Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen, verweerder
de Minister voor Rechtsbescherming
Procesverloop
Overwegingen
“Omzetbelasting
FISCALE VERKLARING
Ter berekening van de verschuldigde overdrachtsbelasting verklaart koper dat:
de woningen met ondergrond een waarde heeft van in totaal drie honderd veertig duizend euro (€ 340.000,00).
de bedrijfsgebouwen, voeropslag, erfverharding en bedrijfserf een waarde heeft van een zes honderd acht en zestig duizend drie honderd twee en twintig euro
3.5.4. De herzienings-btw op de onroerende zaken heeft zowel betrekking op de boerderij in [plaatsnaam 2] als de boerderij in [plaatsnaam] . Beiden zijn eigendom van de heer [persoon 1 (vader van maat 1)] . De boerderij in [plaatsnaam] wordt aan [eiseres] ter beschikking gesteld om niet. De eventuele herzienings-btw kan dan op grond van § 6.3.5 Besluit aftrek van omzetbelasting bij de maatschap beoordeeld worden.
[overdrager]. Tussen partijen is niet in geschil dat [overdrager] voorafgaand aan de overdracht op 6 januari 2016 met de toen overgedragen bedrijfsgoederen met omzetbelasting belaste prestaties verrichtte en dat hij destijds (in de periode daaraan voorafgaand) terecht aftrek van voorbelasting heeft genoten toen hij de bedrijfsgoederen geleverd heeft gekregen of daarin heeft geïnvesteerd. Ten slotte gaat de rechtbank er – zoals eiseres heeft verdedigd – vanuit dat de bedrijfsgoederen in de periode van 6 januari 2016 tot 1 januari 2018 zijn gebruikt voor vrijgestelde prestaties waarvoor de toenmalige landbouwregeling heeft gegolden.
op 1 januari 2018heeft bij eiseres, in haar hoedanigheid van fiscaal rechtsopvolger van [overdrager] , in de daaropvolgende jaren dus
geenherziening veroorzaakt. In plaats daarvan blijft juist de eerder genoten aftrek (die feitelijk was genoten door [overdrager] ) in stand. Die aftrek heeft eiseres in haar hoedanigheid van fiscaal rechtsopvolger nu geacht zélf te hebben genoten. Met andere woorden: er gebeurt herzieningstechnisch niets op 1 januari 2018 en daarna (gedurende de resterende periode van de herzieningstermijn) als het primaire standpunt van eiseres gevolgd wordt. Dit betekent dat eiseres geen recht heeft op aftrek van voorbelasting wegens herziening, want er heeft geen regimewijziging plaatsgevonden ten opzichte van het regime waarin de eerder geclaimde aftrek is genoten door de fiscaal rechtsvoorganger van eiseres. Er is weliswaar sprake van een regimewijzing op 1 januari 2018 ten opzichte van het regime dat gold vanaf 6 januari 2016 tot 1 januari 2018, maar dát is niet het regime waarin de aanvankelijke aftrek van voorbelasting door de rechtsvoorganger van eiseres is genoten. Díe voorbelasting stamt uit de periode vóór 6 januari 2016 en wordt niet herzien. De primaire stelling van eiseres kan daarom, wat daar verder ook van zij, hoe dan ook niet leiden tot het door haar gewenste gevolg.
nietmee dat
eiseres(een deel van) de door [overdrager] (wellicht ten onrechte) herziene omzetbelasting terug kan krijgen door middel van herziening. Het is ook niet in strijd met de neutraliteit, omdat er in dat geval sprake is van ten onrechte geheven omzetbelasting (bij [overdrager] ), terwijl Nederland voldoende toegankelijke voorzieningen heeft getroffen (voor [overdrager] ) om dergelijke omzetbelasting terug te krijgen (bezwaar en beroep, verzoek om ambtshalve vermindering, verzoek om teruggaaf). Dus zelfs als de herziening door
[overdrager]volledig ten onrechte was geweest, kan
eiseresdie herziene omzetbelasting niet terugkrijgen door een eigen herziening.
eiseresrecht heeft op een teruggaaf van omzetbelasting ter zake van de door
[overdrager]aan [persoon 1 (vader van maat 1)] geleverde onroerende zaken. Verweerder heeft geschreven dat eventuele 'herzienings-btw' ter zake van de door [overdrager] aan [persoon 1 (vader van maat 1)] geleverde onroerende zaken bij eiseres ‘beoordeeld’ kan worden en heeft dat vervolgens gedaan. Daarna heeft de verweerder de uitkomst van die inhoudelijke beoordeling – dat wat betreft de door [overdrager] aan [persoon 1 (vader van maat 1)] geleverde onroerende zaken geen 'herzienings-btw' mogelijk is – expliciet aan eiseres duidelijk gemaakt.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 1.000;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 1.500;
- draagt verweerder op de helft van het betaalde griffierecht, dus € 177, aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50;
- draagt de Minister op de helft van het betaalde griffierecht, dus € 177, aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt de Minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50.