ECLI:NL:RBNNE:2023:3840

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
19 september 2023
Zaaknummer
LEE 22/2096
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen uitspraak op bezwaar inzake teruggaaf omzetbelasting en proceskostenvergoeding

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder, de Belastingdienst, van 24 maart 2022. Eiseres had verzocht om teruggaaf van omzetbelasting over het tijdvak van 1 augustus 2019 tot en met 31 oktober 2019. Verweerder verklaarde het verzoek niet-ontvankelijk, maar verleende ambtshalve een teruggaaf van € 4.138. Eiseres ging in bezwaar, dat door verweerder gegrond werd verklaard, maar verweerder weigerde een integrale proceskostenvergoeding te geven, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op 15 september 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en twee andere personen. De rechtbank oordeelde dat verweerder wel degelijk had beslist op het verzoek om proceskostenvergoeding, ook al werd dit niet expliciet in de uitspraak op bezwaar vermeld. De rechtbank concludeerde dat de brief van 1 februari 2022, waarin verweerder een forfaitaire kostenvergoeding van € 673 toekende, de uitspraak op bezwaar aanvulde. Eiseres had geen recht op een integrale proceskostenvergoeding, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en besliste dat er geen proceskosten of griffierecht vergoed zouden worden. De uitspraak werd gedaan door rechter P.P.D. Mathey-Bal en is openbaar uitgesproken op 21 september 2023. Eiseres kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2096
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 21 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] ),
en

Belastingdienst/kantoor Leeuwarden, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 24 maart 2022.
1.1.
Verweerder heeft beslist op een verzoek van eiseres om teruggaaf van omzetbelasting. Daarbij heeft verweerder het verzoek niet-ontvankelijk verklaard en over het tijdvak van 1 augustus 2019 tot en met 31 oktober 2019 ambtshalve een bedrag van € 4.138 aan teruggaaf van omzetbelasting verleend.
1.2.
Verweerder heeft uitspraak gedaan op het bezwaar van eiseres, het bezwaar gegrond verklaard en beslist dat eiseres recht heeft op een bedrag aan teruggaaf van omzetbelasting van € 4.138.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Verweerder heeft voor de zitting nadere stukken ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres haar gemachtigde, bijgestaan door [persoon 1] en [persoon 2] , en namens verweerder zijn gemachtigde, bijgestaan door [persoon 3] .

Feiten

2. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
2.1.
In de uitspraak op bezwaar van 24 maart 2022 staat, voor zover hier relevant, het volgende:

Voor de motivering van deze uitspraak zie brief van 1 februari 2022. Als u het niet eens bent met de uitspraak op het bezwaarschrift, kunt u ertegen in beroep gaan bij de Rechtbank.”
2.2.
In een brief met dagtekening 1 februari 2022, van verweerder aan de gemachtigde van eiseres, staat onder meer:

5. Beslissing
Het verzoek om teruggaaf is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard en daarom zijn wij voornemens uw bezwaar gegrond te verklaren. Dit leidt niet tot een hogere teruggaaf omzetbelasting aangezien de inhoudelijke beslissing juist is.
6. Kostenvergoeding
Gelet op bovenstaande heeft belanghebbende naar onze mening geen recht op vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten.
Wel komt belanghebbende in aanmerking voor een forfaitaire kostenvergoeding.
Deze bedraagt:
- Indienen bezwaarschrift 1,0
- Hoorgesprek 1,0
- Aanvullende hoorgesprek 0,5
Totaal 2,5 punt
2,5 x 1 (gewicht van de zaak: gemiddeld) x € 269 = € 673

Beoordeling door de rechtbank

2. In geschil is allereerst of verweerder al dan niet bij uitspraak op bezwaar heeft beslist op het verzoek van eiseres om een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase. Eiseres vindt van niet, verweerder vindt van wel. Vervolgens is in geschil of eiseres recht heeft op vergoeding van werkelijke proceskosten. Eiseres vindt van wel, verweerder vindt van niet.
3. De hoogte van de teruggaaf omzetbelasting is niet in geschil.
4. Eiseres voert aan dat in de uitspraak op bezwaar, met dagtekening 24 maart 2022, niets staat over een proceskostenvergoeding. Dat maakt volgens haar dat het beroep gegrond is, zodat zij recht heeft op een (integrale) proceskostenvergoeding voor de beroepsfase. Vervolgens voert eiseres aan dat zij, gelet op de hele gang van zaken, recht heeft op vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten in bezwaar en in beroep.
5. Verweerder voert aan dat hij in de uitspraak op bezwaar, in combinatie met de motivering in de brief van 1 februari 2022, uitspraak heeft gedaan op het verzoek om een proceskostenvergoeding. Voor vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten ziet verweerder geen aanleiding.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft beslist op het verzoek om een proceskostenvergoeding en dat eiseres geen recht heeft op vergoeding van meer proceskosten dan die haar bij de uitspraak op bezwaar al is toegekend. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
7. Op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het bestuursorgaan op een verzoek tot vergoeding van de kosten voor de bezwaarfase bij beslissing op bezwaar. Verweerder heeft in de brief van 1 februari 2022 (zie 2.2.) aan eiseres medegedeeld dat hij een forfaitaire kostenvergoeding voor de bezwaarfase zal toekennen van in totaal € 673. In de uitspraak op bezwaar wordt de kostenvergoeding voor de bezwaarfase niet benoemd, maar wordt wel verwezen naar de brief van 1 februari 2022. Naar het oordeel van de rechtbank completeert de brief van 1 februari 2022 de uitspraak op bezwaar. [1] De inspecteur heeft conform de wettelijke regels op het verzoek om een kostenvergoeding beslist. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat de kostenvergoeding al voor het instellen van dit beroep aan eiseres was uitbetaald. [2] De stelling van eiseres faalt.
8. In bijzondere omstandigheden kan van de forfaitaire kostenvergoeding worden afgeweken. [3] Dat kan aan de orde zijn als verweerder heeft gehandeld tegen beter weten in of als hij in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld. [4] Bijzondere omstandigheden die een integrale proceskostenvergoeding rechtvaardigen zijn volgens eiseres onder meer: verweerder heeft het teruggaafverzoek van eiseres ten onrechte niet ontvankelijk verklaard, verweerder heeft tegen beter weten in ten onrechte niet ambtshalve de uitspraak op bezwaar veranderd in die zin dat daarin werd beslist op het verzoek om een proceskostenvergoeding, verweerder had een lopende procedure bij de Hoge Raad moeten afwachten en de bezwaarprocedure bevat veel gebreken. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat, voor zover deze omstandigheden zich al hebben voorgedaan, zij niet kwalificeren als bijzondere omstandigheden die een integrale proceskostenvergoeding rechtvaardigen. Verweerder heeft in de brief van 1 februari 2022 vermeld dat het verzoek om teruggaaf per abuis niet ontvankelijk is verklaard, maar dat er niettemin een inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft vervolgens nog twee maal excuses aangeboden voor de gemaakte vergissing. [5] Vanwege de gemaakte vergissing heeft verweerder een forfaitaire proceskostenvergoeding toegekend voor de bezwaarfase (zie 6. en 7.). Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt dat verweerder door een onjuist dictum eiseres op het verkeerde been wilde zetten of anderszins kwade bedoelingen heeft gehad. De lopende procedure bij de Hoge Raad ziet op btw over bouwkosten. Eiseres heeft voor de btw over de bouwkosten een aparte aangifte omzetbelasting ingediend, over een ander tijdvak. [6] De onderhavige procedure ziet op de omzetbelasting over de aanschaf en installatie van zonnepanelen en die btw is volledig teruggegeven. Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om de onderhavige procedure aan te houden. Eiseres’ procedure over de bouwkosten loopt nog, zo heeft verweerder ter zitting bij de rechtbank verklaard. In verband met eiseres’ bezwaren over de bezwaarfase heeft verweerder de bezwaarbehandeling laten overnemen door andere collega’s binnen de Belastingdienst en is hij een intern onderzoek gestart [7] naar de gang van zaken. De conclusie van dat onderzoek is dat de bezwaarfase zeer zorgvuldig is doorlopen. De rechtbank merkt nog op dat uit het dossier blijkt dat verweerder (nagenoeg) steeds inhoudelijk heeft gereageerd op de brieven, e-mails, telefoontjes en LinkedIn-berichten van eiseres’ gemachtigde aan diverse personen binnen de Belastingdienst. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld tegen beter weten in en evenmin in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld. Integendeel, het dossier geeft blijk van een zorgvuldige omgang door verweerder zowel met de zaak op zich als met eiseres en haar gemachtigde. Voor een integrale proceskostenvergoeding ziet de rechtbank geen enkele aanleiding. De beroepsgrond faalt.
9. Het beroep is ongegrond. Wat eiseres verder nog heeft aangevoerd leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
10. Omdat het beroep ongegrond is, worden proceskosten en griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Bontsema, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk Hof ’s-Hertogenbosch 14 september 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3700.
2.Zie verweerschrift, punt 3.38.
3.Artikel 2, eerste en derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
4.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802 en Hoge Raad 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975.
5.Op 2 juni 2020 en 21 juli 2020, zoals eiseres schrijft op pagina’s 7 en 8 van het aanvullend beroepschrift.
6.Zie hierover ook het aanvullend beroepschrift op p. 13 en de pleitnota van eiseres onder punt 9.
7.Met instemming van eiseres, zie aanvullend beroepschrift p. 23.