Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
in liquidatie,
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
[gedaagde sub 4],
[gedaagde sub 5],
[gedaagde sub 6],
1.De procedure
- het proces-verbaal van 17 februari 2022;
- de nader ingebrachte producties (50 tot en met 54) van de vereffenaar;
- de akte uitlaten van [gedaagden] . van 6 april 2022;
- de nadere akte, tevens wijziging van eis van de vereffenaar van 1 juni 2022;
- de antwoordakte van [gedaagden] . van 27 juli 2022.
2.De feiten
1 oktober 2009 tot en met juli 2012 met nummers ESF 313, ESF 7, ESF 348 en in de sector bouw met nummers ESF 307, ESF 91 en EFS 375 (hierna: de projecten). Bij verschillende beschikkingen zijn subsidies door het Agentschap aan OOBB verleend, onder de voorwaarde dat de projecten door OOBB zouden worden gerealiseerd zoals aangevraagd en OOBB zou voldoen aan de in de ESF-regeling genoemde verplichtingen. Het Agentschap heeft verder in de beschikkingen bepaald dat het uiteindelijke subsidiebedrag zou worden vastgesteld na verantwoording en de indiening van een einddeclaratie door OOBB.
€ 948.495,00
€ 4.394.047,00 van OOBB teruggevorderd. OOBB heeft dat bedrag niet (terug)betaald.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Inleiding
in persoononrechtmatig heeft gehandeld als bedoeld in artikel 6:162 BW en op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die OOBB daardoor heeft geleden. In dat laatste artikel is bepaald dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
externe bestuurdersaansprakelijkheidten grondslag legt. De vereffenaar stelt immers (ook) dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 5] en [gedaagde sub 6]
in hoedanigheid van bestuurdersvan NDS persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schade die OOBB door de handelswijze van NDS zou hebben geleden. Bij de beoordeling hiervan stelt de rechtbank het volgende voorop. Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap op grond van onrechtmatig handelen. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling ‘
persoonlijk een ernstig verwijt’kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen. [1]
interne bestuurdersaansprakelijkheidten grondslag. De rechtbank stelt bij de beoordeling daarvan voorop dat ingevolge artikel 2:9 BW elke bestuurder tegenover de vennootschap gehouden is tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak. Deze bepaling wordt naar vaste rechtspraak aldus uitgelegd, dat voor aansprakelijkheid op de voet daarvan noodzakelijk is dat aan de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Bij de beoordeling of de bestuurder een ernstig verwijt valt te maken, moeten alle omstandigheden van het geval worden betrokken. Ook de vraag of [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] in hoedanigheid van bestuurders op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk zijn jegens OOBB, dient te worden beantwoord aan de hiervoor bedoelde maatstaf van
‘ernstig verwijt’. [2]
€ 397.804,00) in rekening heeft gebracht voor de periode vanaf 1 februari 2011 tot en met het najaar van 2012. Bovendien zijn de facturen van NDS allemaal op dezelfde dag verzonden (17 februari 2012) en kon op die dag – gelet op de periode tot het najaar van 2012 – nog maar de helft van de gedeclareerde uren gemaakt zijn;
(een bedrag van € 581.155,00) gedeclareerd;
€ 315.867,00 ontvangen. Een verklaring omtrent de hoogte van dit bedrag ontbreekt. Het bedrag is pas in 2013 aan SGI betaald, op het moment dat het project al was afgelopen, terwijl het voorschot al in 2011 was verstrekt;
NDS is een onafhankelijke stichting met een eigen bestuur en opereert los van OOBB. Er is geen sprake van gelieerdheid middels afspraken of een afgeleide beslissingsbevoegdheid etc.’Volgens de vereffenaar is er echter geen sprake van een onafhankelijke stichting. De bestuurders van NDS hebben volgens de vereffenaar geen enkele referentie op het gebied van deze werkzaamheden en is NDS na de overeenkomst met OOBB ook niet verder gegaan met dezelfde of soortgelijke werkzaamheden voor andere soortgelijke opdrachtgevers.
€ 408.500,00 bij OOBB in rekening te brengen. Bovendien heeft [gedaagden] . naar aanleiding van het verweer van de vereffenaar de factuur ter zake van het bedrag van
€ 242.000,00 niet overgelegd, zodat niet kan worden aangenomen dat aan die betaling een factuur ten grondslag lag.
€ 2.250.000,00. [gedaagden] . heeft de deugdelijkheid van deze wijze van schadebegroting niet weersproken. Zij heeft evenmin aanknopingspunten aangedragen die zouden kunnen leiden tot begroting van de schade op een lager bedrag. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat voor de betaling van een bedrag van in totaal € 2.365.802,16 aan NDS geen grondslag bestond en OOBB in zoverre schade heeft gelden. De subsidiaire vordering van
€ 2.250.000,00 zal daarom worden toegewezen. Alle gedaagden zijn op grond van artikel 6:102 lid 1 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de(zelfde) schade. Zij worden daarom hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 2.250.000,00 aan de vereffenaar.
€ 2.250.000,00, te vermeerderen met de gevorderde en niet weersproken wettelijke rente.
€ 10.617,50(2,5 punten × € 4.247,00)
5.De beslissing
mr. M.R. Gans, leden, en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2023.