ECLI:NL:RBNNE:2023:3443

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
LEE 23/324
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een bestuurlijke boete wegens schending van de inlichtingenplicht onder de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiseres tegen de oplegging van een bestuurlijke boete door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Het Hogeland beoordeeld. Eiseres, die sinds 16 maart 2016 een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, kreeg op 14 juli 2022 een boete opgelegd van € 991,64 wegens het schenden van de inlichtingenplicht. Dit besluit werd gematigd tot € 708,30 na bezwaar. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij niet op de hoogte was van de verplichting om wijzigingen in haar situatie te melden en dat er geen sprake was van een benadelingsbedrag.

De rechtbank oordeelt dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door niet te melden dat zij vanaf 28 maart 2020 weer partneralimentatie ontving. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet voldoende heeft aangetoond dat zij haar verplichtingen jegens het college is nagekomen. De rechtbank wijst erop dat eiseres op verschillende momenten had moeten melden dat haar situatie was veranderd, maar dit niet heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat het college terecht een boete heeft opgelegd en dat er sprake is van grove schuld. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de boete blijft staan en eiseres geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

De uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, en is openbaar uitgesproken op 25 juli 2023. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/324

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.A. Fischer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Het Hogeland,het college
(gemachtigde: mr. Y. Rosien).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de oplegging van een bestuurlijke boete vanwege het schenden van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet (PW).
1.1.
Met het besluit van 14 juli 2022 (primaire besluit) is aan eiseres een boete van
€ 991,64 opgelegd in verband met het schenden van de inlichtingenplicht.
1.2.
Met het bestreden besluit van 19 december 2022 op het bezwaar van eiseres heeft het college de boete gematigd en vastgesteld op € 708,30 en de terugvordering herzien in het voordeel van eiseres.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 4 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
1.6.
Aan het einde van de behandeling heeft eiseres te kennen gegeven niet langer vertegenwoordigd te willen worden door haar gemachtigde en het verzoek gedaan de gemachtigde te verwijderen als vertegenwoordiger. De rechtbank heeft aan dit verzoek gehoor gegeven.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres ontvangt sinds 16 maart 2016 een uitkering op grond van de PW.
2.1.
Bij brief van 23 januari 2019 heeft het college eiseres geïnformeerd dat zij niet langer maandelijks een wijzigingsformulier hoeft in te vullen, nu er de laatste jaren geen wijzigingen zijn geweest in de hoogte van de ontvangen alimentatie. Indien er wijzigingen optreden dient eiseres dit wel te melden.
2.2.
Op 16 december 2020 heeft de ex-partner van eiseres een e-mail gestuurd naar het college. Hij heeft verzocht de partneralimentatie opnieuw te berekenen, omdat hij sinds november 2020 een WW-uitkering ontvangt.
2.3.
Op 6 januari 2021 heeft eiseres contact opgenomen met het college. Eiseres heeft een wijzigingsformulier aangevraagd, omdat zij een nieuw bankrekeningnummer heeft.
2.4.
Eind maart 2021 is er naar aanleiding van de melding van de ex-partner een heronderzoek gestart.
2.5.
Op 17 mei 2021 heeft eiseres een e-mail gestuurd naar het college waarin eiseres aangeeft dat zij dacht dat er vanaf april 2021 een verrekening zou plaatsvinden. Ook heeft eiseres enkele stukken overgelegd. Het gaat hierbij om de aanvraag bij het LBIO om de verschuldigde bedragen te innen en een overzicht van haar spaarrekening. Een kopie van de bankafschriften van haar vervallen rekeningnummer heeft eiseres niet opgevraagd, omdat hiervoor kosten in rekening worden gebracht.
2.6.
Bij brief van 9 september 2021 is eiseres om aanvullende stukken gevraagd in verband met het onderzoek naar de ontvangen partneralimentatie in 2020 en 2021.
2.7.
Bij besluit van 1 oktober 2021 heeft het college besloten het recht op uitkering vanaf 1 september 2021 op te schorten, omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Aan eiseres is tevens een hersteltermijn van twee weken geboden om de bankafschriften van het inmiddels opgeheven bankrekeningnummer over de periode 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 te verstrekken aan het college.
2.8.
Op 20 oktober 2021 heeft het college eiseres wederom een hersteltermijn van twee weken geboden om de gevraagde stukken aan te leveren.
2.9.
Bij besluit van 15 november 2021 heeft het college het recht op bijstand over de periode 1 december 2020 tot en met 31 maart 2021 herzien. Volgens het college heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden, nu zij niet heeft gemeld dat zij partneralimentatie ontving. Het college heeft aangegeven te zullen onderzoeken of aan eiseres een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Daarnaast is er nog een lopend onderzoek naar de ontvangen partneralimentatie over de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 november 2020.
2.10.
Bij besluit van 25 november 2021 heeft het college vastgesteld dat eiseres te veel bijstand heeft ontvangen over de periode van 1 april 2021 tot en met 31 augustus 2021. De te veel ontvangen bijstand is eveneens teruggevorderd.
2.11.
Bij e-mail van 17 januari 2022 heeft eiseres een overzicht verstrekt van de ontvangen alimentatie over de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 november 2020.
2.12.
In het besluit van 7 februari 2022 heeft het college beslist het recht op uitkering over de periode van 1 januari 2020 tot en met 30 november 2020 te herzien, nu eiseres alsnog de bewijsstukken heeft aangeleverd.
2.13.
Bij besluit van 3 juni 2022 is het terug te vorderen bedrag vastgesteld op
€ 4.608,80. Het terugvorderingsbesluit van 25 november 2021 komt daarmee te vervallen. Nu er reeds een bedrag van € 841,71 is betaald, wordt dit verrekend met de nieuwe terugvordering. De hoogte van de vordering is na verrekening € 3.767,09.
2.14.
Bij brief van 28 juni 2022 heeft het college aan eiseres meegedeeld voornemens te zijn een boete op te leggen, omdat eiseres niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht. Het college heeft eiseres in de gelegenheid gesteld de bijgevoegde lijst met vragen schriftelijk te beantwoorden en deze voor 7 juli 2022 terug te sturen naar het college.
2.15.
Op 7 juli 2022 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen voornoemd voornemen en een klacht ingediend tegen het handelen van de ambtenaar. Eiseres is het niet eens met de boeteoplegging en met de hoogte ervan, omdat er geen sprake is van een benadelingsbedrag. Door de niet tijdig gemelde inkomsten alsnog te verrekenen op grond van artikel 58, vierde lid, van de Pw voorkomt het college dat er een situatie ontstaat waarin de schending van de inlichtingenplicht heeft geleid tot een benadelingsbedrag. Volgens eiseres is er in haar situatie sprake van nul-fraude.
2.16.
Met het primaire besluit heeft het college aan eiseres een boete opgelegd van € 991,64. Volgens het college heeft eiseres niet gereageerd op het voornemen om een boete op te leggen. Het college stelt dat eiseres nalatig is geweest, omdat zij niet uit zichzelf heeft gemeld dat zij weer partneralimentatie ontving, zij op verzoeken middels e-mails, brieven en twee hersteltermijnen om ontbrekende stukken te overleggen niet heeft geregeerd, zij de betrekkende bankrekening had opgeheven en de afschriften had weggegooid en zij desgevraagd heeft ontkend alimentatie te ontvangen. De hoogte van de boete bedraagt in beginsel 75% van de hoogte van het bedrag dat eiseres te veel aan uitkering heeft ontvangen. Nu er voor eiseres de beslagvrije voet geldt, is de hoogte van de boete vastgesteld op € 991,64.
2.17.
Op 26 juli 2022 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
2.18.
Op 27 september 2022 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden.
2.19.
Met het bestreden besluit heeft het college de boete gematigd en vastgesteld op € 708,30. De terugvordering (opgelegd bij besluit van 25 november 2021) is herzien in het voordeel van eiseres. Volgens het college richtte het bezwaar van 7 juli 2022 zich op het voornemen van 28 juni 2022. Daarom is het bezwaar aangemerkt als zienswijze. Eiseres heeft de inlichtingenplicht geschonden door niet uit eigen beweging aan het college te melden dat zij met ingang van 28 maart 2020 tot 1 april 2021 weer partneralimentatie ontvangen heeft. Het college overweegt verder dat er geen sprake is van nul-fraude. Eiseres heeft in augustus 2021 € 2.000,- ontvangen via het LBIO, welk bedrag niet is verrekend met de uitkering, omdat verrekening voor de gehele periode niet meer mogelijk was. Ook als dit wel mogelijk was, zou er sprake zijn van een benadelingsbedrag en had dit geen invloed gehad op de uiteindelijke hoogte van de boete. Dat eiseres in januari 2021 telefonisch een wijziging heeft doorgegeven en tevens een wijzigingsformulier heeft ingevuld, volgt het college niet. Het college gaat in het geval van eiseres uit van grove schuld en heeft de boete gematigd met 5% wegens overschrijding van de termijn voor boeteoplegging. De boete is gematigd tot maximaal € 708,30 vanwege de fictieve draagkracht bij grove schuld van een kostendeler in een tweepersoonshuishouden.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college de bestreden boete terecht heeft opgelegd aan eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiseres naar voren heeft gebracht.
4. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 25 april 2023 verschillende, gedetailleerde beroepsgronden naar voren heeft gebracht. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres graag had gezien dat alle door haar ingediende beroepsgronden integraal door de rechtbank worden besproken, zal in dit geval worden volstaan met een bespreking van de kern van die beroepsgronden. Uit de artikelen 8:69 en 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vloeit namelijk niet voort dat de bestuursrechter op alle aangevoerde gronden en argumenten afzonderlijk moet ingaan. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 januari 2022. [1]
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Standpunten eiseres

6. Eiseres stelt dat zij vanaf 1 februari 2020 geen partneralimentatie ontving van haar ex-partner. Dit heeft zij doorgegeven aan de gemeente. Vanaf 28 maart 2020 ontving eiseres weer partneralimentatie. Eiseres heeft contact opgenomen met de gemeente hierover, echter was de gemeente als gevolg van de coronapandemie slecht bereikbaar. Eiseres stelt dat zij prepaid belt en om deze reden haar belhistorie niet kan overleggen. Eiseres ging er daarnaast vanuit dat het college de ontvangen partneralimentatie na drie maanden zou verrekenen zoals dit eerder is gebeurd, echter werd de volledige uitkering uitbetaald in juli 2020. Eiseres stelt dat er na een beleidswijzing online geen wijzigingsformulieren beschikbaar waren en dat eiseres naar de gemeente is gegaan om een wijzigingsformulier aan te vragen, echter was er op dat moment niemand aanwezig. In januari 2021 heeft eiseres contact gehad met de gemeente. Dat het college geen notities heeft gemaakt van dit gesprek maakt het niet zeer aannemelijk dat er geen contact is geweest. Eiseres geeft aan in dit gesprek te hebben gesproken over de partneralimentatie en niet te hebben ontkend dat zij partneralimentatie ontving. Nu de wijziging in januari 2021 alsnog niet was doorgekomen, heeft eiseres in mei 2021 een e-mail gestuurd. De gemeente verwijt eiseres dat zij het erbij heeft laten zitten, terwijl zij had moeten weten dat zij te veel uitkering ontving. Eiseres liep echter tegen een bureaucratische muur aan. Volgens eiseres kan onder deze omstandigheden niet worden uitgegaan van grove schuld. Eiseres voert verder aan dat de wetgever heeft erkend dat de relatie tussen ex-partners problematisch kan zijn en dat de bijstandsgerechtigde ontvanger van alimentatie in de regel de kwetsbare partij is. Op het moment dat eiseres meldde dat zij geen partneralimentatie ontving, had de gemeente de bijstand op grond van artikel 62, sub b, van de Pw moeten verhalen op de ex-partner. Nu de gemeente dit niet heeft gedaan, heeft de gemeente ten onrechte niet voorkomen dat het benadelingsbedrag is opgelopen. In de evenredigheid van de boete maakt het dan ook uit dat de gemeente onvoldoende heeft gedaan om eiseres te helpen. In redelijkheid kan daarom niet ook nog een boete worden opgelegd. Eiseres voert verder aan dat het bezwaar van 7 juli 2022 ten onrechte niet is aangemerkt als een bezwaar tegen het besluit van 3 juni 2022. Uit het bezwaar blijkt namelijk dat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen het voornemen een boete op te leggen en het bezwaar richtte zich onder meer tegen de hoogte van het benadelingsbedrag.
6.1.
Op 25 april 2023 heeft eiseres aanvullende gronden ingediend. Eiseres stelt – kort samengevat – dat het college ten onrechte een schending van de inlichtingenplicht heeft aangenomen en dat het besluit van 7 februari 2022 niet rechtsgeldig is genomen.
7. De rechtbank oordeelt als volgt.
8. In artikel 17, eerste lid, van de PW is - voor zover van belang - bepaald dat een belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
9. In artikel 18a, eerste lid, van de PW is - voor zover hier van belang - bepaald dat het college een bestuurlijke boete oplegt ten hoogste van het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW.
10. Bij besluiten van 15 november 2021 en 7 februari 2022 is het recht op bijstand herzien omdat eiseres volgens het college de inlichtingenplicht heeft geschonden. Tegen deze besluiten heeft eiseres geen bezwaar gemaakt. Deze besluiten staan dus in rechte vast.
11. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB moet het bestuursorgaan bij het opleggen van een boete vanwege schending van de inlichtingenplicht feiten stellen en, voor zover betwist, aantonen dat betrokkene de inlichtingenplicht heeft geschonden. [2] Ook als de besluitvorming over de intrekking of herziening en de terugvordering vast staat, moet in het kader van de boete een zelfstandig oordeel over de schending van de inlichtingenplicht worden gegeven. Met betrekking tot het opleggen van een boete geldt een zwaardere bewijslast, nu het opleggen van een boete wordt aangemerkt als het instellen van een strafvervolging. Het is dus niet voldoende dat het college slechts aannemelijk maakt dat een belanghebbende de inlichtingenplicht niet is nagekomen.
12. De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende heeft aangetoond dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat eiseres in de periode van maart 2020 tot april 2021 aan het college heeft gemeld dat zij weer partneralimentatie ontving. De toelichting dat eiseres prepaid belt en hierdoor haar telefoongeschiedenis niet kan overleggen en dat zij in januari 2021 wel een wijzigingsformulier heeft ingevuld, leidt niet tot een ander oordeel. Eiseres heeft deze stellingen niet nader onderbouwd. De rechtbank acht eveneens van belang dat het college geen telefoonnotities heeft kunnen vinden, dat de telefonische bereikbaarheid ten tijde van corona niet is gewijzigd, dat er geen ingevulde wijzigingsformulieren zijn gevonden en dat niet kan worden vastgesteld dat eiseres in de periode van maart 2020 tot april 2021 op andere wijze melding heeft gemaakt van haar gewijzigde situatie. Nu is aangetoond dat eiseres niet aan het college heeft gemeld dat zij vanaf maart 2020 partneralimentatie ontving, heeft het college terecht een schending van de inlichtingenplicht aangenomen.
12. Nu er sprake is van een schending van de inlichtingenplicht was het college in beginsel gehouden om eiseres op grond van artikel 18a van de PW een bestuurlijke boete op te leggen. Artikel 5:41 van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
12. Boetes die zijn opgelegd op grond van artikel 18a van de PW dienen volledig te worden getoetst met inachtneming van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb. Op grond van dat artikel stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van die overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij zo nodig rekening kan worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. De rechter toetst zonder terughoudendheid of de opgelegde boete aan deze eisen voldoet en dus leidt tot een evenredige sanctie. [3]
15. Op grond van artikel 2, derde lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Boetebesluit) wordt bij grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, de bestuurlijke boete vastgesteld op 75% van het benadelingsbedrag.
15. In artikel 2a, derde lid, van het Boetebesluit zijn de criteria opgenomen die kunnen leiden tot grove schuld. De criteria zijn als volgt:
a. de betrokkene heeft bij herhaling geen of onjuiste informatie verstrekt, terwijl ten aanzien van deze overtredingen ten minste sprake is geweest van een normale verwijtbaarheid, of
b. er is sprake van een samenloop van omstandigheden die elk op zich normale verwijtbaarheid opleveren, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot grove schuld.
15. De rechtbank is van oordeel dat eiseres een verwijt te maken valt van de schending van de inlichtingenplicht en dat er sprake is van grove schuld. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat eiseres in de periode van 28 maart 2020 tot 1 april 2021 op enig moment melding heeft gemaakt van de ontvangen partneralimentatie. Eiseres had behoren te weten dat zij de ontvangst van de partneralimentatie moest melden, nu dit per brief van 23 januari 2019 aan haar is meegedeeld. Eiseres heeft in februari 2020 op eigen initiatief contact opgenomen met het college om te melden dat haar ex-partner geen partneralimentatie meer betaalde. Nu eiseres gedurende een periode van een jaar niet aan het college heeft gemeld dat zij inmiddels weer partneralimentatie ontving en zij herhaaldelijk niet de gevraagde stukken heeft overgelegd, kan worden vastgesteld dat eiseres bij herhaling geen informatie heeft verstrekt. De rechtbank is verder van oordeel dat er, naast de doorlopende verplichting om melding te doen van een wijziging in de inkomsten, ook specifieke momenten zijn aan te wijzen waarop eiseres in het bijzonder melding had moeten doen bij het college. De rechtbank overweegt dat, nu eiseres in februari 2020 heeft gemeld dat zij geen partneralimentatie meer ontving, het op haar weg lag om in maart 2020, toen de betaling van de partneralimentatie weer werd hervat, melding te doen hiervan. Ook had het op de weg van eiseres gelegen om in juli 2020, nadat zij ontdekte dat het college niet overging tot verrekening, melding te doen bij het college. Daarnaast is niet gebleken dat eiseres in januari 2021, toen zij telefonisch contact heeft gehad met het college, melding heeft gedaan van de gewijzigde situatie. Eiseres heeft tot slot herhaaldelijk niet gereageerd op het verzoek van het college om de gevraagde stukken te overleggen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college terecht is uitgegaan van grove schuld bij het opleggen van de boete.
18. Voor wat betreft het standpunt van eiseres dat het bezwaar van 7 juli 2022 zich eveneens richtte tegen het terugvorderingsbesluit van 3 juni 2022, overweegt de rechtbank dat uit het bestreden besluit blijkt dat het college de hoogte van de terugvordering reeds heeft meegenomen in de beoordeling in het bestreden besluit.
19. Over de aanvullende gronden van 25 april 2023 oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank overweegt dat het besluit van 7 februari 2022 in rechte vast staat, zodat de rechtmatigheid ervan niet ter beoordeling aan de rechtbank in deze procedure kan worden voorgelegd. De rechtbank ziet in het standpunt van eiseres dat het besluit van 19 december 2022 niet (juist) is ondertekend geen aanleiding om het besluit onrechtmatig te achten. De rechtbank stelt voorop dat uit de bepalingen in de Awb geen uitdrukkelijke verplichting is opgenomen dat een besluit dient te worden ondertekend. De rechtsgeldigheid van een niet-ondertekend besluit zou alleen kunnen worden aangetast als uit niets anders kan worden afgeleid dat de bevoegde persoon het besluit heeft genomen. Dat is hier niet het geval. Ter zitting heeft het college daarnaast bevestigd dat het besluit is genomen door de gemachtigde van het college, Y. Rosien, en dat zij bevoegd is om namens het college te tekenen. De rechtbank ziet in hetgeen gesteld is door eiseres geen aanleiding om anders te oordelen. Dat er ten onrechte een mandaat is verleend, is de rechtbank niet gebleken. Uit artikel 3 van het Ondermandaatbesluit Het Hogeland volgt dat aan de directeuren, teamcoaches en sleutelfunctionarissen mandaat wordt verleend voor de aangelegenheden die vallen binnen hun werkgebied. Het mandaat is daarnaast verleend binnen de eigen organisatie, zodat de verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 16 september 2014 niet slaagt. [4] De rechtbank is evenmin gebleken dat het besluit op bezwaar en het primaire besluit door dezelfde ambtenaar zijn genomen. De rechtbank overweegt tot slot dat nu eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden de door eiseres genoemde zesmaanden-jurisprudentie niet van toepassing is.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college terecht een boete heeft opgelegd aan eiseres. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Tesfai, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.A. Schoenmakers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
25 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie hiervoor de uitspraak van de CRvB van 25 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:156.
2.Zie hiervoor de uitspraak van de CRvB van 28 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1447.
3.Zie hiervoor de uitspraak van de CRvB van 11 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:12.
4.Zie hiervoor de uitspraak van de CRvB van 16 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2947.