftrek van omzetbelasting over de aankoop van het appartement is verleend, omdat dit een btw-vrijgestelde onderneming betrof. Ten aanzien van [C B.V.] heeft verweerder aangevoerd dat aan deze vennootschap wel aftrek van omzetbelasting is verleend over de aankoop van het appartement, maar dat dit een wezenlijk andere situatie betrof dan die van eiseres. Verweerder heeft toegelicht dat in het geval van [C B.V.] aannemelijk was gemaakt dat het appartement volledig was ingericht als kantoor en ook zodanig werd gebruikt en dat de bestuurder van de vennootschap zelf al elders in [plaats appartement] woonachtig was.
6.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres tegenover de gemotiveerde weerspreking door verweerder niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van ten minste twee gelijke gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel (de meerderheidsregel) slaagt daarom niet.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
Immateriële schadevergoeding (ISV)
8.1.
Op de zitting heeft eiseres een beroep gedaan op overschrijding van de redelijke termijn. Volgens vaste jurisprudentie geldt voor een uitspraak in eerste aanleg dat deze niet binnen een redelijke termijn is gedaan als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In die termijn is de duur van de bezwaarfase begrepen. De termijn begint op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift en eindigt op de dag van de uitspraak in het beroep. Als de redelijke termijn is overschreden, dan moet de rechtbank beoordelen in hoeverre die overschrijding is toe te rekenen aan verweerder en in hoeverre aan de rechtbank. Daarbij heeft te gelden dat de bezwaarfase niet langer dan een half jaar mag duren en de beroepsfase niet langer dan anderhalf jaar. De ISV bedraagt forfaitair € 500 per half jaar (of deel daarvan) van overschrijding.
8.2.
Verweerder heeft het bezwaarschrift op 11 juni 2020 ontvangen. Tot de datum van deze uitspraak zijn er dus afgerond 3 jaar en 4 maanden verstreken. Nu gesteld noch gebleken is van bijzondere omstandigheden die de redelijke termijn verlengen, betekent dit dat de redelijke termijn met 16 maanden is overschreden. Eiseres heeft daarmee recht op een ISV van € 1.500.
8.3.
Voor wat betreft de toerekening van de ISV overweegt de rechtbank als volgt. In de bezwaarfase heeft als regel te gelden dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt. De uitspraak op bezwaar is gedaan op 23 april 2021, dus afgerond 11 maanden na ontvangst van het bezwaarschrift. In de bezwaarfase is de redelijke termijn dus met afgerond 5 maanden overschreden. De resterende 11 maanden termijnoverschrijding is toe te rekenen aan de rechtbank. Daarom veroordeelt de rechtbank verweerder tot vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 469 (5/16 van
€ 1.500) en de Minister tot een bedrag van € 1.031 (11/16 van € 1.500).
8.4.
Omdat het bedrag van de ISV minder dan € 5.000 beloopt, hoeft de Minister niet in de gelegenheid te worden gesteld hierop schriftelijk of mondeling verweer te voeren. [4]
Proceskosten en griffierecht
9.1.
De rechtbank ziet vanwege de toegekende ISV aanleiding tot een veroordeling in de proceskosten. Voor een vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten bestaat geen aanleiding, aangezien de uitspraak op bezwaar volledig in stand blijft. [5] Het gaat dus alleen om de in de beroepsfase gemaakte proceskosten.
9.2.
De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de beroepsfase op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 0,5). De wegingsfactor is 0,5 omdat de veroordeling in de proceskosten zijn grond alleen vindt in de toekenning van de ISV en er geen sprake is van een materieel gegrond beroep. [6] Reeds daarom is er ook geen aanleiding tot vergoeding van integrale proceskosten.
9.3.
Vanwege de toekenning van ISV ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 360 wordt vergoed.
9.4.
Omdat de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan verweerder als aan de rechtbank is toe te rekenen, moet de vergoeding van de proceskosten en van het griffierecht deels plaatsvinden door verweerder en deels door de Minister. Om redenen van eenvoud en uitvoerbaarheid verdeelt de rechtbank de vergoeding zo dat verweerder en de Minister ieder de helft betalen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding toe;
  • veroordeelt verweerder tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 469;
  • veroordeelt de Minister tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 1.031;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50;
  • veroordeelt de Minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht tot een bedrag van € 180 aan eiseres te vergoeden;
  • draagt de Minister op het betaalde griffierecht tot een bedrag van € 180 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.A.M. Kager, voorzitter, en mr. M. van den Bosch, en mr. L.M. Praamstra, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. Veenstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
U kunt digitaal hoger beroep instellen via www.rechtspraak.nl . Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Vergelijk HvJ EU 26 september 1996, Renate Enkler, ECLI:EU:C:1996:352, r.o. 26 en 27.
2.Hoge Raad 5 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4058.
3.Vergelijk Hoge Raad 15 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5142, r.o. 3.4 en 3.7 en Hoge Raad 6 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY9489, r.o. 3.3.2.
4.Beleidsregel van 8 juli 2014, nr. 436935, Staatscourant 2014, nr. 20210.
5.Zie Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660, r.o. 2.3.1.
6.Zie Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660, r.o. 2.3.2.