6.1.Op 25 april 2023 heeft eiseres aanvullende gronden ingediend. Eiseres stelt – kort samengevat – dat het college ten onrechte een schending van de inlichtingenplicht heeft aangenomen en dat het besluit van 7 februari 2022 niet rechtsgeldig is genomen.
7. De rechtbank oordeelt als volgt.
8. In artikel 17, eerste lid, van de PW is - voor zover van belang - bepaald dat een belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
9. In artikel 18a, eerste lid, van de PW is - voor zover hier van belang - bepaald dat het college een bestuurlijke boete oplegt ten hoogste van het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW.
10. Bij besluiten van 15 november 2021 en 7 februari 2022 is het recht op bijstand herzien omdat eiseres volgens het college de inlichtingenplicht heeft geschonden. Tegen deze besluiten heeft eiseres geen bezwaar gemaakt. Deze besluiten staan dus in rechte vast.
11. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB moet het bestuursorgaan bij het opleggen van een boete vanwege schending van de inlichtingenplicht feiten stellen en, voor zover betwist, aantonen dat betrokkene de inlichtingenplicht heeft geschonden.Ook als de besluitvorming over de intrekking of herziening en de terugvordering vast staat, moet in het kader van de boete een zelfstandig oordeel over de schending van de inlichtingenplicht worden gegeven. Met betrekking tot het opleggen van een boete geldt een zwaardere bewijslast, nu het opleggen van een boete wordt aangemerkt als het instellen van een strafvervolging. Het is dus niet voldoende dat het college slechts aannemelijk maakt dat een belanghebbende de inlichtingenplicht niet is nagekomen.
12. De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende heeft aangetoond dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat eiseres in de periode van maart 2020 tot april 2021 aan het college heeft gemeld dat zij weer partneralimentatie ontving. De toelichting dat eiseres prepaid belt en hierdoor haar telefoongeschiedenis niet kan overleggen en dat zij in januari 2021 wel een wijzigingsformulier heeft ingevuld, leidt niet tot een ander oordeel. Eiseres heeft deze stellingen niet nader onderbouwd. De rechtbank acht eveneens van belang dat het college geen telefoonnotities heeft kunnen vinden, dat de telefonische bereikbaarheid ten tijde van corona niet is gewijzigd, dat er geen ingevulde wijzigingsformulieren zijn gevonden en dat niet kan worden vastgesteld dat eiseres in de periode van maart 2020 tot april 2021 op andere wijze melding heeft gemaakt van haar gewijzigde situatie. Nu is aangetoond dat eiseres niet aan het college heeft gemeld dat zij vanaf maart 2020 partneralimentatie ontving, heeft het college terecht een schending van de inlichtingenplicht aangenomen.
12. Nu er sprake is van een schending van de inlichtingenplicht was het college in beginsel gehouden om eiseres op grond van artikel 18a van de PW een bestuurlijke boete op te leggen. Artikel 5:41 van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
12. Boetes die zijn opgelegd op grond van artikel 18a van de PW dienen volledig te worden getoetst met inachtneming van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb. Op grond van dat artikel stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van die overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij zo nodig rekening kan worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. De rechter toetst zonder terughoudendheid of de opgelegde boete aan deze eisen voldoet en dus leidt tot een evenredige sanctie.
15. Op grond van artikel 2, derde lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Boetebesluit) wordt bij grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, de bestuurlijke boete vastgesteld op 75% van het benadelingsbedrag.
15. In artikel 2a, derde lid, van het Boetebesluit zijn de criteria opgenomen die kunnen leiden tot grove schuld. De criteria zijn als volgt:
a. de betrokkene heeft bij herhaling geen of onjuiste informatie verstrekt, terwijl ten aanzien van deze overtredingen ten minste sprake is geweest van een normale verwijtbaarheid, of
b. er is sprake van een samenloop van omstandigheden die elk op zich normale verwijtbaarheid opleveren, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot grove schuld.
15. De rechtbank is van oordeel dat eiseres een verwijt te maken valt van de schending van de inlichtingenplicht en dat er sprake is van grove schuld. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat eiseres in de periode van 28 maart 2020 tot 1 april 2021 op enig moment melding heeft gemaakt van de ontvangen partneralimentatie. Eiseres had behoren te weten dat zij de ontvangst van de partneralimentatie moest melden, nu dit per brief van 23 januari 2019 aan haar is meegedeeld. Eiseres heeft in februari 2020 op eigen initiatief contact opgenomen met het college om te melden dat haar ex-partner geen partneralimentatie meer betaalde. Nu eiseres gedurende een periode van een jaar niet aan het college heeft gemeld dat zij inmiddels weer partneralimentatie ontving en zij herhaaldelijk niet de gevraagde stukken heeft overgelegd, kan worden vastgesteld dat eiseres bij herhaling geen informatie heeft verstrekt. De rechtbank is verder van oordeel dat er, naast de doorlopende verplichting om melding te doen van een wijziging in de inkomsten, ook specifieke momenten zijn aan te wijzen waarop eiseres in het bijzonder melding had moeten doen bij het college. De rechtbank overweegt dat, nu eiseres in februari 2020 heeft gemeld dat zij geen partneralimentatie meer ontving, het op haar weg lag om in maart 2020, toen de betaling van de partneralimentatie weer werd hervat, melding te doen hiervan. Ook had het op de weg van eiseres gelegen om in juli 2020, nadat zij ontdekte dat het college niet overging tot verrekening, melding te doen bij het college. Daarnaast is niet gebleken dat eiseres in januari 2021, toen zij telefonisch contact heeft gehad met het college, melding heeft gedaan van de gewijzigde situatie. Eiseres heeft tot slot herhaaldelijk niet gereageerd op het verzoek van het college om de gevraagde stukken te overleggen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college terecht is uitgegaan van grove schuld bij het opleggen van de boete.
18. Voor wat betreft het standpunt van eiseres dat het bezwaar van 7 juli 2022 zich eveneens richtte tegen het terugvorderingsbesluit van 3 juni 2022, overweegt de rechtbank dat uit het bestreden besluit blijkt dat het college de hoogte van de terugvordering reeds heeft meegenomen in de beoordeling in het bestreden besluit.
19. Over de aanvullende gronden van 25 april 2023 oordeelt de rechtbank als volgt. De rechtbank overweegt dat het besluit van 7 februari 2022 in rechte vast staat, zodat de rechtmatigheid ervan niet ter beoordeling aan de rechtbank in deze procedure kan worden voorgelegd. De rechtbank ziet in het standpunt van eiseres dat het besluit van 19 december 2022 niet (juist) is ondertekend geen aanleiding om het besluit onrechtmatig te achten. De rechtbank stelt voorop dat uit de bepalingen in de Awb geen uitdrukkelijke verplichting is opgenomen dat een besluit dient te worden ondertekend. De rechtsgeldigheid van een niet-ondertekend besluit zou alleen kunnen worden aangetast als uit niets anders kan worden afgeleid dat de bevoegde persoon het besluit heeft genomen. Dat is hier niet het geval. Ter zitting heeft het college daarnaast bevestigd dat het besluit is genomen door de gemachtigde van het college, Y. Rosien, en dat zij bevoegd is om namens het college te tekenen. De rechtbank ziet in hetgeen gesteld is door eiseres geen aanleiding om anders te oordelen. Dat er ten onrechte een mandaat is verleend, is de rechtbank niet gebleken. Uit artikel 3 van het Ondermandaatbesluit Het Hogeland volgt dat aan de directeuren, teamcoaches en sleutelfunctionarissen mandaat wordt verleend voor de aangelegenheden die vallen binnen hun werkgebied. Het mandaat is daarnaast verleend binnen de eigen organisatie, zodat de verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 16 september 2014 niet slaagt.De rechtbank is evenmin gebleken dat het besluit op bezwaar en het primaire besluit door dezelfde ambtenaar zijn genomen. De rechtbank overweegt tot slot dat nu eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden de door eiseres genoemde zesmaanden-jurisprudentie niet van toepassing is.