ECLI:NL:GHSHE:2022:3700

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
BKDH-21/00918
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzuimboete en kostenvergoeding bij de Belastingdienst

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzuimboete die aan belanghebbende was opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de verzuimboete van € 369, die was opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2018. Na het bezwaar heeft de Inspecteur de verzuimboete vernietigd, maar de belanghebbende was van mening dat de hoorplicht was geschonden omdat hij niet was gehoord voordat de uitspraak op bezwaar werd gedaan. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Inspecteur volledig aan het bezwaar tegemoet was gekomen, omdat de verzuimboete was verminderd tot nihil. Het Hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat er geen schending van de hoorplicht was, aangezien de belanghebbende geen belang meer had bij een hoorgesprek na de vernietiging van de boete. Daarnaast was er een geschil over de hoogte van de kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De belanghebbende stelde dat hij recht had op een hogere kostenvergoeding dan de toegekende € 261, maar het Hof oordeelde dat de Inspecteur terecht de waarde per punt had vastgesteld op € 261, omdat de verzuimboete was opgelegd op basis van een wettelijk voorschrift inzake belastingen. Het hoger beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’S-HERTOGENBOSCH

Zittingsplaats Den Haag
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BKDH-21/00918

Uitspraak van 14 september 2022

in het geding tussen:

[X] , domicilie kiezende te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: F.W. Roguski)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (de Rechtbank) van 16 juli 2021, nr. BRE 20/7905.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is bij beschikking een verzuimboete van € 369 opgelegd.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar, is de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar volledig aan het bezwaar tegemoetgekomen en is tevens een vergoeding voor kosten van bezwaar toegekend.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 48. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 134. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Op 28 juli 2022 heeft de Inspecteur een nader stuk ingediend met een bijlage.
1.5.
In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hoger beroepszaken rijksbelastingen van het gerechtshof 's-Hertogenbosch (Stcrt. 2021, 9365) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden in Den Haag op 3 augustus 2022. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting aan de griffier een pleitnota overgelegd en per e-mail verzonden aan de Inspecteur en de overige leden van het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1.
Belanghebbende is bij brief van 28 februari 2019 uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting voor buitenlands belastingplichtigen voor het jaar 2018 (de aangifte). Bij brief van 31 juli 2019 is belanghebbende herinnerd aan het doen van de aangifte. Vervolgens is belanghebbende bij brief van 28 oktober 2019 aangemaand tot het doen van de aangifte. Belanghebbende heeft niet binnen de in de aanmaning genoemde uiterste termijn, de aangifte gedaan.
2.2.
Met dagtekening 2 april 2020 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2018 opgelegd naar een te betalen bedrag van nihil (de aanslag). Gelijktijdig is aan belanghebbende bij beschikking een verzuimboete van € 369 opgelegd, wegens het niet tijdig indienen van de aangifte (de beschikking).
2.3.
Bij brief van 11 mei 2020, bij de Belastingdienst ingekomen op 12 mei 2020, heeft belanghebbende pro-forma bezwaar gemaakt tegen de beschikking. De gronden van het bezwaar zijn ingediend op 17 juni 2020. Belanghebbende heeft verzocht de verzuimboete te vernietigen en de kosten van het bezwaar te vergoeden. Verder heeft belanghebbende vermeld dat hij wenst te worden gehoord en dat hij domicilie kiest ten kantore van zijn gemachtigde in Nederland.
2.4.
Met dagtekening 26 juni 2020 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een brief verzonden met als onderwerp ‘Toelichting bezwaarschrift en beoordeling kostenvergoeding’. De brief vermeldt het volgende:

‘Samenvatting van uw bezwaar

In uw bezwaarschrift verzoekt u om de verzuimboete te laten vervallen. Ook verzoekt u om een kostenvergoeding.

Beoordeling van uw bezwaar

Ik ben van mening dat uw bezwaar juist is en ik kom volledig aan uw bezwaar tegemoet. U ontvangt binnenkort de verminderingsbeschikking vanuit Apeldoorn.

Kostenvergoeding

U hebt verzocht om vergoeding van de kosten die uw cliënt in verband met de behandeling van dit bezwaar heeft moeten maken. Ik ken de kostenvergoeding toe.’
2.5.
Naar aanleiding van een e-mailbericht van 7 juli 2020 van de gemachtigde aan de Inspecteur, heeft de Inspecteur als volgt gereageerd:
‘Het verzoek om kostenvergoeding is reeds behandeld en wordt standaard uitgekeerd aan de belastingplichtige. Ik wil u dan ook verzoeken om voor de kostenvergoeding contact op te nemen met [belanghebbende]. Het forfaitaire bedrag van € 261,- is toegekend. Er zijn mij geen redenen bekend om een hogere kostenvergoeding toe te kennen.’
2.6.1.
De brief van 10 juli 2020 met als onderwerp ‘Uitspraak op bezwaar’ bevat het volgende:

‘Te ontvangen of te verrekenen € 369

We maken het te ontvangen bedrag binnen 1 week na dagtekening van deze beschikking over naar uw rekening. (…)
(…) De Inspecteur heeft besloten aan uw bezwaar tegemoet te komen. (…) De aanslag wordt vernietigd. Als gevolg hiervan krijgt u een teruggaaf van € 369.
(…)’
Verder bevat de uitspraak op bezwaar een rechtsmiddelverwijzing.
2.6.2.
De Inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan zonder belanghebbende daaraan voorafgaand te horen.
2.7.
Bij e-mailbericht van 3 augustus 2020 heeft de gemachtigde het volgende aan de Inspecteur geschreven:
‘De overgelegde machtiging, zeker in combinatie met mijn vorige bericht, laat de Belastingdienst geen andere keus dan het verschuldigde bedrag op de kantoorrekening van de gemachtigde te voldoen. Mantra's als: 'dat doen wij altijd zo' of variaties daarop maken dat niet anders.
Er is tijdig en duidelijk gecommuniceerd dat [belanghebbende] wil dat de proceskosten op de kantoorrekening van gemachtigde worden betaald zodat dit een uitzondering op de standaard is.
Ik lees het niet terug in zoveel woorden, daarom vraag ik u heel concreet te communiceren
hoeveel euroer op
welke datumnaar
welk rekeningnummeris overgemaakt. Of anders: wanneer dat gaat gebeuren. Reeds op voorhand deel ik u mede dat de Belastingdienst de consequenties draagt van het overmaken naar reeds opgeheven Nederlandse bankrekeningnummers van mijn cliënt, of de kosten die aan de wisselkoersen van euro naar zloty bij het ontvangen van de betaling, en van zloty naar euro bij het doorstorten naar de kantoorrekening van gemachtigde, verknocht zijn.
Voorts kan ik u aangeven dat de forfaitaire hoogte van de proceskostenvergoeding in casu €525 bedraagt. Deze regeling mag u bekend worden geacht. Omdat (blijkens uw vorige bericht) hiervan kennelijk is afgeweken zag mijn client zich genoodzaakt in beroep te gaan.
Tevens maakt mijn cliënt aanspraak op de wettelijke rente vanaf 4 weken na de beslissing op bezwaar tot de dag der algehele voldoening.’
2.8.
Bij e-mailbericht van 4 augustus 2020 heeft de Inspecteur het volgende geantwoord:
‘Op 26 juni 2020 heb ik het bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2018 van [belanghebbende] toegekend. Op deze datum heb ik ook het verzoek om kostenvergoeding toegekend en het verzoek om uitbetaling van de kostenvergoeding aan de betreffende afdeling doorgegeven. Helaas heeft u pas op 7 juli 2020 via e-mail doorgegeven dat u de kostenvergoeding op een ander rekeningnummer wenst te ontvangen. Op 7 juli 2020 kon ik hierin geen wijziging meer aanbrengen.
U vraagt voor hoeveel euro, op welke datum en naar welk rekeningnummer de kostenvergoeding is overgemaakt. Voor de laatste twee vragen wil ik u verzoeken om contact op te nemen met de BelastingTelefoon Buitenland via telefoonnummer [telefoonnummer]. Als bezwaarbehandelaar beoordeel ik de kostenvergoeding. Ik ben echter niet betrokken bij het proces van de uitbetaling en kan u geen antwoord op deze vragen geven.
Zoals ik in mijn reactie op uw e-mail van 7 juli 2020 heb aangegeven, heb ik het forfaitaire bedrag van € 261,- toegekend. Ik blijf van mening dat mij geen redenen bekend zijn om een hogere kostenvergoeding toe te kennen. Het staat u uiteraard vrij om in beroep te gaan als u het hier niet mee eens bent.’

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld:

Is de hoorplicht geschonden?
2.8.
Belanghebbende heeft voor het eerst ter zitting het standpunt ingenomen dat de hoorplicht is geschonden.
2.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in zijn bezwaarschrift heeft verzocht om een hoorgesprek en dat de inspecteur uitspraak op bezwaar heeft gedaan zonder belanghebbende voorafgaand te horen.
2.10.
Het initiatief voor het horen van een belanghebbende ligt bij de inspecteur.[1] De inspecteur kan echter van het horen afzien indien aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen.[2]
2.11.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij ten onrechte niet is gehoord omdat van een volledige tegemoetkoming aan zijn bezwaar geen sprake is. In zijn bezwaarschrift heeft hij de inspecteur verzocht het bezwaar gegrond te verklaren, de verzuimboete te vernietigen en de kosten van het bezwaar te vergoeden. Omdat de inspecteur de boete niet heeft vernietigd, maar heeft verminderd tot nihil, is de inspecteur volgens belanghebbende niet volledig aan zijn bezwaar tegemoet gekomen.
2.12.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt voorgaande stelling van belanghebbende niet. De rechtbank overweegt daarbij dat het verminderen van de verzuimboete naar nihil materieel gelijk moet worden gesteld met het vernietigen van de boete. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende niet in zijn belangen geschaad doordat er geen hoorgesprek heeft plaatsgevonden. Het bezwaar van belanghebbende richtte zich enkel op de boete. Omdat deze is komen te vervallen, was er voor belanghebbende geen belang meer bij een hoorgesprek. Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur volledig tegemoetgekomen aan het bezwaar van belanghebbende. De inspecteur mocht het hoorgesprek achterwege laten, van een schending van de hoorplicht is geen sprake.
Had de inspecteur de hoogte van de kostenvergoeding vast moeten stellen in de uitspraak op bezwaar?
2.13.
Op grond van artikel 7:15, lid 3 van de Awb beslist het bestuursorgaan op een verzoek tot vergoeding van de kosten voor de bezwaarfase bij beslissing op bezwaar. De inspecteur heeft in de brief van 26 juni 2020 (zie 2.4) aan belanghebbende medegedeeld dat hij een kostenvergoeding voor de bezwaarfase zal toekennen zonder daarbij het bedrag van de kostenvergoeding te vermelden. In de uitspraak op bezwaar van 10 juli 2020 wordt de kostenvergoeding voor de bezwaarfase vervolgens niet benoemd. De inspecteur heeft gemachtigde, na daartoe te zijn verzocht, per e-mailbericht van 4 augustus 2020 medegedeeld dat een kostenvergoeding voor een bedrag van € 261 aan belanghebbende is toegekend.
2.14.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de inspecteur in de uitspraak op bezwaar ten onrechte niet heeft beslist op zijn verzoek om kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De hoogte van de kostenvergoeding is pas in de mail van 4 augustus 2020 aan hem bekend gemaakt zonder nadere motivering van de hoogte van het bedrag. Volgens belanghebbende is het voorgaande niet conform de hiervoor genoemde bepaling uit de Awb.
2.15.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 14 november 2014[3] geoordeeld dat indien er na afloop van de uitspraak op bezwaar afzonderlijk wordt beslist op het verzoek om vergoeding van de kosten, die beslissing op één lijn dient te worden gesteld met een (afzonderlijke) beslissing op bezwaar. De beslissing op het verzoek om kostenvergoeding completeert in dat geval de uitspraak op bezwaar. De rechtbank is met inachtneming van voornoemd arrest van oordeel dat de brief van 26 juni 2020 waarin aan belanghebbende wordt medegedeeld dat hij een kostenvergoeding ontvangt en het e-mailbericht van 4 augustus 2020 waarin de hoogte van de kostenvergoeding wordt medegedeeld, de uitspraak op bezwaar van 10 juli 2020 completeren. De inspecteur heeft conform de wettelijke regels op het verzoek om kostenvergoeding beslist. De stelling van belanghebbende faalt.
Heeft belanghebbende recht op een hogere kostenvergoeding voor de bezwaarfase dan € 261?
2.16.
In de bijlage van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Tekst 2020, hierna: het Besluit) is het volgende opgenomen over de waarde per punt voor de kostenvergoeding in bezwaar:

B. Waarde per punt
(…)
B2. Bezwaar en administratief beroep
punt = € 261 voor besluiten genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen of de heffing van premies, dan wel premievervangende belasting voor de sociale verzekeringen, bedoeld in artikel 2, onderdelen a en c, van de Wet financiering sociale verzekeringen. Dit geldt tevens voor besluiten genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake de heffing van de inkomensafhankelijke bijdragen, dan wel een bijdragevervangende belasting, ingevolge de Zorgverzekeringswet.
1 punt = € 525 in de overige gevallen.”
2.17.
Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op een hogere kostenvergoeding dan de € 261 die aan hem is toegekend. Hij stelt dat het bezwaar zicht alleen richtte tegen de boete en dat de boete niet kan worden aangemerkt als een besluit genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen of de heffing van premies, zoals bedoeld onderdeel B2 ten eerste, van de bijlage bij het Besluit (zie 2.16). Volgens hem moet er voor de kostenvergoeding worden aangesloten bij een waarde per punt van € 525, omdat er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken om van de standaard van € 525 af te wijken.
2.18.
De rechtbank volgt het standpunt van belanghebbende niet. De verzuimboete is op grond van artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) aan belanghebbende opgelegd. Artikel 67a AWR is een wettelijk voorschrift inzake belastingen als bedoeld in onderdeel B2 ten eerste, van de Bijlage bij het besluit. De inspecteur is bij het toekennen van de kostenvergoeding voor de bezwaarfase terecht uitgegaan van een waarde van € 261 per punt.
2.19.
Gelet op het voorgaande is het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
[1] Zie paragraaf 9 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht, conform artikel 7:2 van de Awb en in afwijking van artikel 25, eerste lid, van de AWR.
[2] Zie artikel 7:3, aanhef en onder e, van de Awb.

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
Heeft de Inspecteur gehandeld in strijd met het bepaalde in paragraaf 4, lid 1, Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB)?
Is de hoorplicht geschonden?
Is sprake van een gebrek in de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de vergoeding van de kosten?
Heeft belanghebbende recht op een hogere kostenvergoeding voor de bezwaarfase dan € 261?
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
4.2.
Belanghebbende concludeert, zo begrijpt het Hof, tot gegrondverklaring van het hoger beroep en tot terugwijzing van de zaak naar de Inspecteur.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

Beoordeling van het hoger beroep

a) Is sprake van strijd met bepaalde in paragraaf 4, lid 1, BBBB?
5.1.1.
Belanghebbende betoogt in grond 1 van zijn hogerberoepschrift – naar het Hof begrijpt – dat de verzuimboete bij de uitspraak op bezwaar ten onrechte is verminderd tot nihil. Op grond van het bepaalde in paragraaf 4, lid 1, BBBB, dat in geval van een pleitbaar standpunt of afwezigheid van alle schuld de inspecteur de boete vernietigt, had de verzuimboete moeten worden vernietigd, aldus belanghebbende.
5.1.2.
Dit betoog wordt verworpen bij gebrek aan feitelijke grondslag. De Inspecteur heeft in de toelichting op de afdoening van het bezwaarschrift (zie 2.4) te kennen gegeven dat het bezwaar juist is en dat hij volledig aan het bezwaar tegemoetkomt. Dit heeft ertoe geleid dat de verzuimboete is vernietigd en dat een vergoeding voor de kosten van het bezwaar is toegekend. In de uitspraak op bezwaar (zie 2.5.1) vermeldt de Inspecteur nogmaals dat hij aan het bezwaar tegemoetkomt, dat de aanslag wordt vernietigd en dat als gevolg hiervan een teruggave wordt verleend van € 369. Hoewel de uitspraak op bezwaar vermeldt dat de aanslag wordt vernietigd, is redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar dat de Inspecteur de beschikking heeft vernietigd. De vernietiging van de beschikking leidt immers tot een vermindering van de bij de beschikking opgelegde verzuimboete tot nihil en tot teruggave van het bedrag van de vermindering van € 369. Er is daarom geen sprake van een handelen in strijd met het bepaalde in paragraaf 4, lid 1, BBBB.
b) Is sprake van schending van de hoorplicht?
5.2.1.
In aanvulling op het hiervoor onder 5.1.1 opgenomen betoog stelt belanghebbende dat sprake is van schending van de hoorplicht en de motiveringsplicht en verzoekt hij om terugwijzing van de zaak naar de Inspecteur. Belanghebbende voert hiertoe aan dat de Inspecteur niet volledig aan de bezwaren is tegemoetgekomen aangezien de verzuimboete niet is vernietigd, maar is verminderd tot nihil. Er is om die reden volgens belanghebbende geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarin van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien. Belanghebbende voert verder aan dat hij belang heeft bij vernietiging van de verzuimboete, onder andere in verband met het bepaalde in paragraaf 8 BBBB.
5.2.2.
Niet in geschil is dat belanghebbende in zijn bezwaarschrift heeft verzocht te worden gehoord en dat de Inspecteur belanghebbende niet voorafgaand aan het doen van de uitspraak op bezwaar in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord.
5.2.3.
Tot een schending van de hoorplicht leidt dit echter niet en evenmin tot een motiveringsgebrek in de uitspraak op bezwaar of de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende miskent dat de Inspecteur naar aanleiding van het bezwaar de verzuimboete heeft vernietigd, zoals hiervoor in r.o. 5.1.2. is geoordeeld. De Inspecteur is bij zijn uitspraak op bezwaar dus volledig tegemoetgekomen aan het bezwaar tegen het primaire besluit (de beschikking). In dat geval kan het bestuursorgaan, in afwijking van artikel 7:2, lid 1, Awb, op grond van het bepaalde in artikel 7:3, aanhef en letter e, Awb, afzien van het horen van de belanghebbende, mits andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad. Dat van dit laatste sprake is, is gesteld noch gebleken.
5.2.4.
De omstandigheid dat belanghebbende naast de vernietiging van de verzuimboete tevens heeft verzocht om een vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten, leidt niet tot een ander oordeel. De in het kader van het bezwaar gedane bijkomende verzoeken, zoals een verzoek om vergoeding van proceskosten die in verband met de behandeling van het bezwaar zijn gemaakt, behoren niet tot de grondslag van het bezwaar tegen het primaire besluit. Als het bestuursorgaan het voornemen heeft om niet of niet volledig te voldoen aan een dergelijk verzoek, is het dan ook niet verplicht de belanghebbende in de gelegenheid te stellen daarover te worden gehoord (vgl. HR 25 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1619). Voor terugwijzing naar de Inspecteur is derhalve geen aanleiding. De gronden 2, 3 en 6 van het hogerberoepschrift falen.
c) Gebrek in uitspraak op bezwaar ten aanzien van de vergoeding van de kosten?
5.3.1.
Belanghebbende klaagt in grond 4 van zijn hogerberoepschrift dat de hoogte van de kostenvergoeding in geen enkel besluit is vastgesteld, zodat de Rechtbank het beroep gegrond had moeten verklaren en zelf de hoogte van de vergoeding voor de kosten van bezwaar had moeten vaststellen.
5.3.2.
De klacht faalt op de gronden die de Rechtbank in overweging 2.15. van haar uitspraak heeft gegeven. Het Hof sluit zich daarbij aan en voegt daaraan toe dat de Inspecteur in zijn e-mailbericht aan belanghebbende van 7 juli 2020 als reactie op de e-mail van belanghebbende heeft bericht dat een vergoeding voor de kosten van bezwaar van € 261 aan belanghebbende is toegekend.
d) Hoogte kostenvergoeding
5.4.1.
Belanghebbende stelt in grond 5 van zijn hogerberoepschrift dat de verzuimboete zijn grondslag vindt in paragraaf 21 BBBB zodat bij de toekenning van de vergoeding voor de in bezwaar gemaakte kosten ten onrechte is uitgegaan van een waarde per punt van € 261 in plaats van € 525. Het verlaagde tarief van € 261 is voorgeschreven voor besluiten genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen. Aangezien het bezwaar zich richtte tegen een boete dient het hoge tarief van € 525 te worden toegepast, aldus belanghebbende.
5.4.2.
Ook deze beroepsgrond faalt. De Rechtbank heeft op goede gronden een juiste beslissing gegeven onder 2.18. Het Hof onderschrijft deze beslissing en neemt de gronden daartoe over en voegt daaraan toe dat ingevolge het bepaalde in artikel 1, lid 1, AWR – voor zover van belang – de bepalingen in de AWR gelden bij de heffing van rijksbelastingen en bestuurlijke boeten welke ingevolgde de belastingwet kunnen worden vastgesteld of opgelegd. In dit geval is sprake van een besluit genomen op grond van een wettelijk voorschrift inzake belastingen. De verzuimboete is immers opgelegd op grond van het bepaalde in artikel 67a AWR.
Slotsom
5.5.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door I. Reijngoud, P.J.J. Vonk en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler. De beslissing is op 14 september 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (ziewww.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 – (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 – het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. – de naam en het adres van de indiener;
b. – de dagtekening;
c. – de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. – de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.